ECLI:NL:RBLIM:2022:6539

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
9793544 AZ 22-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Billijke vergoeding voor ontslagen statutair bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen zijn voormalige werkgever, Mijnwater Energy B.V. [verzoeker] was statutair bestuurder en had een arbeidsovereenkomst met Mijnwater. Hij werd op 3 januari 2022 op de hoogte gesteld van het voornemen tot ontslag, dat op 18 januari 2022 werd uitgevoerd. [verzoeker] verzocht om een billijke vergoeding, achterstallig loon, een transitievergoeding en een bonus. Hij stelde dat het ontslag zonder gegronde reden was en dat er geen functioneringsgesprekken hadden plaatsgevonden. Mijnwater betwistte de claims en stelde dat [verzoeker] niet functioneerde zoals verwacht. De rechtbank oordeelde dat Mijnwater zonder redelijke grond het dienstverband had beëindigd en kende [verzoeker] een billijke vergoeding van € 125.000,00 toe. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor disfunctioneren en dat Mijnwater niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. De proceskosten werden toegewezen aan [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 9793544 AZ VERZ 22-23
Beschikking van de Rechtbank Limburg van 15 juni 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] , aan de [adres] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. M.J.E. Spee, ter zitting vervangen door kantoorgenote mr. M.E.V. van Krieken
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIJNWATER ENERGY B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend in (6411 NZ) Heerlen aan het Spoorplein 45,
verwerende partij,
gemachtigde mr. R.J. Bree.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Mijnwater genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 4 april 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift met achttien bijlagen
  • het op 22 mei 2022 ter griffie ontvangen verweerschrift met 34 bijlagen
  • de nagekomen bijlage 35 van de zijde van Mijnwater
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 1 juni 2022 waar de gemachtigden van partijen de standpunten nader hebben toegelicht aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mijnwater houdt zich bezig met het winnen en leveren van voornamelijk uit voormalige mijngangen gewonnen duurzame energie aan zowel particulieren als aan bedrijven (volgens Mijnwater momenteel aan 731 kleinverbruikers en 24 grootverbruikers).
2.2.
[verzoeker] is op 6 januari 2020 krachtens arbeidsovereenkomst (fulltime) in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Mijnwater in de functie van Chief Operational Officer), aanvankelijk voor de duur van een jaar en met een verlengingsoptie voor onbepaalde tijd bij goed functioneren. Het loon bedroeg bij aanvang dienstverband
€ 9.250,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en emolumenten.
Het dienstverband is voortijdig (op 1 mei 2020) omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Aan het dienstverband is een wervings- en selectietraject voorafgegaan van iets minder dan twee maanden, begeleid door Delfin Executives (een zogenoemd headhunter-bureau).
2.3.
Bij aandeelhoudersbesluit van 10 december 2020 is [verzoeker] benoemd tot statutair bestuurder. Bij datzelfde besluit is ook een tweede statutair bestuurder benoemt, de heer [naam bestuurder 1] , die dus vanaf dat moment samen met [verzoeker] het bestuur van Mijnwater vormde.
2.4.
Gedurende het dienstverband hebben geen (kenbare en schriftelijk vastgelegde) functioneringsgesprekken of beoordelingsgesprekken plaatsgevonden.
2.5.
Medebestuurder [naam bestuurder 1] is op enig moment gestopt als bestuurder, waarna de heer [naam bestuurder 2] per 24 juni 2021 als medebestuurder ad interim is aangetrokken. [verzoeker] en [naam bestuurder 2] hebben vervolgens in de algemene vergadering van aandeelhouders van
30 september 2021 een Plan van Aanpak gepresenteerd (bijlage 18 bij het verzoekschrift), waarvoor de aandeelhouders ‘groen licht’ hebben gegeven.
2.6.
Op 3 januari 2022 heeft Mijnwater schriftelijk aan [verzoeker] te kennen gegeven voornemens te zijn om op de aandeelhoudersvergadering van 18 januari 2022 te gaan ontslaan. De inhoud van die brief luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
De redenen voor het voorgenomen ontslag zijn kort gezegd dat Mijnwater Holding BV. het vertrouwen is verloren dat u de juiste persoon bent om als bestuurder van Mijnwater Energy BV. te fungeren in de toekomst. Dit is er onder meer op gebaseerd dat er onvoldoende grip is vanuit uw bestuur op het Managementteam en het senior personeel van de organisatie.
