ECLI:NL:RBLIM:2022:689

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
9327940 \ CV EXPL 21-3359
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een paard met gebreken, ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, een consument, een paard gekocht van gedaagden, een vennootschap onder firma, voor recreatief gebruik. Na de aankoop bleek het paard, dat hoorbaar ademde, ernstige gebreken te vertonen, waaronder cornage en kreupelheid. Eiser heeft de koopovereenkomst ontbonden en vordert terugbetaling van de koopsom en bijkomende kosten. De kantonrechter oordeelt dat de gebreken al aanwezig waren ten tijde van de aflevering, waardoor de koopovereenkomst terecht is ontbonden. Gedaagden worden veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom, vervoerskosten en stallingskosten, met wettelijke rente. De kantonrechter wijst ook op het vermoeden van non-conformiteit volgens artikel 7:18 lid 2 BW, wat betekent dat gedaagden moeten bewijzen dat het paard bij aflevering niet gebrekkig was. De rechter oordeelt dat de uitlatingen van gedaagden over de gezondheid van het paard onvoldoende zijn om dit vermoeden te weerleggen. De vordering van eiser wordt in zijn geheel toegewezen, inclusief de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9327940 \ CV EXPL 21-3359
Vonnis van de kantonrechter van 26 januari 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde mr. P. Winkens,
tegen:

1.de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 1,
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde sub 1,wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagden,
procederende in persoon.
Partijen worden hierna ook [eiser] en [gedaagden] (gedaagden gezamenlijk) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 juni 2021 met 15 producties,
  • de conclusie van antwoord met 3 producties,
  • een beter leesbare productie 2, een vertaling van productie 6 en de producties 16 en 17 van [eiser] , ter griffie ontvangen op 14 september 2021,
  • de akte met drie producties van [gedaagden] , ter griffie ontvangen op 20 september 2021,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 september 2021,
  • de antwoordakte van [eiser] voor de rolzitting van 6 oktober 2021,
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 9 januari 2021 het paard [naam paard] van [gedaagden] gekocht voor
€ 4.500,- om daarmee recreatief te rijden. [naam paard] is een merrie van 18 jaar oud met, tot kort voor de koop, een sportcarrière. Op de koopovereenkomst zijn de ‘voorwaarden [gedaagde sub 1] ’ van toepassing, waarin staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 2 bij dagvaarding):
“(…)
8. Kosten divers, dan wel veterinair, van een aangekocht paard, kunnen niet bij ons worden verhaald. [gedaagde sub 1] zal door de koper NIET aansprakelijk worden gesteld voor eventuele (gevolg)schade veroorzaakt door een verkocht artikel of paard/pony, dit geldt zowel voor de nieuwe als de gebruikte producten. (…)”
2.2.
[gedaagden] heeft [naam paard] op 2 december 2020 laten keuren door paardendierenarts [naam paardendierenarts] . Dit onderzoeksrapport heeft [gedaagden] voorafgaande aan de koop aan [eiser] overhandigd. In het onderzoeksrapport staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 3 bij dagvaarding):
“(…)
Onderzoeksrapport Nummer: 366071
Zijn er tijdens de keuring bevindingen gedaan mogelijk wijzend op ondeugden? Nee. (…)
Conclusie: Klinisch onderzoek: Positief aankoopadvies! (…)”
2.3.
Ten tijde van de koop wisten partijen dat [naam paard] hoorbaar ademde.
2.4.
[naam paard] wordt op 12 januari 2021 aan [eiser] geleverd.
2.5.
Kort na de afgifte van [naam paard] ademt zij zwaar in die zin dat zij een piepend geluid maakt bij het berijden. Ook is zij kreupel. [eiser] maakt hiervan telefonisch en via Whatsapp melding bij [gedaagden] . [gedaagden] antwoordt dat er van een gebrek geen sprake kan zijn, daarbij verwijzend naar het onderzoeksrapport van 2 december 2020.
2.6.
Op 25 februari 2021 onderzoekt dierenarts [naam dierenarts 1] , van Dierenartsenpraktijk [naam praktijk 1] , [naam paard] in opdracht van [eiser] en constateert kreupelheid en rotstraal (productie 4 bij dagvaarding).
2.7.
