Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het exploot van dagvaarding d.d. 22 november 2021 met producties 1 t/m 3
- de conclusie van antwoord met productie 1
- de akte van [eiser] met producties 1 t/m 7
- de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is gelast
- de mondelinge behandeling van 24 maart 2022, waarbij zijn verschenen aan de zijde van eiser: R. Maas als vervanger van Latten voornoemd, en aan de zijde van gedaagde: [gedaagde] in persoon en mr. M. Bos als vervanger van mr. Teerling voornoemd.
2.De feiten
Bij ondertekening van deze overeenkomst is huurder een bedrag van€ 495,00verschuldigd aan verhuurder als waarborgsom (….)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
“Onvoldoende saldo” “Oneens met betaling”en
“Administratieve reden”negen keer zijn gestorneerd (vijf storneringen van € 375,00 en vier van € 175,00) en uit de verklaring van [gedaagde] ter mondelinge behandeling volgt dat [gedaagde] een deel van die storneringen zelf heeft gedaan omdat hij de huur zelf wilde betalen als hij het geld daarvoor had. Verder volgt uit het betalingsoverzicht dat bij de berekening van de huurachterstand de door [gedaagde] aangehaalde betalingen in augustus tot en met november 2021 zijn betrokken. Deze zijn echter niet afgeboekt op de lopende huur van augustus tot en met november 2021, maar op de achterstallige betalingen van februari, maart en juli 2021, en de steeds te weinig betaalde € 20,- per maand. [gedaagde] heeft niet aangetoond dat hij deze volgens [eiser] achterstallige termijnen en de maandelijkse € 20,- heeft betaald – en dat zijn betalingen van augustus tot en met november 2021 dus onterecht hierop zijn afgeboekt. Vooralsnog blijft de teller van de huurachterstand dan ook op € 1.225,- staan.
alzijn verweren naar voren te brengen. Pas toen uit de aanvullende stukken van [eiser] bleek dat [gedaagde] ’s stelling dat hij over de maanden augustus tot en met november 2021 de huur had betaald onjuist was, kwam hij op de mondelinge behandeling ineens met dit verweer op de proppen, wat de vraag opwerpt of het verweer waarheidsgetrouw is. Wat er echter ook zij van het waarheidsgehalte; op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het aan [gedaagde] om de juistheid van zijn stellingen te bewijzen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. [gedaagde] laat, zonder nadere toelichting te geven, in het midden op welk moment, op welke wijze (telefonisch, via e-mail, face-to-face?) en met wie ( [eiser] zelf of een medewerker van [eiser] ?) hij de mondelinge overeenkomst heeft gesloten, en hij heeft ook geen bewijs van zijn stellingen aangeboden. De kantonrechter oordeelt dan ook dat [gedaagde] de huur van maart 2021 verschuldigd is. De conclusie is dan ook dat de huurachterstand tot met november 2021 € 1.225,- bedraagt. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag inclusief de hierover gevorderde wettelijke rente.
- dagvaarding € 123,60
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde €