Overwegingen
Wat ging er aan het opleggen van een last onder bestuursdwang vooraf?
1. Verzoeker en zijn partner [naam 2] woonden voorheen op een woonwagenlocatie aan de [straatnaam 1] in [plaatsnaam 1] . Naar aanleiding van informatie eind 2014 dat daar diverse strafbare feiten werden gepleegd heeft de politie, basiseenheid Stein-Beek-Schinnen, op 14 januari 2015 ter plaatse een onderzoek uitgevoerd. Onder andere in de woonwagen van verzoeker aan de [straatnaam 1] [huisnr. *] werd € 3.500,00 aan contant geld in beslag genomen. Tevens werd een hennepplantage aangetroffen die was verborgen in een aarden wal achter zijn woonwagen. Tegen verzoeker is proces-verbaal opgemaakt. De bevindingen van de politie hebben er onder meer toe geleid dat de huurovereenkomst tussen verzoeker en de gemeente Schinnen is ontbonden en dat hij zijn standplaats aan de [straatnaam 1] kwijt is geraakt. Verder zijn de kosten van de ontruiming op hem verhaald en is zijn uitkering ingevolge de Participatiewet teruggevorderd. Over deze onderwerpen heeft verzoeker gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt.
2. Onder meer verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen (rechtsvoorganger van verweerder) hebben op 17 januari 2017 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van de lopende gerechtelijke procedures en ter finale kwijting. Voor zover hier relevant is daarin het volgende vermeld en tussen partijen overeengekomen:
“a. Namens de gemeente Schinnen is tijdens het overleg op 26 oktober 2016 en op 16 november 2016 aangegeven dat de woonwagenstandplaats aan de [straatnaam 1] in [plaatsnaam 1] op termijn zal komen te vervallen, gelet op de omstandigheid dat het huidige aldaar geldende bestemmingsplan in strijd is met de geldende ruimtelijke ordeningswetgeving (ecologische hoofdstructuur).
b. Namens de gemeente Schinnen is tijdens het overleg op 26 oktober 2016 en op 16 november 2016 aangegeven dat er binnen enkele jaren (uiterlijk in 2021) alternatieve huisvesting zal worden gerealiseerd binnen de gemeente Schinnen, althans binnen de fusiegemeente.
c. Begin 2017 zal er binnen de gemeente Schinnen een aanvang worden gemaakt met het bespreken van de plannen voor voornoemde nieuw te realiseren alternatieve huisvesting. De verdere invulling en concretisering van die plannen zal in de periode daarna volgen. De gemeente Schinnen zal bij het realiseren van de alternatieve huisvesting voortvarend te werk gaan.
d. Gedurende het gepleegde overleg op 26 oktober 2016 en op 16 november 2016 is er gesproken over de huisvestingssituatie van [naam 1] en [naam 3] en [naam 1] en [naam 2] . Er heeft overleg tussen partijen en de relevante woningcorporaties plaatsgevonden om te trachten te bewerkstelligen dat [naam 1] en [naam 3] en [naam 1] en [naam 2] mogelijk konden worden gehuisvest binnen de gemeente Schinnen of daarbuiten.
e. Gelet op het geldende hennepconvenant en de grondslag voor de ontbinding van de huurovereenkomsten herziening en terugvordering van de uitkering (vermeende hennepteelt), hebben de desbetreffende woningcorporaties zich niet bereid getoond daar in mee te denken en geldt voor [naam 1] en [naam 3] en [naam 1] en [naam 2] een termijn van vijf jaren voordat zij weer in aanmerking komen om op de wachtlijst voor deze woningcorporaties te worden geplaatst.
f. In het kader van de onderhavige vaststellingsovereenkomst wordt met de gemeente Schinnen overeengekomen dat door de gemeente Schinnen aan [naam 1] en [naam 3] en [naam 1] en [naam 2] de toezegging wordt gedaan dat zij – op het moment dat de nieuw te realiseren alternatieve huisvesting gereed is en de eerder genoemde periode van vijf jaar is verstreken – een wooneenheid krijgen toegewezen op die nieuw te realiseren locatie.
g. De gemeente Schinnen zegt in het kader van deze vaststellingsovereenkomst bovendien aan [naam 1] en [naam 3] en [naam 1] en [naam 2] toe dat zij de nodige inspraak zullen hebben over de aan hen toe te wijzen alternatieve huisvesting en de concrete invulling en realisatie daarvan.
3. Bij brief van 18 februari 2020 heeft verweerder verzoeker het aanbod gedaan om een wooneenheid/standplaats op de locatie [straatnaam 2] in [plaatsnaam 2] te betrekken. Dat aanbod is door verzoekers gemachtigde bij brief van 20 maart 2020 afgewezen omdat die locatie niet passend is geacht. Bij brief van 14 april 2020 heeft verweerder tegengesproken dat de aangeboden locatie niet passend zou zijn en heeft verzoeker een laatste aanbod gedaan om die locatie te accepteren. Tevens is in die brief vermeld dat hiermee aan de vaststellingsovereenkomst is voldaan.