Op 19 maart 2021 laat [eiser] [naam paard] bij paardenkliniek [naam kliniek 1] onderzoeken op het ademgeruis en de kreupelheid.
In het (vertaalde) onderzoeksrapport staat, geciteerd voor zover hier van belang (vertaling van productie 6 bij dagvaarding):
“(…) Belasting (geforceerde ademhaling) vanwege de verlamming kon niet worden uitgevoerd. Er werd een endoscopie met rem op de neus zonder sedatie uitgevoerd. Er kon een hemiplegia laryngis sinistra graad 4/4 worden geconstateerd (volledige, linkszijdige verlamming van het arytenoïde kraakbeen, in omgangstaal ook wel aangeduid als fluiten van het strottenhoofd, cornage). (…)
Röntgenologisch kan een duidelijk verjongde splitsing van het hoef- alsmede het kroongewricht, met name lateraal, worden geconstateerd, mediaal is er sprake van een geïsoleerde schaduw op de tak van het hoefbeen. Er zijn duidelijke dorsale botreacties op het kroonbeen een aanwijzingen van een artrose van het hoef- en kroongewricht. Op het hoefbeen is sprake van een dorsale intrekking, op het straalbeen kan een verwijd vaatkanaal worden vastgesteld.
Een participatie van de weke delenstructuren (bijv. diepe buigpezen, hoefkatrol slijmbeurs, kraakbeenstructuren) kan niet worden uitgesloten. Het is raadzaak om een verdere diagnostiek (MRI) uit te voeren. (…)
Samenvattend kan worden bevestigd dat de verlamming van het strottenhoofd reeds vóór de koop aanwezig was, een en ander op basis van de verschijnselen die vóór de overdracht zonder meer en direct na de overdracht aan de hand van de eerder beschreven klinische symptomen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid reeds bestonden. De oorzaak van de verlamming is gelokaliseerd bij de linker teen. Voor het verkrijgen van een precieze diagnose is meer onderzoek aan de hand van foto’s en scans noodzakelijk. Of het paard in de toekomst recreatief kan worden bereden door een ruiter, blijft twijfelachtig. (…)”
In de ‘Terugverwijzing & ontslagbericht van orthopedische patiënten’ van 23 maart 2021 van paardenkliniek [naam kliniek 1] staat, geciteerd voor zover hier van belang (vertaling van productie 6 bij dagvaarding):
“(…)
Overige aanbevelingen:
1. Rust in de box:Tot nader order, in maximaal een kleine paddock (alleen, rustig)
2. Opmerkingen:
(…)
Op basis van de bevindingen, die naar aanleiding van het onderzoek naar de verlamming werden verkregen, is er de verdenking van een fractuur in het hoefgewricht links voor. Een precieze omschrijving van deze problematiek en of er sprake is van een participatie van de weke delen structuren die de verlamming kunnen veroorzaken, kan slechts eenduidig worden vastgesteld, indien verder onderzoek wordt gedaan aan de hand van scans en foto’s (MRI/CT). (…)”
2.8.
Circa een maand na het onderzoek bij paardenkliniek [naam kliniek 1] consulteert [eiser] dierenarts [naam dierenarts 2] van Paardenkliniek [naam kliniek 2] . In het consultatierapport van [naam dierenarts 2] staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 7 bij dagvaarding):
“(…)
Beoordeling röntgenfoto’s voet linksvoor
Er is een vernauwing van de gewrichtsinterlinie van hoefgewricht en kroongewricht, er is botnieuwvorming aan de dorsale zijde van beide gewrichten op de laterale opname, beide indicatief voor arthrose van hoefgewricht en kroongewricht. Het straalbeen bevat enkel synoviale kanalen die verbreed zijn maar geen flessenhals-vorm hebben. Er is milde osteofytvorming van de laterale proximale rand van het straalbeen.
Conclusie:
De kreupelheid kan verklaard worden door de röntgenologische afwijkingen, waarbij problemen in de weke delen niet uitgesloten zijn en eventueel nog kunnen mee spelen in het proces.
Conform historie en bevindingen van de collega’s in Duitsland is het zeer aannemelijk dat de cornage pathologie reeds bestond voor aankoop van het dier.