Zo heeft u medio dit jaar aangegeven dat u na twee jaar eigenlijk nog geen idee had wat de afdeling innovatie doet. Verder zijn er budgetoverruns op veel projecten en is er ook na lang werken hieraan nog geen adequate projectbeheersing ingericht. Voorts is de leveringszekerheid in het gedrang waardoor (financiële) schade is ontstaan bij klanten en bij Mijnwater. Ook zijn er juridische geschillen en slechte relaties met eindklanten (waaronder woningbouwcoöperaties) die niet worden opgelost en zijn de subsidieaanvragen (onder meer Elena en NWN) van onvoldoende kwaliteit omdat de pijplijn en plannen daarvoor onvoldoende concreet zijn. Tevens wordt gebouwd en worden contracten met aannemers gesloten, terwijl het klantcontract niet afgerond is, ook nadat uitdrukkelijk door u de toezegging is gedaan dit niet meer te zullen doen. Daarnaast merken wij als aandeelhouder dat de vereiste deliverables niet op orde zijn bij aandeelhoudersvergaderingen en geen correcte opvolging plaatsvindt van werkafspraken. Mijnwater Energy BV. heeft een bestuurder nodig die meer visie en ownership toont en die proactief oplossingen aandraagt voor de problematiek waarmee hij wordt geconfronteerd. Als aandeelhouder merken wij ten slotte dat de communicatie van u naar ons onduidelijk en onvoldoende transparant is, bijvoorbeeld door te zeggen dat capaciteitsissues ‘waarschijnlijk nu niet meer voorkomen’ en doordat zaken bij toeval aan het licht komen. Zoals gezegd heeft dit geleid tot het voornemen u te ontslaan als statutair directeur en werknemer van Mijnwater Energy B.V.
Wij hebben ook de mogelijkheid onderzocht om u, indien u als statutair directeur op 18 januari 2022 wordt ontslagen, binnen de Organisatie te herplaatsen. Zoals het er nu naar uitziet verwachten wij u niet te kunnen herplaatsen, aangezien er binnen een redelijke termijn geen passende functies beschikbaar zijn die overeenkomen met uw opleiding, ervaring en vaardigheden, waarbij ook rekening wordt gehouden met eventuele opleidingsmogelijkheden. Gelet op het bovenstaande hebben wij u medegedeeld dat wij helaas geen andere mogelijkheid hebben, bij een ontslag als bestuurder, dan ook de beëindiging van uw arbeidsovereenkomst na te streven. (…)”
2.7.
Op 12 januari 2022 heeft Mijnwater op verzoek van de gemachtigde van [verzoeker] per email een nadere toelichting gegeven op voornoemd voornemen. Op 17 januari 2022 heeft [verzoeker] een puntsgewijze weerlegging gegeven op de verwijten die Mijnwater hem in genoemde email maakte.
2.8.
Bij aandeelhoudersbesluit van 18 januari 2022 heeft Mijnwater [verzoeker] met onmiddellijke ingang ontslagen als statutair bestuurder en heeft zij het dienstverband met inachtneming van de geldende opzegtermijn opgezegd tegen 1 april 2022. Per die datum is de arbeidsovereenkomst geëindigd.

3.Het verzoek

3.1.
