ECLI:NL:RBLIM:2022:6453

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/291342 / HA ZA 21-207
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van statutair bestuurder en de rechtsgeldigheid van de aandeelhoudersbesluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], de voormalig statutair bestuurder van de besloten vennootschap ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ MIDDEN-LIMBURG B.V. (OML), en OML zelf. [Eiser] was sinds 1 januari 2018 statutair bestuurder van OML, maar werd op 13 augustus 2019 ontslagen tijdens een Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA). [Eiser] vorderde in een verstekprocedure vernietiging van het ontslagbesluit en doorbetaling van zijn salaris. De rechtbank oordeelde dat het ontslagbesluit op 13 augustus 2019 rechtsgeldig was genomen, waarbij de wettelijke en statutaire bepalingen in acht waren genomen. De rechtbank concludeerde dat [eiser] niet was gehoord over zijn voorgenomen ontslag, maar dat dit niet leidde tot de vernietiging van het ontslagbesluit, omdat hij wel de gelegenheid had gekregen om zijn visie te geven tijdens de AVA. De rechtbank wees de primaire vorderingen van [eiser] af, maar kende hem een bedrag van € 1.725,00 toe wegens onverschuldigde betaling van proceskosten die hij aan OML had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding en de vordering tot doorbetaling van salaris niet konden worden toegewezen, omdat het ontslag rechtsgeldig was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/291342 / HA ZA 21-207
Vonnis in verzet van 24 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. G.P. Oberman te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ MIDDEN-LIMBURG B.V.,
gevestigd te Herten,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. M.A.F. Overdijk te Maastricht-Airport.
Partijen zullen hierna [eiser] en OML genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 3 maart 2021 tussen [eiser] en OML bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer 285818 / HA ZA 20-606
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord)
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was sinds 1 januari 2018 statutair bestuurder van OML, een samenwerkingsverband voor de economische samenwerking van de regio Midden-Limburg tussen gelieerde partijen, bedrijfsleven en overheden. [eiser] werd hiertoe op basis van een detacheringsovereenkomst met [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ) bij OML te werk gesteld voor de duur van aanvankelijk 1 jaar. In de brief van 30 november 2017 werd de aanstelling van [eiser] door OML vastgelegd als volgt:
De Algemene Vergadering van Aandeelhouders OML BV heeft in haar vergadering van 27 november 2017 besloten:
De AvA
  • Stemt in met het voorstel van de RvC in zake de benoeming, middels een detacheringsovereenkomst voor één jaar, om per 1 januari 2018 de heer [eiser] MRE te benoemen tot directeur/bestuurder OML BV en benoemt hem per die datum tot directeur/bestuurder OML B.V.,
  • Stemt in met een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar op detacheringsbasis en spreekt de intentie uit deze benoeming per 1 januari 2019 om te zetten in een vaste aanstelling bij en met OML B.V.,
  • Stemt in met het arbeidsvoorwaardenpakket zoals besproken met de heer [eiser] .
  • Geeft de directie opdracht tijdig alle noodzakelijke maatregelen in werking te stellen waarmee de benoeming per 1 januari 2018 officieel bekrachtigd wordt.
  • Verzoekt de zittende directie om op zo kort mogelijke termijn kennismakingsafspraken te maken tussen elk der aandeelhouders en de heer [eiser] .
Aanvullend:
  • De arbeidsvoorwaarden die met u en [B.V. 1] , te Roermond zijn aangegaan zij in overleg met de directie en RvC van OML B.V. overeengekomen.
  • Zoals besloten door de aandeelhouders van OML is OML voornemens, bij gebleken geschiktheid, goed functioneren en onvoorzien overige omstandigheden die deze benoeming per 1 januari 2019 onmogelijke maken, u per die datum voor onbepaalde tijd in dienst te nemen als directeur/bestuurder bij OML B.V..
  • Voor de beoordeling door de RvC van uw functioneren worden drie momenten afgesproken, te weten na 3 maanden, na 6 maanden en na 9 maanden.
