12.2.Tevens is in artikel 9 van de beleidsregels nog bepaald dat verweerder kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen, indien de overtreder aannemelijk maakt dat het opleggen van een boete onevenredig is vanwege de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of de omstandigheden waarin de overtreder verkeert.
13. De rechtbank toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan de daarvoor geldende eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
14. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beleidsregels in overeenstemming met de aan het beleid te stellen eisen als hiervoor onder rechtsoverweging 11 bedoeld en als zodanig niet onredelijk. Gelet op de boete van ten hoogste € 45.000,00 die verweerder ingevolge artikel 1.72, eerste lid, van de Wko mocht opleggen, acht de rechtbank de in de beleidsregels neergelegde boetebedragen niet disproportioneel.
15. Eiser heeft in beroep de mate van verwijtbaarheid en de noodzakelijkheid van een bestuurlijke boete bestreden. Volgens eiser heeft hij het veiligheids- en gezondheidsbeleid correct vastgelegd. Naar de mening van eiser is door het niet uitvoeren van temperatuurmetingen van warme maaltijden tijdens het uitserveren de veiligheid en gezondheid van de kinderen niet in gevaar geweest. Verder is er volgens eiser geen sprake geweest van het met opzet begaan van een overtreding. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij een praktische handelswijze heeft ontwikkeld die als substituut kan dienen voor een regeling. Eiser heeft voorts opgemerkt dat na de inspectie (op 14 februari 2019) weer begonnen is met temperatuurmetingen en dat een soortgelijke overtreding in de toekomst niet meer zal plaatsvinden. Volgens eiser is het voedsel altijd op een juiste temperatuur geserveerd. Verder heeft eiser aangevoerd dat de opgelegde bestuurlijke boete van € 2.000,00 buitenproportioneel en onevenredig is. In het aanvullend beroepschrift heeft eiser nog naar voren gebracht dat de hoogte van de boete disproportioneel is voor het niet naleven van beleid dat niet eens wettelijk verplicht is. Eiser is de mening toegedaan dat hij aan dit beleid heeft voldaan, de temperatuur is telkens gemeten in de keuken en (hoewel daartoe niet verplicht) steeds bijgehouden.
16. De rechtbank stelt vast dat verweerder de in de beleidsregels vermelde boete van € 4.000,00 heeft gematigd en vastgesteld op € 2.000,00, nu niet gebleken is van een structurele overtreding en er geen sprake is geweest van opzet. Verder heeft verweerder rekening gehouden met de omstandigheid dat de overtreding direct is hersteld en vanwege de toezegging van eiser dat geen herhaling zal optreden. Ook is de boete gematigd in het licht van het feit dat sprake is van cumulatie van boetes en verweerder de gevolgen voor eiser heeft willen beperken. Daarbij heeft verweerder een hoge mate van samenhang gezien tussen de geconstateerde overtredingen bij het onderhavige kinderdagverblijf en de door eiser geëxploiteerde buitenschoolse opvang, die ook door verweerder voor eenzelfde overtreding is beboet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in voornoemde omstandigheden in redelijkheid aanleiding heeft kunnen zien om de bestuurlijke boete te matigen.
17. De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden evenwel aanleiding om de hoogte van de boete verder te matigen. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat de Hygiënecode door eiser ‘vrijwillig’ in zijn beleid is geïncorporeerd. De rechtbank maakt uit deze vrijwillige incorporatie op dat de ernst van de overtreding zeer gering is. Voedselveiligheid is vanzelfsprekend van groot belang, echter komt die klaarblijkelijk niet in het geding wanneer de warme maaltijden niet bij de uitgifte worden getemperatuurd. Eiser kan de betreffende regel die daarop ziet immers probleemloos uit zijn beleid schrappen en het temperaturen van de maaltijden bij uitgifte achterwege laten. Daar komt bij dat de rechtbank is gebleken dat de Hygiënecode niet direct geschreven is voor de kinderopvangbranche. Eiser heeft gesteld, en door verweerder is ter zitting bevestigd, dat voedsel bij een temperatuur van 60 °C gevaarlijk is voor kinderen en brandwonden kan veroorzaken (in de mond). Strikte opvolging van de Hygiënecode op dit punt brengt derhalve juist risico’s mee voor het welzijn van de kinderen. In dat kader heeft eiser ook onbetwist gesteld dat hij al 18 jaar op dezelfde manier werkt, daar nooit op is aangesproken en in de veronderstelling verkeerde dat hij juist in het belang van de kinderen handelde.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat al het voorgaande niet betekent dat eiser zich niet aan zijn eigen beleid hoeft te houden (eerder is reeds geoordeeld dat sprake is van een overtreding). De rechtbank overweegt echter dat eiser eerder aangerekend kan worden dat hij zijn beleid op dit punt niet heeft geactualiseerd, dan dat de voedselveiligheid in het geding is geweest. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een boete van € 250,00 evenredig moet worden geacht.
18. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover daarbij de hoogte van de boete is gehandhaafd op € 2.000,00. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de boete vast te stellen op € 250,00.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verweerder wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.897,50. Dat bedrag is gebaseerd op 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 15 juli 2021, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 18 november 2021 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 24 februari 2022, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1. Verder is toegekend 0,5 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1. De rechtbank merkt daarbij op dat het indienen van het beroepschrift in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komt nu het beroepschrift is ingediend door eiser zelf, die in deze procedure aanvankelijk zijn eigen belangen heeft behartigd (zie ook rechtsoverweging 5 van de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:732). Omdat de gemachtigde van eiser vervolgens aanvullende beroepschriften heeft ingediend, kent de rechtbank daarvoor toch 0,5 punt toe. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.