Na eiswijziging ter zitting verzoekt [verzoeker] om Mijnwater te veroordelen tot betaling van:
een billijke vergoeding ex art. 7:682 lid 3 sub a en/of b BW
€ 20.966,00 aan achterstallig loon
€ 1.374,75 als restant van de verschuldigde transitievergoeding
€ 12.500,00 aan onbetaald gebleven bonus met rente en wettelijke verhoging
de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Volgens [verzoeker] heeft zijn voormalige werkgever hem op 3 januari 2022 zonder gegronde reden als donderslag bij heldere hemel te kennen gegeven niet meer met hem verder te willen gaan vanwege – kort gezegd – een vertrouwensbreuk, zonder dat daarbij concreet duidelijk is aangegeven waarom. Mijnwater had nooit eerder vraagtekens gezet bij de uitoefening van zijn bestuurderstaak. Een functionerings- of beoordelingsgesprek heeft nimmer plaatsgevonden. Pas na tussenkomst van de gemachtigde van [verzoeker] heeft Mijnwater op 12 januari 2022 per email een iets uitvoerigere schriftelijke motivering gegeven voor het voorgenomen ontslag, maar op welke ontslaggrond (in de zin van art. 7:669 lid 3 BW) bleef (en blijft tot op heden) onduidelijk. De in die email gegeven gronden zijn door [verzoeker] bij brief van 17 januari 2022 punt voor punt gemotiveerd weerlegd en er blijft volgens hem geen spaan heel van de motivering van het voorgenomen ontslag. Desondanks heeft Mijnwater hem tijdens de aandeelhoudersvergadering van een dag later per direct als statutair directeur ontslagen en tegelijkertijd het dienstverband met hem opgezegd per 1 april 2022, nog steeds zonder een specifieke ontslaggrond te noemen. Daarmee heeft Mijnwater ernstig verwijtbaar jegens hem gehandeld.
Voor zover Mijnwater het ontslag bedoeld heeft te gronden op disfunctioneren (de d-grond), dan stelt [verzoeker] dat van disfunctioneren geen sprake is geweest en dat indien Mijnwater al van mening was dat daar wel sprake van was, zij ten onrechte heeft nagelaten een verbetertraject op te starten en evenmin voldaan aan de herplaatsingsplicht.
3.3.
Daarnaast heeft [verzoeker] met terugwerkende kracht vanaf 10 december 2020 (datum waarop hij statutair bestuurder werd) recht op een loon van € 10.500,00 bruto per maand exclusief emolumenten omdat dat ‘het bestuurderssalaris’ was bij Mijnwater, aldus [verzoeker] . Dat was ook het loon van de vorige bestuurder [naam bestuurder 1] . Volgens [verzoeker] is het ‘onverklaarbaar’ waarom zijn loon niet gelijk zou zijn aan het loon van die voormalige bestuurder. De onder 2 en 3 verzochte onderdelen zijn hierop gebaseerd.
Bovendien heeft [verzoeker] in 2020 een bonus gekregen van € 10.000,00 bruto en volgens hem heeft hij daar over 2021 en over 2022 wederom recht op.
3.4.
Met betrekking tot de verzochte billijke vergoeding stelt Mijnwater - kort samengevat - dat zij [verzoeker] meermaals de kans gegeven heeft om het bedrijf op een commerciëlere manier in te richten maar dat haar is gebleken dat hij die signalen niet heeft opgepikt en dat het hem niet gelukt is het bedrijf in de gewenste richting te sturen, zelfs niet met alle hulp die zij hem heeft aangeboden (bijvoorbeeld met het assistentieteam). Volgens Mijnwater had [verzoeker] zijn ontslag moeten kunnen zien aankomen.
[verzoeker] is niet de juiste man op de juiste plek, zo is haar gebleken.
Ten aanzien van de verzochte onderdelen onder 2 en 3 merkt Mijnwater op dat [verzoeker] het overeengekomen loon gewoon ontvangen heeft. Dat in het verleden met een andere bestuurder een ander loon was overeengekomen, biedt geen enkele grondslag voor hetgeen [verzoeker] thans verzoekt. Dat [verzoeker] in 2020 een bonus heeft ontvangen betekent geenszins dat hij reeds daarom ook over 2021 en 2022 met succes aanspraak op een dergelijke bonus kan maken. Ook hier ontbreekt een rechtsgrond voor hetgeen [verzoeker] verzoekt.
3.5.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beoordeling

4.1.
Onweersproken staat vast dat Mijnwater en diens rechtsvoorganger binnen een tijdsbestek van ongeveer tweeëneenhalf jaar van vier (inclusief [naam bestuurder 1] zelfs vijf) bestuurders afscheid heeft genomen en dat de functie van [verzoeker] een zware taak was die - kort door de bocht gezegd - inhield dat van hem verwacht werd dat hij van Mijnwater, dat tot voor kort een lokaal overheidsbedrijf was, een commercieel (winstgevend) bedrijf zou maken. Dat Mijnwater reeds na dertien maanden ook van [verzoeker] als statutair bestuurder heeft gemeend afscheid te moeten nemen, is dan ook reeds op zichzelf al veelzeggend.