  • Als per 1 januari 2019 een aanstelling voor onbepaalde tijd bij OML B.V. wordt aangegaan worden de arbeidsvoorwaarden zoals overeengekomen in de detacheringsovereenkomst onverkort overgenomen in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met OML B.V.
  • OML kent naast de reguliere vakantiedagen ook vrije dagen op:
Nieuwjaarsdag / carnavalsmaandag en dinsdag / 5 mei / Koningsdag / eerste en tweede Kerstdag / eerste en tweede Paasdag / eerste en tweede Pinksterdag / Hemelsvaartsdag, mits deze dagen op een werkdag vallen
2.2.
Op 18 februari 2019 vond een aandeelhoudersvergadering van OML plaats. In de notulen van die vergadering staat het volgende opgetekend:
Besluit
De Algemene Vergadering van Aandeelhouders besluit de directeur een vast contract aan te bieden, waarbij niet de arbeidsvoorwaarden conform de Regeling Arbeidsvoorwaarden Gemeente Roermond (RARG) worden gehanteerd. De daartoe benodigde statutenwijziging wordt zo spoedig mogelijk gerealiseerd. Tot dat moment wordt de arbeidsovereenkomst met de heer [eiser] op de huidige grondslag gecontinueerd. De AvA wordt geïnformeerd op welke wijze de statutenwijziging voorbereid dient te worden.
2.3.
De detachering via [B.V. 1] eindigde per 30 juni 2019 en [eiser] is per 1 juli 2019 bij OML in dienst gekomen op basis van een arbeidsovereenkomst.
2.4.
Artikel 7 lid 3 van de statuten van OML kent de volgende inhoud:
De directeur kan te allen tijde door de algemene vergadering van aandeelhouders worden geschorst of ontslagen. Een besluit tot schorsing of ontslag van een directielid kan – tenzij het betreffende voorstel is gedaan door de raad van commissarissen – door de algemene vergadering van aandeelhouders slechts worden genomen met ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen, die meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen. Een directielid kan ook door de raad van commissarissen worden geschorst. Een schorsing kan, ook na één of meermalen verlengd te zijn, in totaal niet langer duren dan drie maanden.
2.5.
Op 10 juli 2019 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders (hierna ook: AVA) plaatsgevonden waarbij [eiser] niet aanwezig mocht zijn. Bij die vergadering waren alleen de (vertegenwoordigers van) aandeelhouders en leden van de Raad van Commissarissen (hierna: CvA) aanwezig.
2.6.
Direct na afloop van die AVA heeft [eiser] een uitnodiging voor een volgende AVA ontvangen die uiteindelijk heeft plaats gevonden op – na verplaatsing op verzoek van [eiser] – 13 augustus 2019. De agenda voor de AVA van 13 augustus 2019 kende – voor zover hier relevant – de volgende onderwerpen:
2. Bespreking voorgenomen besluit tot ontslag van jou als statutair bestuurder van de Vennootschap en tot opzegging van de tussen jou en de Vennootschap bestaande overeenkomst;
3. Bespreking voorgenomen besluit tot schorsing met behoud van salaris van jou als statutair bestuurder van de Vennootschap met onmiddellijke ingang;
4. Gelegenheid voor het voeren van verweer door jou inzake de hiervoor onder punt 3 en 4 genoemde besluiten;
5. Gelegenheid gebruik te maken van jouw raadgevende stem als bestuurder van de Vennootschap;
2.7.
De RvC heeft op 10 juli 2019 [eiser] als bestuurder van OML geschorst met behoud van de overeengekomen honorering.
2.8.
[eiser] is op 13 augustus 2019 niet ter vergadering verschenen maar heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schriftelijk verweer te voeren bij brief van 13 augustus 2019.
2.9.