4. Bij brief van 29 april 2020 heeft verzoekers gemachtigde namens hem verweerder meegedeeld dat hij in principe akkoord gaat met de nieuwe locatie aan de [straatnaam 2] in [plaatsnaam 2] . Per mail van 3 juli 2020 heeft verweerder bericht ontvangen dat de bezwaren tegen de voorgestelde standplaats een de [straatnaam 2] toch zo groot zijn dat verzoeker daar niet naar wil verhuizen. Daarbij is aangegeven dat het de wens van verzoeker is om in aanmerking te komen voor een woonwagenlocatie aan de [straatnaam 1] in [plaatsnaam 1] waar hij eerder heeft gestaan. Verweerder heeft daarop bij brief van 21 juli 2020 geantwoord dat hij de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst van 17 januari 2017 is nagekomen en dat daaraan geen rechten meer kunnen worden ontleend. Volgens verweerder heeft hij door het aanbod van de locatie aan de [straatnaam 2] aan zijn verplichtingen voldaan en acht hij zich niet meer gehouden om nog (andere) alternatieve locaties aan te bieden.
5. Op 3 november 2021 heeft een toezichthouder van verweerders gemeente geconstateerd dat verzoeker een woonwagen heeft geplaatst op het perceel, gelegen aan de [straatnaam 1] ong. te [plaatsnaam 1] , kadastraal bekend als gemeente [*], sectie [*] , perceelnummers [*] en [*] .
6. Omdat verweerder het plaatsen van een woonwagen in strijd acht met de regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Schinnen, tweede wijziging” (het bestemmingsplan) en verzoeker geen omgevingsvergunning heeft om daarvan af te wijken, heeft verweerder op 8 november 2021 het voornemen kenbaar gemaakt om een last onder bestuursdwang op te leggen. Verzoeker heeft naar aanleiding daarvan zienswijzen naar voren gebracht.
7. Bij het primaire besluit heeft verweerder wegens overtreding van artikel 15 van het bestemmingsplan (bestemming ‘Natuur’) en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verzoeker de last onder bestuursdwang opgelegd om de op genoemd perceel geplaatste woonwagen vóór
9 december 2021 van het gehele perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Tevens is kostenverhaal aangezegd indien aan de last niet tijdig gevolg wordt gegeven en verweerder de woonwagen zelf moet verwijderen.
8. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij verweerder en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het primaire besluit wordt geschorst totdat onherroepelijk over de last onder bestuursdwang is geoordeeld en subsidiair voor de duur van de bezwaarprocedure.
De gronden van bezwaar / motivering van het verzoek.
9. Verzoeker voert tegen het primaire besluit aan dat hij in de afgelopen jaren bij verweerder herhaaldelijk erop heeft aangedrongen de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst (hierna: vso) gestand te doen en hem een nieuwe standplaats aan te bieden. Volgens verzoeker heeft verweerder ervan afgezien om een nieuwe woonwagenlocatie te realiseren en zal de woonwagenlocatie aan de [straatnaam 1] blijven bestaan. Hij heeft altijd richting verweerder aangegeven dat hij daar naar terug wil. In afwachting van het aanbod dat verweerder zou doen, heeft verzoeker met zijn partner in een (burger)woning aan de [straatnaam 3] [huisnr. ***] in [plaatsnaam 3] (gemeente [*] ) gewoond. In september 2021 is op dat pand geschoten en zijn daar vuurwerkbommen tot ontploffing gebracht, waardoor het pand korte tijd gesloten is geweest. Verzoeker en zijn partner die aan die incidenten part noch deel hadden, waren gedwongen in september, oktober en november 2021 op de camping ‘ [campingnaam] ’ in [plaatsnaam 4] te verblijven. De partner van verzoeker heeft psychische klachten overgehouden aan de incidenten bij de woning [straatnaam 3] [huisnr. ***] en zij willen daarin niet terugkeren. Verzoeker heeft daarna opnieuw gevraagd aan de gemeente Beekdaelen om naar de woonwagenlocatie aan de [straatnaam 1] terug te mogen keren. Dit heeft niet tot enig constructief overleg geleid zodat verzoeker ertoe is overgegaan zijn woonwagen te plaatsen op het vrije perceel aan de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 1] . Verzoeker betoogt dat verweerder de gemaakte afspraken uit de vso niet is nagekomen en daarom van handhavend optreden zou moeten afzien. Daarbij komt dat op de [straatnaam 1] [huisnr **] wel is toegestaan een woonwagenlocatie te realiseren in strijd met het bestemmingsplan. Van verzoeker kan niet worden gevergd dat hij terug gaat naar de [straatnaam 3] en omdat hij geen alternatieve woonruimte heeft, is het onnodig bezwarend om de woonwagen te verwijderen zo lang er geen voor alle partijen bevredigende oplossing is bereikt. Ook om die reden had verweerder van handhavend optreden af moeten zien.