Mijnwater verwijst op zichzelf terecht naar de zogenoemde ‘15 april-arresten’ van de Hoge Raad uit 2005, waarin werd overwogen dat een ontslagbesluit van de aandeelhouder in beginsel ook een rechtsgeldig einde maakt aan de arbeidsrechtelijke verhouding tussen de vennootschap en de betreffende bestuurder, zulks vanwege de verwevenheid tussen die twee betrekkingen: dat is nog steeds vaste jurisprudentie. Maar de opzegging van de arbeidsovereenkomst an sich staat in deze procedure niet ter discussie, het gaat nog slechts om de vraag of een opzegging zonder redelijke grond de ontslagen bestuurder aanspraak geeft op een billijke vergoeding. Ten aanzien van díe vraag is in de jurisprudentie de afgelopen zes à zeven jaren (min of meer sinds de invoering van de WWZ) een omslag waar te nemen, waarbij het inmiddels vaste jurisprudentie is geworden dat ook de statutair bestuurder - voor wat betreft die aanspraak - dezelfde bescherming geniet als een ‘gewone’ werknemer. De stelling van Mijnwater (onder randnummer 86 van het verweerschrift) dat alleen al vanwege het vennootschapsrechtelijke ontslag van haar niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en dat daarom sprake is van een voldragen h-grond zodat een billijke vergoeding reeds daarom niet in beeld kan komen, is dus een redenering die - gelet op genoemde recente lijn in de jurisprudentie ter zake - achterhaald is.
4.2.
Dat sprake is geweest van een zodanige verstoorde arbeidsverhouding -
voorafgaandaan het op 3 januari 2022 kenbaar gemaakte voornemen om [verzoeker] te ontslaan - dat van Mijnwater in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de g-grond) kan uit de stukken op geen enkele wijze worden afgeleid. Ter onderbouwing van het bestaan van die verstoorde arbeidsverhouding verwijst Mijnwater naar het ‘verweer’ van [verzoeker] (waarmee zij doelt op de inhoudelijke weerlegging van [verzoeker] van 17 januari 2022 naar aanleiding van het voorgenomen besluit tot zijn ontslag) en de toonzetting/woordkeuzes die hij daarbij maakte, maar evident is dat die toonzetting een reactie is op het feit dat Mijnwater hem te kennen had gegeven voornemens te zijn hem te ontslaan. Dat Mijnwater in dit kader naar dat stuk verwijst, is dan ook - zacht uitgedrukt - tekenend te noemen en kan haar niet baten.
4.3.
Wat dan resteert is het door Mijnwater gestelde disfunctioneren (de d-grond), maar ook het bestaan van die grondslag kan op grond van de stukken niet als voldragen worden aangemerkt. Dat het inzetten van assistentieteam nodig was om het functioneren van [verzoeker] te corrigeren, zoals Mijnwater stelt, is door [verzoeker] gemotiveerd en concreet betwist en door Mijnwater vervolgen niet aangetoond, zodat enig disfunctioneren daar niet mee is vast komen te staan. Voorts blijkt nergens uit dat Mijnwater ooit aan [verzoeker] heeft medegedeeld dat hij in haar ogen disfunctioneerde. Het ter zitting door [verzoeker] aangevoerde ontbreken van overleg met de aandeelhouders (onder randnummer 10 tot en met 13 van de pleitnota) is door Mijnwater onbetwist gelaten zodat de rechtbank van de juistheid van die stellingen uitgaat.
Maar zelfs indien Mijnwater van mening was dat [verzoeker] disfunctioneerde, dan nog heeft te gelden dat van een goed werkgever verwacht mag worden dat hij/zij een werknemer, die in de optiek van die werkgever niet (meer) naar behoren zijn functie uitoefent, in de gelegenheid stelt zijn functioneren te verbeteren en daartoe een (zo concreet mogelijk) verbetertraject opstelt, met haalbare targets en daarbij behorende deadlines, en - niet in de laatste plaats - een gedegen verslaglegging daarvan.
4.4.