In deze toestand is het dier voor wat betreft de cornage pathologie niet in staat om arbeid te leveren die verder gaat dan stap- en licht draf-werk, en daartoe dus niet geschikt om taken uit te voeren die een normaal recreatiepaard verwacht wordt vol te kunnen uitvoeren. De prognose als rijpaard is daartoe ongunstig onder deze omstandigheden.
(…)
2.9.
Bij brief van 25 maart 2021 (productie 8 bij de dagvaarding) aan [gedaagden] stelt [eiser] dat [naam paard] al voor de koop kreupelheidsverschijnselen vertoonde alsmede dat er sprake is van cornage. [eiser] ontbindt de koop vanwege deze tekortkomingen en maakt aanspraak op betaling van de koopprijs van € 4.500,-, de transportkosten en de gemaakte kosten.
2.10.
Bij brief van 13 april 2021 wijst [gedaagden] haar aansprakelijkheid af (productie 14 bij dagvaarding).
2.11.
In de e-mail van 3 augustus 2021 van dierenarts [naam dierenarts 3] van Dierenkliniek [naam kliniek 3] aan [gedaagden] staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 1 bij conclusie van antwoord):
“(…) Cornage is een meest éénzijdige, meest gedeeltelijke verlamming van de stembanden. Dit maakt een paard niet per definitie ongeschikt voor recreatief gebruik. Vaak zijn paarden met cornage zelfs geschikt als sportpaard. (…)”
In de e-mail van dierenarts [naam dierenarts 4] van Dierenartsenpraktijk [naam praktijk 2] aan [gedaagden] van 7 augustus 2021 staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 1 bij conclusie van antwoord):
“ (…) In aanvulling op een eerdere verklaring mbt cornage en risico in gebruik in sport/bij recreatief gebruik. Met betrekking tot paarden met cornage, uitgaande van een gedeeltelijke tot volledige 1 zijdige stemband verlamming links, kan in de regel gesteld worden dat deze aandoening geen verhoogt geeft bij recreatief gebruik. (…)”
2.12.
In de verklaring van [naam bijrijdster] , berijdster van [naam paard] , van 10 september 2021 staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 17 zijdens [eiser] ):
“(…)
Het paard is aangekomen midden januari 2021 op de manege en heeft eerst aan de omgeving moeten wennen en is minimaal geloungeerd. Vanaf begin februari heb ik haar bereden in de binnenbak van de manege en bij de kleinste inspanning maakte zij al een hard piepend geluid in de luchtwegen. Vanaf half februari heb ik haar alleen nog los bereden in de buitenlucht. Bij warm weer is het paard totaal niet te berijden met een beetje inspanning. Het piepend geluid in de luchtwegen is in de hele manege c.q. buitenbak te horen. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
Voor recht verklaart dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst voor het paard [naam paard] met ingang van 25 maart 2021 buitengerechtelijk is ontbonden, althans de tussen partijen gesloten overeenkomst ontbindt,
Gedaagden hoofdelijk veroordeelt - des de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde - tot betaling aan [eiser] van:
- € 4.872,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van
25 maart 2021 dan wel een dusdanige datum als de kantonrechter mag vermenen te
Behoren,
- € 4.340,46 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vervaldata van
de afzonderlijke facturen, dan wel een dusdanig bedrag en een dusdanige datum
als de kantonrechter mag vermenen te behoren,
3. Gedaagden hoofdelijk veroordeelt - des de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde - tot betaling aan [eiser] van de stallingskosten van € 300,00 per maand totdat het moment dat het paard is teruggeleverd,
4. Gedaagden gebiedt om na (terug)betaling van de koopsom en wettelijke
rente het paard bij eiser op te halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag dat gedaagden daarmee in gebreke blijven,
5. Gedaagden hoofdelijk veroordeelt - des de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde - in de kosten van de onderhavige procedure,
Zowel subsidiair als meer subsidiair
De tussen partijen gesloten koopovereenkomst voor het paard [naam paard] vernietigt,
Gedaagden hoofdelijk veroordeelt - des de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde - tot betaling aan [eiser] van:
- € 4.872,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van
25 maart 2021 dan wel een dusdanige datum als de kantonrechter mag vermenen te