10. Bij de behandeling van het verzoek ter zitting heeft verzoekers gemachtigde desgevraagd verduidelijkt dat het niet nakomen van de vso en het feit dat verzoeker nu nergens terecht kan, als een bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt op grond waarvan verweerder van handhavend optreden af moet zien. Verder is verklaard dat de huur van de woning aan de [straatnaam 3] is opgezegd en dat de huur van een plaats op de camping ‘ [campingnaam] ’ eveneens is afgelopen. Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder vier nieuwe standplaatsen gaat realiseren aan de [straatnaam 1] en dat hij daar één van wil. Ten slotte heeft verzoeker desgevraagd verklaard dat hij op dit moment dagelijks in de caravan verblijft en slaapt hoewel daarin geen verwarming en geen water is. Zijn partner woont bij familie en als het te koud is, gaat ook verzoeker daar overnachten.
Het oordeel van de voorzieningenrechter.
11. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt. In dat kader komt de voorzieningenrechter toe een voorlopig rechtmatigheidsoordeel ten aanzien van het primaire besluit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
13. In artikel 5:21 van de Awb is bepaald dat onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet (gemotiveerd) heeft betwist dat het plaatsen van een woonwagen op de genoemde locatie aan de [straatnaam 1] in [plaatsnaam 1] in strijd is het daar geldend bestemmingsplan. Verder staat vast dat verzoeker overtreder is. Verweerder was daarom in beginsel bevoegd verzoeker een last onder bestuursdwang op te leggen en hem, omdat hij het ook in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen, kostenverhaal aan te zeggen.
15. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie?
16. Naar aanleiding van verzoekers betoog dat er concrete plannen zijn om aan de [straatnaam 1] opnieuw standplaatsen te realiseren, heeft verweerders gemachtigde toegelicht dat deze optie om iets aan het tekort aan standplaatsen te doen, in onderzoek is. Als dat doorgang vindt, zal daarvoor een bestemmingsplanprocedure opgestart moeten worden. Dat wordt een lastig traject gelet op de ter plaatse geldende bestemming en gaat wellicht nog een paar jaar duren.
16.1.De voorzieningenrechter overweegt dat voor een concreet zicht op legalisatie is vereist dat een ontwerpbestemmingsplan is vastgesteld dat de overtreding legaliseert. Dat is in dit geval niet aan de orde. Van een concreet zicht op legalisatie op grond waarvan verweerder van handhaving af had moeten zien, is geen sprake.
Bijzondere omstandigheden?
17. Naar aanleiding van verzoekers betoog dat de gesloten vso in combinatie met het huisvestingsprobleem van verzoeker, als een bijzondere omstandigheid moet worden moet worden aangemerkt die aan handhavend optreden in de weg staat, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
18. Naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de vso en de naleving daarvan niet aan handhavend optreden in de weg staat. Daargelaten of verweerder terecht betoogd dat hij de afspraken uit de vso is nagekomen en dat hij niet langer is gehouden om een alternatieve woonwagenlocatie aan te bieden, kan het niet nakomen van die afspraken geen rechtvaardiging opleveren om in strijd met de planregels een vrije locatie aan de [straatnaam 1] in te nemen. Verzoeker heeft geen beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan, maar verweerder heeft ook nooit toegezegd dat hij een standplaats aan de [straatnaam 1] zou krijgen dan wel dat hij geen gebruik zou maken van zijn bevoegdheid handhavend op te treden indien verzoeker eigener beweging daar een standplaats zou innemen. Verzoeker wist, althans behoorde te weten dat hij in strijd met de bestemmingsplanregels handelde en hij was er al heel lang van op de hoogte dat verweerder geen medewerking aan een afwijking van de planregels wilde verlenen om een terugkeer naar de [straatnaam 1] mogelijk te maken. Hij heeft dus willens en wetens het bestemmingsplan overtreden door een standplaats op de [straatnaam 1] in te nemen. Daarvoor kan geen rechtvaardiging worden gevonden in het gestelde niet nakomen van de toezegging door verweerder om voor hem binnen vijf jaar (elders) een nieuwe woonwagenlocatie te realiseren. Het had op de weg van verzoeker gelegen om verweerder zo nodig
civielrechtelijk aan te spreken als hij van mening is dat verweerder de overeenkomst met hem niet nakomt. Op die manier had hij kunnen proberen om het realiseren van een nieuwe standplaats af te dwingen.