De besluitvorming van de AVA van 13 augustus 2019 is in de notulen verwoord als volgt:
De algemene vergadering besluit met algemene stemmen de heer S.H.A.L [eiser] per 13 augustus 2019 te ontslaan als statutair bestuurder van de Vennootschap en tegelijkertijd zijn arbeidsovereenkomst vanwege onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding tussen de bestuurder en de Raad van Commissarissen met inachtneming van de opzegtermijn van 1 maand op te zeggen tegen 1 oktober 2019. Dat betekent dat 30 september 2019 de laatste dag is van de arbeidsovereenkomst van de bestuurder. Voor de resterende duur van de arbeidsovereenkomst wordt de bestuurder om bovengenoemde redenen geschorst met behoud van salaris.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
  • het besluit van 13 augustus 2019 waarbij [eiser] is ontslagen als bestuurder zal vernietigen;
  • OML zal veroordelen tot betaling van het salaris van [eiser] vanaf 1 oktober 2019 van € 9.726,21 per maand te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, subsidiair OML te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 87.535,89;
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de primaire vorderingen van [eiser] toegewezen behoudens de gevorderde wettelijke verhoging en is OML veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.524,46.
3.3.
OML vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat OML in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
Ontslag van [eiser] als statutair bestuurder
4.2.
De primaire vordering van [eiser] heeft tot doel het ontslagbesluit van 13 augustus 2019 (hierna ook: het besluit) te laten vernietigen. Het gevolg daarvan is dat aan de arbeidsovereenkomst geen einde is gekomen en het salaris vanaf 1 oktober 2019 moet worden doorbetaald. Artikel 2:15 lid 1 BW bepaalt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is indien het besluit (a) in strijd is met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen of (b) in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Een besluit is in strijd met de redelijkheid en billijkheid als een statutair bestuurder niet is gehoord over zijn voorgenomen ontslag. Verder heeft een statutair bestuurder een raadgevende stem in de algemene vergadering van aandeelhouders op grond van artikel 2:227 lid 7 BW, hetgeen een regel van dwingend recht is (zie: HR 10 maart 1995, NJ 1995/595).
4.3.
Ter nadere onderbouwing van zijn vordering tot vernietiging van het besluit heeft [eiser] aangevoerd dat het ontslag van [eiser] al op 10 juli 2019 is besproken en dat het ontslagbesluit van 13 augustus 2019 feitelijk dus al op 10 juli 2019 was genomen. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] aldus dat OML hiermee het adviesrecht van artikel 2:227 lid 7 BW en het hoorrecht dat voortvloeit uit artikel 2:8 BW heeft gefrustreerd omdat hem op 10 juli 2019 de toegang tot de vergadering was onthouden. [eiser] ziet in het feit dat OML hem bij het handelsregister al per 10 juli 2019 had uitgeschreven als bestuurder een bevestiging van zijn stelling. De stelling van [eiser] dat zijn voornoemde rechten zijn geschonden, omdat hij niet bij de vergadering van 10 juli 2019 aanwezig mocht zijn en aldaar het besluit tot ontslag al zou zijn genomen, wordt door OML gemotiveerd betwist.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat op 10 juli 2019 een “reguliere” AVA stond gepland waar [eiser] als bestuurder aanwezig zou zijn en de positie van [eiser] niet stond geagendeerd. Voor de rechtbank is onduidelijk of er notulen van de vergadering 10 juli 2019 zijn gemaakt. Wel staat vast dat het voornemen tot ontslag van [eiser] als statutair bestuurder van OML toen is uitgesproken. Dit blijkt niet alleen uit de uit het feit dat [eiser] direct achteraf de brief overhandigd kreeg met daarin de uitnodiging voor de AVA waar zijn voorgenomen ontslag geagendeerd stond, maar ook uit de notulen van de AVA van 13 augustus 2019. Anders dan [eiser] kwalificeert de rechtbank de uitkomst van het overleg van 10 juli 2019 niet als het ontslagbesluit. Het mag dan zo zijn dat de RvC de aandeelhouders op 10 juli 2019 adviseerde om tot ontslag van de statutair bestuurder te komen, maar uit niets is gebleken dat dat advies op 10 juli 2019 al ter stemming is gebracht. Ook de opmerking in de notulen van de AVA van 13 augustus 2019 dat de aandeelhouders in de vergadering van 10 juli 2019 hebben aangegeven het advies van de RvC te zullen opvolgen, rechtvaardigt niet de conclusie dat een voorstel tot ontslag toen ter stemming is gebracht. De rechtbank leest hierin slechts een bevestiging dat de aandeelhouders het voorgenomen ontslagbesluit zullen laten agenderen voor de volgende AVA, waaraan vervolgens uitvoering werd gegeven.