Op de vraag van de rechter tijdens de mondelinge behandeling of en hoe [verzoeker] ‘de aanstormende trein dan had kunnen zien aankomen’ of - anders gezegd - vanaf welk moment zou het voor [verzoeker] toch duidelijk moeten zijn geweest, dat hij dusdanig zou disfunctioneren dat hij mogelijk zijn functie zou kunnen verliezen, werd namens Mijnwater aangegeven dat dit niet precies in de overgelegde stukken aangewezen kon worden. De heer [naam] namens de aandeelhouder aanwezig, gaf daarop nog wel aan dat de heer [verzoeker] dat heel goed moet hebben beseft, nu hij ( [naam] ) uit een gesprek met de collega van [verzoeker] , [naam bestuurder 1] , bij de koffieautomaat had begrepen dat beide directeuren wel spraken over de eindigheid van hun functies.
Een dergelijke omgang met zittende directie, onduidelijkheid en gebrek aan verslaglegging past niet bij een professionele organisatie als Mijnwater
4.5.
Weliswaar kan aan Mijnwater worden toegegeven dat ingeval van een statutair bestuurder aan die eisen wellicht iets minder zwaar getild hoeft te worden (dan bij een ‘gewone’ werknemer), maar in het onderhavige geval ontbreekt het geheel aan ook maar enig verbetertraject in voornoemde zin. In plaats daarvan heeft zij [verzoeker] op 3 januari 2022 rauwelijks haar voornemen om hem te ontslaan kenbaar gemaakt. Dat is Mijnwater zwaar aan te rekenen.
4.6.
De conclusie dient dan ook te luiden dat Mijnwater zonder redelijke grond is overgegaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] en dat zij daarmee ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld, zodat een billijke vergoeding in beeld komt.
Op grond van bovengenoemde omstandigheden en gezien de (korte) duur van de arbeidsovereenkomst, het feit dat [verzoeker] voor deze functie is aangezocht, de omvang van het loon, de leeftijd van [verzoeker] en zijn kansen op de arbeidsmarkt, zijn goede staat van dienst, de diffamerende werking van het ontslagbesluit en de daaraan ten grondslag gelegde redenen en de overige omstandigheden zoals door de Hoge Raad genoemd in zijn
‘New Hairstyle’-beschikking van 30 juni 2017, acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 125.000,00 bruto op zijn plaats.
4.7.
De onder 2 en 3 verzochte veroordelingen zijn niet toewijsbaar nu daar geen grondslag voor is. Dat het ‘onverklaarbaar’ is dat [verzoeker] een ander (iets lager) loon ontving dan zijn medebestuurder [naam bestuurder 1] , is onjuist. Die verklaring luidt immers simpelweg dat [verzoeker] - kennelijk - dat lager loon met Mijnwater is overeengekomen (lees: heeft uit-onderhandeld) dan [naam bestuurder 1] . Dat staat partijen vrij. Een rechtsregel die gebiedt dat iedere bestuurder hetzelfde loon dient te ontvangen, bestaat niet. Deze onderdelen lijken dan ook tegen beter weten in te zijn verzocht.
4.8.
Ook de verzochte veroordeling tot betaling van een bonus is niet toewijsbaar. Het enkele feit dat [verzoeker] in 2020 een bonus heeft gekregen van Mijnwater op grond van art. 5.3 van de arbeidsovereenkomst, betekent niet dat Mijnwater zich reeds daarmee verplicht heeft om ieder jaar een bonus (laat staan de maximale bonus) aan haar werknemer te verstrekken, zonder dat aan de in dat artikel genoemde voorwaarden is voldaan. Dat partijen voor de jaren 2021 en 2022 (kennelijk) geen KPI’s (kritieke prestatie indicator) zijn overeengekomen een gegeven is dat ‘voor risico van de werkgever komt’ in die zin dat zij dan een (maximale) bonus verschuldigd is (zoals [verzoeker] aanvoert), kan niet worden gevolgd nu voor die opvatting geen grondslag bestaat.
4.9.
Mijnwater zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot de datum van dit vonnis begroot op € 833,00, bestaande uit € 747,00 aan salaris gemachtigde en € 86,00 aan griffierecht.
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Mijnwater om aan [verzoeker] een billijke vergoeding van € 125.000,00 te betalen;
5.2.
veroordeelt Mijnwater tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot de datum van dit vonnis begroot op € 833,00;
5.3.
veroordeelt Mijnwater, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan deze beschikking voldoet, tot betaling van de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op met een maximum van € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK