ECLI:NL:RBLIM:2022:6534

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
ROE 20/3596
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de vaststelling van een stimuleringslening door het college van gedeputeerde staten van Limburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 24 augustus 2022, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van een stimuleringslening beoordeeld. Eiser had een lening aangevraagd voor zonnepanelen en hoogrendementsglas, maar het college van gedeputeerde staten van Limburg (GS) had een rentepercentage van 2% vastgesteld in plaats van het eerder toegezegde 1,5%. Eiser stelde dat het college van GS niet goed had gemotiveerd waarom de leningsovereenkomst niet meer gewijzigd kon worden en dat de hardheidsclausule niet was toegepast. De rechtbank oordeelde dat het college van GS onvoldoende had gemotiveerd waarom het rentepercentage niet kon worden aangepast en dat er geen zichtbare weging van belangen had plaatsgevonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college van GS op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en het college van GS werd veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat te reageren op aanvragen en om motiveringsgebreken te vermijden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2022

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg(het college van GS)
(gemachtigden: L. Sousa Lopes, P.J.M. Lardinois en H.L.E. Franken).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van een stimuleringslening op grond van de Verordening Stimuleringslening Duurzaam Thuis (Verordening), die hij ontvangt van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) en waarbij niet het rentepercentage van 1,5% maar van 2% van toepassing is verklaard.
Met het bestreden besluit van 20 november 2020 op het bezwaar van eiser is het college van GS bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college van GS heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college van GS.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser woont op het adres [adres] te [woonplaats] . Hij heeft op
22 april 2019 een subsidie aanvraag gedaan voor de financiering van zonnepanelen en hoogrendementsglas op grond van de Verordening. Het college van GS heeft op
14 mei 2019 aan eiser voorwaardelijk een consumptieve stimuleringslening toegekend van
€ 23.554,00 voor de hiervoor genoemde twee maatregelen, die bijdragen aan de beleidsdoelen energiebesparing en het verhogen van het aandeel duurzame energiebronnen van de woning van eiser.
1.1.
Vervolgens is eiser op 18 juni 2018 een leningsovereenkomst aangegaan met het SVn. De lening heeft een looptijd van 15 jaar tegen een rentetarief van 2%.
1.2.
Bij besluit van 10 december 2019 (wijzigingsbesluit) heeft het college van GS de maatregel “domotica” (in verband met de plaatsing van elektrische rolluiken) toegevoegd in de voorwaardelijke toekenning van de consumptieve stimuleringslening en het hiervoor genoemde besluit van 14 mei 2019 gewijzigd. Daarbij is ook het rentetarief gewijzigd van 2% naar 1,5%, gelet op de combinatie stimulerings- en levensloopbestendige maatregelen (zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder B van de Verordening).
1.3.
Bij besluit van 30 juni 2020 – verzonden 1 juli 2020 – (het primaire besluit) is de stimuleringslening vastgesteld. Volgens het primaire besluit is niet het rentetarief van 1,5%, maar van 2% van toepassing, nu dit laatste rentetarief in de op 18 juni 2019 ondertekende leningsovereenkomst tussen eiser en het SVn niet meer kan worden gewijzigd.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft het college van GS het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hij heeft daarvoor verwezen naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg en dat advies overgenomen. Volgens het college van GS kunnen de voorwaarden waaronder de lening is afgesloten niet meer gewijzigd worden, nadat de leningsovereenkomst in werking is getreden. Dit is in eisers situatie het geval. Eiser heeft destijds niet binnen 14 dagen na de datum van ondertekening van de offerte van de lening gebruik gemaakt van het ontbindingsrecht. Dit betekent dat de leningsovereenkomst van kracht is gebleven onder de daarin opgenomen voorwaarden. Het college van GS heeft in dit verband nog verwezen naar artikel 9, vijfde lid, van de Verordening, waarin is bepaald dat het rentepercentage vaststaat gedurende de gehele looptijd van de lening. Het college van GS heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het wijzigingsbesluit van 10 december 2019 met daarin opgenomen het rentetarief van 1,5% nooit tot stand is gekomen, nu een ondertekende offerte voor een stimuleringslening niet binnen de daarvoor geldende termijn bij het SVn is ingediend. Volgens het college van GS is dan ook de oorspronkelijke toekenning tegen het rentetarief van 2%, zoals vermeld in het besluit van 4 mei 2019 leidend.