4.5.
Ten aanzien van het ter vergadering van 13 augustus 2019 geagendeerde voorgenomen besluit om [eiser] te ontslaan als statutair bestuurder had [eiser] als bestuurder het recht op een raadgevende stem (artikel 2:227 lid 7 BW) en tevens, nu het om zijn eigen ontslag ging, op het recht om te worden gehoord (artikel 2:8 BW). Het is niet in geschil dat aan [eiser] ter vergadering van 13 augustus 2019 de gelegenheid is gegeven om zijn visie te geven op het voorgenomen ontslag van hemzelf. Het staat ook vast dat [eiser] van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt, zoals aangehaald onder de feiten. Uit de notulen van de AVA van 13 augustus 2019 blijkt dat de aandeelhouders hebben besloten [eiser] per 13 augustus 2019 te ontslaan als statutair bestuurder en de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de opzegtermijn van 1 maand op te zeggen tegen 1 oktober 2019.
4.6.
De omstandigheid dat het handelsregister als beëindigingsdatum van het bestuurderschap 10 juli 2019 heeft geregistreerd, is onvoldoende voor de conclusie dat het ontslagbesluit dus op 10 juli 2019 is genomen. Uit het door [eiser] als productie 8 overgelegde wijzigingsformulier voor de Kamer van Koophandel blijkt dat namens OML op 23 juli 2019 het formulier werd ondertekend ten behoeve van de schorsing van [eiser] per 10 juli 2019. [eiser] kan aan de registratie geen rechten ontlenen omdat de instructie van OML aan het handelsregister blijkbaar verkeerd is verwerkt.
4.7.
Voorzover [eiser] bedoelt te stellen dat hij bij ieder (voor)overleg zou moeten worden betrokken waar het zijn positie of functioneren betreft – en hem dus uit dien hoofde de toegang tot de vergadering van 10 juli 2019 niet had mogen worden ontzegd – volgt de rechtbank hem niet. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat de RvC overleg heeft met de aandeelhouders buiten aanwezigheid van de bestuurder, ook niet als het zijn positie of functioneren betreft.
4.8.
[eiser] heeft tenslotte nog gesteld dat het schenden van de hoorplicht (voortvloeiend uit artikel 2:8 BW) in strijd is met het goed werkgeverschap, danwel wanprestatie danwel onrechtmatig handelen jegens hem oplevert. Hierboven is reeds overwogen dat van een schending van de hoorplicht geen sprake is zodat de rechtbank niet toekomt aan een bespreking van deze gronden.
4.9.
De rechtbank concludeert dat op 13 augustus 2019 de AVA heeft plaatsgevonden waarbij de wettelijke en statutaire bepalingen – waaronder het horen en consulteren van de bestuurder – in acht zijn genomen. Tijdens deze vergadering is [eiser] als statutair bestuurder van OML per direct ontslagen en is besloten tot opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2019. De primaire vordering van [eiser] om het besluit van 13 augustus 2019 te vernietigen en OML te veroordelen tot doorbetaling van zijn salaris vanaf 1 oktober 2019 zal daarom worden afgewezen.
De gevorderde schadevergoeding
4.10.
Subsidiair vordert [eiser] betaling van € 87.535,89. Daaraan legt hij ten grondslag dat OML niet heeft gehandeld als goed werkgever als bedoeld in artikel 7:611 BW in combinatie met artikel 7:686 BW. Als gevolg hiervan heeft hij schade geleden die hij begroot op de equivalent van 9 maandsalarissen. Een verdere toelichting bij de hoogte van de schade ontbreekt.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat de positie van [eiser] als statutair directeur een wezenlijk andere is dan een “gewone” werknemer. Een gebrek aan vertrouwen bij de RvC en/of de aandeelhouders in de statutair directeur kan een legitieme reden zijn om tot ontslag over te gaan. Het is niet aan de rechter om, voor zover dit al mogelijk zou zijn, inhoudelijk te toetsen of dit gebrek aan vertrouwen al dan niet terecht is. Dit neemt niet weg dat door de vennootschap als goed werkgever de nodige zorgvuldigheidseisen jegens de statutair bestuurder in acht dienen te worden genomen. Hoe ver die zorgvuldigheidseisen gaan hangt (telkens) af van de omstandigheden van het geval.