behoren,
- € 4.340,46 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vervaldata van
de afzonderlijke facturen, dan wel een dusdanige bedrag en een dusdanige datum
als de kantonrechter mag vermenen te behoren,
3. Gedaagden hoofdelijk veroordeelt - des de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde - tot betaling aan [eiser] van de stallingskosten van € 300,00 per maand totdat het moment dat het paard is teruggeleverd,
4. Gedaagden gebiedt om na (terug)betaling van de koopsom en wettelijke
rente het paard bij eiser op te halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag dat gedaagden daarmee in gebreke blijven,
5. Gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de onderhavige procedure,
des de aan betalend, des de ander zal zijn bevrijd.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen primair non-conformiteit ten grondslag. [naam paard] is, terwijl [eiser] dit wel mocht verwachten, niet geschikt als rijpaard ten gevolge van de gebreken dit zich kort na afgifte van [naam paard] , in ieder geval binnen zes maanden na aankoop, hebben geopenbaard. [naam paard] heeft cornage en is kreupel. Bij aankoop van het paard ademde [naam paard] hoorbaar. [eiser] stelt dat hij toen van gedaagden heeft vernomen dat het normaal was omdat [naam paard] niet in training was geweest. Kort na afgifte van [naam paard] constateert [eiser] dat [naam paard] zwaar ademhaalt als zij bereden wordt, en - zo brengt [eiser] tijdens de mondelinge behandeling naar voren - dan dusdanig piept, dat mensen denken dat ze wordt mishandeld. [naam paard] kan niet langer dan een half uur worden bereden (proces-verbaal van 24 september 2021). In het rapport van Paardenkliniek [naam kliniek 1] staat dat [naam paard] lijdt aan cornage in het hoogste stadium te weten stadium 4 en dat de cornage met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid reeds voor de verkoop aanwezig was. [naam paard] is gelet op de cornage-pathologie niet geschikt om taken uit te voeren die een normaal recreatiepaard moet kunnen uitvoeren. [eiser] verwijst daarbij naar het consultatierapport van dierenarts [naam dierenarts 2] van Paardenkliniek [naam kliniek 2] . Van normaal gebruik van [naam paard] als rijpaard is geen sprake, en [eiser] mocht de koop dan ook ontbinden. Tijdens de mondelinge behandeling stelt [eiser] dat de kreupelheid veroorzaakt word door artrose.
Subsidiair is sprake van dwaling nu [gedaagden] in strijd met de mededelingsplicht gebreken heeft verzwegen dan wel onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Meer subsidiair beroept [eiser] zich op wederzijdse dwaling.
3.3.
Het gevorderde bedrag van € 4.872,90 ziet op de aankoopprijs van € 4.500,- en
€ 372,90 aan transportkosten. Het gevorderde bedrag van € 4.340,46 is als volgt opgebouwd:
- kosten onderzoek en behandelingen:
• € 145,20 Dierenartsenpraktijk [naam praktijk 1] rekening 25 februari 2021
(productie 9 bij dagvaarding)
• € 1.962,90 Paardenkliniek [naam kliniek 1] rekening 23 maart 2021
(productie 10 bij dagvaarding)
• € 201,21 Paardenkliniek [naam kliniek 2] factuur 2 juni 2021
(productie 11 bij dagvaarding)
• € 381,15 Hoefsmederij [naam hoefsmederij] (productie 13 bij dagvaarding)
- de stallingskosten vanaf medio januari 2021 tot en met de maand juni 2021 € 1.650,00.
3.4.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] betwist dat sprake is van afwijkingen en gebreken. Zij stelt dat cornage, zo daarvan al sprake is, niet in de weg hoeft te staan aan het normaal gebruik van een paard als recreatiepaard. [gedaagden] wijst daarbij op de e-mails van [naam dierenarts 4] en [naam dierenarts 3] en het gegeven dat [naam paard] jaren aan wedstrijden heeft deelgenomen. Cornage komt vaak voor bij grotere paarden, en [eiser] was ten tijde van de aankoop van [naam paard] op de hoogte van het geluid. Het had op de weg van [eiser] gelegen hier nader onderzoek naar te doen. [naam paard] was niet kreupel ten tijde van de afgifte, maar dat ze na aflevering kreupel was is door [gedaagden] waargenomen. Niet is aangetoond dat de kreupelheid door artrose is veroorzaakt. De oorzaak kan ergens anders in gelegen zijn. Ook met artrose en cornage is het paard geschikt als recreatiepaard.