De beroepsgronden
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser heeft aangevoerd dat hij naar aanleiding van het wijzigingsbesluit van 10 december 2019 zowel bij het college van GS als bij het SVn tijdig heeft gevraagd wat er van zijn kant nog nodig was voor de verdere afhandeling van het aanpassen van het rentetarief naar 1,5%. Volgens eiser heeft hij van beide partijen niet afdoende antwoord gekregen op zijn vraag en hij heeft geen offerte ontvangen met het gewijzigde rentepercentage van 1,5% met als gevolg dat nu de consequenties daarvan op hem worden afgewenteld. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het college van GS aan hem had medegedeeld dat zou worden gekeken naar een oplossing, waardoor hij niet nog eens expliciet heeft gevraagd om een offerte. Eiser kan zich dan ook niet verenigen met verweerders standpunt dat geen leningsovereenkomst met een rentetarief van 1,5% tot stand is gekomen en daardoor het wijzigingsbesluit van 10 december 2019 is komen te vervallen. Nu hij 2% rente moet betalen in plaats van 1,5% wordt hij financieel getroffen, aldus eiser.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
4. In het wijzigingsbesluit van 10 december 2019 maakte eiser aanspraak op een lager rentetarief van 1,5%. Dit wijzigingsbesluit is een besluit over de totstandkoming van een leningsovereenkomst onder twee voorwaarden, te weten: (i) dat de aanvraag binnen acht weken na de datum zoals opgenomen in de bijlage van de betreffende brief bij SVn is ontvangen, en (ii) dat de door eiser ondertekende offerte van een stimuleringslening die eiser ontvangt van SVn, binnen drie weken na verzenddatum van de offerte bij SVn is ontvangen. Volgens het college van GS is aan de laatste voorwaarde niet voldaan, nu een ondertekende offerte voor een stimuleringslening niet binnen de daarvoor geldende termijn bij het SVn is ingediend. Dat is naar het oordeel op zichzelf juist en dat betekent dat er geen nieuwe c.q. gewijzigde leningsovereenkomst tot stand is gekomen.
4.1.
Dat eiser echter ook geen aanspraak zou kunnen maken op deze gewijzigde leningsovereenkomst, is door GS met de verwijzing naar de niet vervulde voorwaarde echter onvoldoende gemotiveerd. Het college van GS stelt zich op het standpunt dat zij het rentepercentage van 1,5% zou willen hanteren maar daartoe geen mogelijkheid heeft. Zodra een leningsovereenkomst tot stand is gekomen (en dat is na het verstrijken van het ontbindingsrecht, te weten 14 dagen na de ondertekening van de offerte van de overeenkomst tot geldlening) kan deze overeenkomst namelijk volgens het college van GS niet meer gewijzigd worden. Verweerder verwijst in dit kader naar artikel 9, vijfde lid, van de Verordening, waarin onder meer staat dat het rentepercentage vast staat gedurende de gehele looptijd. De rechtbank volgt dit niet. De rechtbank is van oordeel dat in dit artikel niet meer staat dan dat er een vast rentepercentage geldt gedurende de looptijd van een leningsovereenkomst (in tegenstelling tot een variabele rente). De rechtbank maakt uit artikel 9, vijfde lid, van de Verordening niet op dat als een leningsovereenkomst eenmaal tot stand is gekomen, die overeenkomst niet meer conform de wens van beide partijen gewijzigd kan worden. Daarnaast heeft het college van GS zijn standpunt dat volgens de SVn het wijzigen van de leningsovereenkomst niet tot de mogelijkheden behoort naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd. In artikel 9, vijfde lid, van de Verordening staat immers dat het college van GS (en dus niet SVn) het rentepercentage vaststelt, en het college van GS heeft geen inzicht kunnen geven in de wijze waarop SVn uitvoering geeft aan de bevoegdheden van het college van GS in dit kader. Voor zover in artikel 4, tweede lid, van de algemene bepalingen van de leningsovereenkomst eveneens is bepaald dat het voor de lening geldende rentepercentage vast is gedurende de looptijd van de lening, overweegt de rechtbank dat zij dit artikel op dezelfde manier leest als artikel 9, vijfde lid, van de Verordening.
4.2.
De rechtbank acht verder van belang dat in artikel 14, tweede lid, van de Verordening een hardheidsclausule is opgenomen. Daarin staat (kort gezegd) dat in onbillijke gevallen kan worden afgeweken van enige bepaling. Naar het oordeel van de rechtbank kan het college van GS gebruik maken van deze uitzonderingsbevoegdheid in de Verordening. De rechtbank is niet gebleken dat het college van GS daadwerkelijk heeft getoetst aan de hardheidsclausule, nu het college van GS zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen uitzondering (meer) kan maken wanneer een leningsovereenkomst tot stand is gekomen. Er heeft dus geen (zichtbare) weging van belangen plaatsgevonden.
4.3.
Verweerder heeft – gelet op het voorgaande – dan ook niet voldoende gemotiveerd waarom hij eiser na de totstandkoming van de leningsovereenkomst niet alsnog het juiste rentepercentage van 1,5% heeft kunnen aanbieden, al dan niet met gebruikmaking van de in de Verordening opgenomen hardheidsclausule. Dit is een motiveringsgebrek. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, zodat het college van GS opnieuw op het bezwaar van eiser moet beslissen. Het college van GS zal daarbij rekening moeten houden met hetgeen in deze uitspraak is overwogen. In dat kader overweegt de rechtbank nog als volgt.
5. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser bedoeld heeft een aanvraag te willen doen voor niet alleen de zonnepanelen en het hoogrendementsglas, maar ook voor de rolluiken. Eiser heeft immers bij de aanvraag alle offertes bijgevoegd en het totaal bedrag ingevuld, waarbij de rolluiken niet zijn weggelaten. Dat eiser de rolluiken niet expliciet heeft aangevraagd, acht de rechtbank niet fataal. Eiser heeft de kozijnen namelijk ook niet afzonderlijk genoemd in de aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank waren de rolluiken voor eiser onderdeel van een pakket.
5.1.
De rechtbank overweegt voorts dat het college van GS inderdaad geen adviserende functie heeft bij het indienen van een aanvraag, zoals hij ter zitting terecht heeft gesteld, maar het college van GS heeft als bestuursorgaan wel een inspanningsverplichting, in die zin dat hij de aanvraag goed doorneemt en bij geconstateerde onduidelijkheden c.q. fouten in de aanvraag dit terugkoppelt met de aanvrager. De rechtbank stelt vast dat het college van GS dit laatste niet heeft gedaan en ter zitting heeft erkend dat hij op dit punt een fout heeft begaan. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het college van GS tijdens de hoorzitting zelf heeft verklaard dat hij, indien hij uit de aanvraag had opgemaakt dat het doel van de lening levensloopbestendig was, hij nadere informatie bij eiser had opgevraagd. De rechtbank acht het dan ook waarschijnlijk dat in het geval het college van GS de rolluiken wel had zien staan in de bijgevoegde offertes bij de aanvraag, hij informatie hierover had opgevraagd bij eiser en dat eiser de aanvraag zou hebben aangepast, waarbij de elektrische rolluiken in plaats van onder A (verduurzamen van de woning) onder B (levensloopbestendig maken van de woning) van artikel 8 van de Verordening zouden zijn ondergebracht en de aanvraag voor de stimuleringslening op grond van de Verordening zonder enige twijfel goed zou zijn gegaan.
5.2.
Verder acht de rechtbank het relevant dat het niet vervullen van de in het wijzigingsbesluit opgenomen voorwaarde (dat de door eiser ondertekende offerte van een stimuleringslening die eiser ontvangt van SVn, binnen drie weken na verzenddatum van de offerte bij SVn is ontvangen) niet aan eiser, maar volledig aan het college van GS is toe te rekenen. Het college van GS heeft eiser immers wel een wijzigingsbesluit toegezonden, maar daaraan geen opvolging gegeven door eiser een te ondertekenen offerte toe te sturen.
Desgevraagd heeft het college van GS ter zitting aangegeven dat het wijzigingsbesluit van 10 december 2019 (in zijn visie – die de rechtbank hiervoor reeds als onjuist heeft geoordeeld) een vergissing is geweest, omdat er met eiser reeds een definitieve leningsovereenkomst tot stand was gekomen. Het college van GS heeft daarmee aldus een tweede fout gemaakt, door niet te controleren of eiser al een leningsovereenkomst had afgesloten bij het SVn.
5.3.
Het college van GS heeft direct na het wijzigingsbesluit, nadat eiser contact had opgenomen met hem en de SVn om het rentetarief te wijzigen naar 1,5%, aangegeven aan eiser dat hij deze (onredelijke) situatie wilde oplossen. Vervolgens heeft het college van GS niets meer aan eiser laten weten, en pas maanden later – nadat eiser zelf weer contact heeft opgenomen - eiser medegedeeld geen ruimte te zien om een oplossing te bieden. Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het niet mogelijk zou zijn om het rentepercentage te wijzigen, en het college van GS bij herhaling heeft aangegeven dat wel te willen, zal het college van GS hierop in het nieuw te nemen besluit moeten ingaan.
Conclusie en gevolgen
6. Gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de rechtbank is er geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Het college van GS zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college van GS aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.2.
De rechtbank veroordeelt het college van GS in de door eiser gemaakte proceskosten bestaande uit reis- en verletkosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De reiskosten stelt de rechtbank vast op € 11,60 op basis van openbaar vervoer 2e klas (retour Sittard-Geleen). De rechtbank acht voorts de door eiser opgegeven verletkosten voor het bijwonen van de zitting (in totaal 3 uur) groot € 90,00, alleszins redelijk, zodat deze kosten eveneens voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt het college van GS op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen binnen acht weken na de datum van verzending van deze uitspraak;
 draagt het college van GS op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt het college van GS in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 101,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022
griffier
rechter

De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 24 augustus 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening Stimuleringslening Duurzaam Thuis(de Verordening)
Artikel 1, aanhef en onder c:
In deze verordening wordt verstaan onder geraamde kosten: de kosten van materialen, arbeid en voorbereidende maatregelen voor zover noodzakelijk voor het treffen van stimuleringsmaatregelen zoals gedefinieerd onder f, legeskosten, bijkomende kosten voor het verkrijgen van de stimuleringslening (bijvoorbeeld adviseur, intermediair), verminderd met de van derden ontvangen of nog te ontvangen tegemoetkomingen/subsidies in deze kosten;
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder A, voor zover hier van belang:
Voor een stimuleringslening komen in aanmerking de geraamde kosten van de volgende maatregelen in of aan een bestaande woning:
Maatregelen om het energiegebruik te beperken en/of het aandeel duurzame energie bronnen te verhogen:
  • Zonnepanelen of zonneceldakpannen gemonteerd op of aan de woning – of bijgebouw – en aangesloten op het elektriciteitsnet van de bestaande woning waarvoor de stimuleringslening wordt aangevraagd;
  • Hoogrendementsglas met een warmtegeleiding van minder dan Uitspraak 1,2 W/m² K. De kosten voor het vervangen van kozijnen is tevens financierbaar bij het aanbrengen van HR++ glas of tripple-glas;
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder B, voor zover hier van belang:
Maatregelen om levensloopbestendigheid van de bestaande woning te verbeteren:
 Domotica: Digitale deurspion, automatische deur-, raam- en gordijnopeners, comfortsloten en elektrisch bedienbare sloten, alarmsystemen, automatische interactie tussen diverse apparatuur, loze leidingen en extra wandcontactdozen;
Artikel 9, vijfde lid, sub a:
Het rentepercentage staat vast gedurende de gehele looptijd en is gebaseerd op een door Gedeputeerde Staten vast te stellen ondergrens vermeerderd met de renteopslag door SVn.
a. De door Gedeputeerde Staten vastgestelde twee ondergrenzen betreffen een ondergrens voor aanvragen van uitsluitend stimuleringsmaatregelen, zoals gesteld in artikel 8, eerste lid, onder A en een lagere ondergrens voor alle overige (combinaties van) aanvragen van stimuleringsmaatregelen. Een minimale besteding van € 1.250,00 aan stimuleringsmaatregelen zoals gesteld in artikel 8, eerste lid, onder B en/of C is een vereiste om in aanmerking te komen voor de lagere ondergrens.