4.12.
[eiser] stelt dat het proces van de vastlegging van de nadere arbeidsvoorwaarden en de vertraging bij de formele indiensttreding jegens hem onzorgvuldig is geweest dan wel dat OML op diverse manieren (ernstig) tekort is geschoten. [eiser] voert daartoe aan dat hij aanvankelijk via een detacheringsovereenkomst met [B.V. 1] bij OML (als statutair bestuurder) te werk werd gesteld omdat er bij OML nog het een en ander geformaliseerd moest worden (waaronder de statutenwijziging). Het was de bedoeling dat hij per 1 januari 2019 op basis van een arbeidscontract bij OML werkzaam zou zijn. Deze datum werd vervolgens opgeschoven naar 1 april 2019, om vervolgens nogmaals te worden verschoven. Op 26 maart 2019 kreeg [eiser] een concept arbeidsovereenkomst toegestuurd. Met betrekking tot de belangrijkste arbeidsvoorwaarden (salaris en pensioen) waren partijen het eens. Tot ondertekening van dit contract is het uiteindelijk niet gekomen, mede omdat [eiser] nog de nodige vragen bij het concept had. De voor de indiensttreding bij OML benodigde statutenwijziging werd pas op 3 juni 2019 gerealiseerd. Per 1 juli 2019 was [eiser] formeel bij OML in dienst. Ten onrechte zijn hem verwijten gemaakt ten aanzien van zijn functioneren, terwijl er nooit een functioneringsgesprek heeft plaatsgehad.
4.13.
OML stelt dat de formele indiensttreding op zich heeft laten wachten omdat een geplande aandeelhoudersvergadering in december 2018 geen doorgang vond en de formele besluitvorming voor de noodzakelijke statutenwijziging door 5 gemeenteraden moest worden goedgekeurd hetgeen de nodige tijd vergde. [eiser] is steeds op de hoogte gehouden van de voortgang en heeft ingestemd met de detachering via [B.V. 1] tot de formele indiensttreding bij OML geregeld was. Ondertussen lag op 26 maart 2019 de concept arbeidsovereenkomst voor. Per 30 juni 2019 eindigde de detachering via [B.V. 1] en kwam [eiser] formeel bij OML in dienst. De arbeidsovereenkomst was weliswaar nog niet ondertekend maar ten aanzien van de essentialia bestond overeenstemming. De RvC ervoer problemen in de samenwerking met [eiser] en heeft hem herhaalde malen aangesproken op zijn gedrag, hetgeen uiteindelijk tot een vertrouwensbreuk leidde. [eiser] is niet ontslagen wegens disfunctioneren, maar vanwege de onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding.
4.14.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn betoog. De formele indiensttreding bij OML heeft langer geduurd dan partijen aanvankelijk voor ogen hadden (1 juli 2019 in plaats van 1 januari 2019). [eiser] heeft er echter mee ingestemd dat hij (in ieder geval tot 1 april 2019) via [B.V. 1] bij OML gedetacheerd zou blijven omdat bij OML nog een statutenwijziging gerealiseerd moest worden. Per 1 juli 2019 is [eiser] formeel bij OML in dienst. Weliswaar was er op onderdelen nog geen overeenstemming op de concept arbeidsovereenkomst maar dit is niet direct als onzorgvuldig aan te merken te meer omdat vast staat dat partijen het op de essentialia van de overeenkomst eens waren. De enkele omstandigheid dat de formele indiensttreding of de vastlegging van nadere arbeidsvoorwaarden langer op zich laat wachten, levert in het algemeen geen strijd met goed werkgeverschap op. Daartoe dienen bijzondere omstandigheden te worden gesteld en zo nodig bewezen, die in de kern inhouden dat de verweten handelswijze in strijd is met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. Het is dan aan [eiser] om te stellen welke bijzondere omstandigheden meebrengen dat OML zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij daardoor schade heeft geleden. Daartoe heeft hij te weinig gesteld. Voor zover [eiser] stelt dat van een tekortkoming sprake is, laat hij na te duiden op welke specifieke op OML rustende verbintenis hij doelt. Voor zover [eiser] nog stelt dat het niet tot een beëindiging van de arbeidsrelatie zou zijn gekomen indien OML tijdig haar afspraken omtrent de formele indiensttreding was nagekomen, overweegt de rechtbank tenslotte dat niet de vertraging in het proces van de vastlegging van de nadere arbeidvoorwaarden leidde tot het ontslag van [eiser] als statutair bestuurder, maar de onherstelbaar verstoorde arbeidsovereenkomst.