18.1.Ook verzoekers betoog dat hij in feite gedwongen naar de [straatnaam 1] is terug verhuisd, omdat hij feitelijk nergens anders terecht kan nu verweerder geen nieuwe standplaats heeft geregeld, kan verzoeker niet baten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in dit kader terecht op het standpunt gesteld dat hij niet is gehouden om bij het nemen van een handhavingsbesluit (altijd vooraf) een passende huisvestingsoplossing aan te dragen c.q. dat hij zonder vervangende woonruimte aan te bieden niet handhavend zou mogen optreden. Verzoeker is namelijk in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor die oplossing. Hij weet al sinds de vooraankondiging van 8 november 2021 dat verweerder een terugkeer naar de [straatnaam 1] geen optie vindt en dat niet zal toestaan. Niet gebleken is dat verzoeker sindsdien niet naar alternatieve woonruimte heeft gezocht. Hij heeft alleen illegaal een standplaats aan de [straatnaam 1] ingenomen. Daarbij is hij er ten onrechte van uitgegaan dat verweerder dat zou goedvinden/legaliseren dan wel een andere huisvestingsoplossing voor hem zou aandragen. Dat er geen enkele mogelijkheid voor verzoeker is om in de regio [plaatsnaam 3] of in [*] (eventueel tijdelijk anders dan in een woonwagen) woonruimte te krijgen, heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. Dat verzoeker niet meer terecht zou kunnen in de woning aan de [straatnaam 3] 19 of op de camping ‘ [campingnaam] ’ heeft verzoeker weliswaar verklaard maar verder niet onderbouwd met objectief verifieerbare stukken.
18.2.Mocht de huur van de woning [straatnaam 3] 19 eenzijdig door de verhuurder zijn opgezegd, dan had verzoeker daar bovendien niet in hoeven te berusten. Als hij daar wilde terugkeren, had hij die opzegging kunnen aanvechten. Ten aanzien van de incidenten die daar hebben plaatsgevonden, heeft verweerder er terecht op gewezen dat verzoeker daar lange tijd zonder problemen heeft gewoond. De incidenten waren ernstig maar hielden geen verband met verzoeker of diens partner. Zij waren kennelijk op een andere bewoner gericht. Ten aanzien van de mogelijkheid om opnieuw (tijdelijk) op de camping [campingnaam] te verblijven, heeft verzoeker ook alleen gesteld, maar niet onderbouwd dat hij daar niet kan terugkeren. Verzoeker heeft op zitting verklaard dat hij weliswaar elke dag in de woonwagen aan de [straatnaam 1] verblijft maar dat hij ook bij familie overnacht waar zijn partner nu verblijft. Dat er geen enkele andere mogelijkheid is behalve de [straatnaam 1] acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Ten slotte is niet zonder belang dat verweerder heeft toegezegd dat hij – ondanks dat hij volledig achter het genomen besluit staat dat verzoeker niet aan de [straatnaam 1] kan blijven en daar zo snel mogelijk weg moet – verzoeker wil helpen bij het vinden van vervangende woonruimte. Zo heeft verweerder toegezegd dat hij de urgente situatie van verzoeker in de contacten met de woningbouwvereniging zal onderschrijven. Het ligt op verzoekers weg om ook via de woningbouwvereniging te proberen vervangende woonruimte te vinden en het is niet op voorhand uitgesloten dat dat niet lukt.
Schending van het gelijkheidsbeginsel?
19. Naar aanleiding van verzoekers betoog dat de bewoners van [straatnaam 1] [huisnr **] wèl wordt toegestaan om daar een woonwagen te plaatsen, heeft verweerder toegelicht dat van strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake is omdat het geen gelijke gevallen zijn. Op het adres [straatnaam 1] [huisnr **] wonen vier personen waarvan drie rolstoelafhankelijk zijn. Het betreft, anders dan verzoeker en diens partner, bestaande huurders die in een rolstoeltoegankelijke woonwagen wonen, waarvoor een WMO-indicatie is afgegeven. Gelet op de zeer specifieke persoonlijke omstandigheden heeft verweerder daarvoor een omgevingsvergunning verleend. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat van ongelijke behandeling van gelijke gevallen geen sprake is en verzoekers gemachtigde dat ter zitting ook niet weersproken.
20. Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het primaire besluit een gerede kans maakt in de hoofdzaak in stand te kunnen blijven. Van bijzondere omstandigheden die aan het nemen van het bestuursdwangbesluit in de weg staan, is niet gebleken. Om die reden bestaat er op zich geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om verzoeker toe te staan, zoals ter zitting is gevraagd, dat hij nog een korte termijn (14 dagen) krijgt om de woonwagen zelf te laten verwijderen zodat dit niet op zijn kosten door de gemeente gebeurt.
21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek in die zin toe dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot twee weken na de verzending van deze uitspraak. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.