4.15.
Met een summiere toelichting spreekt [eiser] voorts nog over reputatieschade die onder andere daaruit bestaat dat hij geen invloed heeft kunnen uitoefenen op de communicatie en de berichtgeving in de media omtrent zijn vertrek. Ook heeft hij geen afscheid kunnen nemen van medewerkers en relaties en is hij weggezet als fraudeur.
4.16.
Gelet op de magere onderbouwing van de reputatieschade en het door OML gevoerde verweer, is niet komen vast te staan dat OML onrechtmatig heeft gehandeld door uitlatingen in of aan bepaalde media danwel relaties of medewerkers van OML. De vordering ter vergoeding van reputatieschade zal daarom worden afgewezen.
4.17.
Voor zover de schadevergoedingsvordering voortbouwt op de ongeldigheid van het ontslagbesluit of de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst, moeten deze vorderingen worden afgewezen gelet op de hierboven daarover gegeven beoordeling.
Onverschuldigde betaling
4.18.
Bij dagvaarding heeft [eiser] nog gesteld dat hij uit hoofde van de beschikking van de rechtbank Limburg van 20 november 2019 - betrekking hebbende op de afwijzing van het verzoek voorlopig getuigenverhoor - aan OML een proceskostenveroordeling heeft voldaan van € 1.725,00 bestaande uit € 1.068,00 aan kosten gemachtigde en € 639,00 aan griffierecht. Het gevolg van de vernietiging van deze beschikking door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 23 juli 2020, is dat deze bedragen onverschuldigd zijn betaald. [eiser] geeft aan terugbetaling te wensen van het onverschuldigd betaalde bedrag. OML heeft deze vordering niet betwist.
4.19.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] in het petitum van de dagvaarding geen met de onverschuldigde betaling rechtstreeks corresponderende vordering heeft ingesteld. De rechtbank beschouwt echter de subsidiair ingestelde vordering tot betaling van € 87.535,89 aldus dat in dit bedrag (naast de hierboven afgewezen schadevordering) tevens ligt besloten de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling zodat die vordering tot een bedrag van € 1.725,00 zal worden toegewezen.
Conclusie
4.20.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd, voor zover daarin de primaire vorderingen zijn toegewezen. Het betreffende deel van de vordering zal alsnog worden afgewezen. De subsidiaire vordering zal tot een bedrag van
€ 1.725,00 worden toegewezen zoals gemotiveerd onder 4.19.
4.21.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding tot nadere bewijslevering.
4.22.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in art. 141 Rv voor rekening van OML komen respectievelijk blijven, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat OML in eerste instantie niet is verschenen. Het exploot van betekening van het verstekvonnis is echter niet in het geding gebracht zodat de rechtbank die kosten niet kan begroten. De door [eiser] te vergoeden kosten aan de zijde van OML worden aldus begroot op:
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat (2,0 punten x tarief € 1.114,00)
2.228,00
Totaal € 2.895,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 3 maart 2021 onder zaaknummer / rolnummer 285818 / HA ZA 20-606 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
veroordeelt OML tot betaling aan [eiser] van € 1.725,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de verstekprocedure aan de zijde van OML tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten van de verzetprocedure aan de zijde van OML begroot op € 2.895,00,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde alsnog af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Hermanides en in het openbaar uitgesproken op
24 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: GH