Ten aanzien van de schade doet zij een beroep op artikel 8 van haar algemene voorwaarden, waarin staat dat kosten niet kunnen worden verhaald. Voorts stelt [gedaagden] dat de rekeningen deels op de naam van ene [naam] staan zodat onduidelijk is waarom deze voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Het vervoer van [naam paard] is verricht op grond van een vervoersovereenkomst. Deze overeenkomst staat los van de koopovereenkomst en deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Voorts stelt [gedaagden] dat de onderzoekskosten onnodig zijn gemaakt daar de noodzaak niet is komen vast te staan, was een Nederlandse - op locatie bezoekende - dierenarts goedkoper geweest, en heeft [eiser] nagelaten de kosten te beperken. De kosten over de periode dat [eiser] wel tevreden was komen niet voor vergoeding in aanmerking. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2021 heeft [gedaagden] aangeboden [naam paard] bij haar te stallen en te weiden, zodat verdere stallingskosten kunnen worden voorkomen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Consumentenkoop
4.1.
Ingevolge artikel 7:5 lid 1 BW wordt onder consumentenkoop verstaan de koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en een koper, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf
.
[gedaagden] heef het paard verkocht in de uitoefening van haar bedrijf de vof [gedaagde sub 1] . [eiser] heeft het paard als privépersoon voor hemzelf gekocht. Er is dan ook sprake van consumentenkoop.
4.2.
Volledigheidshalve merkte de kantonrechter op dat, hoewel een paard geen zaak is, de bepalingen met betrekking tot zaken ook op dieren van toepassing zijn, met inachtneming van de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen, verplichtingen en rechtsbeginselen, alsmede de openbare orde en de goede zeden (artikel 3:2a BW).
Het juridisch kader
4.3.
Op grond van artikel 7:17 lid 1 BW moet een afgeleverde (gekochte) zaak aan de overeenkomst beantwoorden. Uit het tweede lid van dat artikel volgt dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van die overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst voorzien. De afgeleverde zaak moet op het tijdstip van aflevering aan de overeenkomst beantwoorden.
4.4.
Ingevolge artikel 7:18 lid 2 BW wordt bij een consumentenkoop vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen zes maanden na levering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet. De consument moet stellen en zo nodig bewijzen dat de zaak afwijkt van het overeengekomene en dat deze afwijking zich binnen zes maanden zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. De consument is niet verplicht om de oorzaak van dat gebrek aan overeenstemming te bewijzen of te bewijzen dat de oorsprong van dat gebrek te wijten is aan de verkoper.
Indien komt vast te staan dat de zaak afwijkt zoals hiervoor is vermeld, wordt vermoed dat het gebrek/de gebreken al aanwezig waren bij aflevering. Om het vermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW te weerleggen is bewijslevering van het tegendeel noodzakelijk (ECLI:NL:HR:2021:1666). De bewijslast keert dus als gevolg van dit wettelijk vermoeden van non-conformiteit om: [gedaagden] moet allereerst voldoende onderbouwd stellen dat [naam paard] niet gebrekkig was bij aflevering, en mag dit vervolgens eventueel bewijzen.
De cornage
4.5.
De stelling van [eiser] dat [naam paard] bij aankoop wel hoorbaar ademde, maar dat na afgifte - bij het berijden van [naam paard] - dit geluid niet beperkt was tot hoorbaar ademen maar tot een zwaar piepend geluid, zodanig ernstig dat derden denken dat zij wordt mishandeld, en zij daardoor niet langer dan een half uur kan worden bereden, is onvoldoende weersproken. Daarmee wordt vermoed dat het gebrek aanwezig was ten tijde van de aflevering.
4.6.
Verwijzend naar het consultatierapport van dierenarts [naam dierenarts 2] van Paardenkliniek [naam kliniek 2] (overweging 2.8.) stelt [eiser] dat van een normaal gebruik - [naam paard] kan niet als recreatiepaard dienen - geen sprake is. [gedaagden] betwist dit aan de hand van een tweetal ‘algemene’ e-mails (overweging 2.11.). Behalve dat beide dierenartsen [naam paard] niet hebben gezien, wordt indeze e-mails niets gezegd over het stadium van cornage als bij [naam paard] geconstateerd. Dat [naam paard] in het verleden als wedstrijdpaard heeft gediend, maakt niet zonder meer dat [naam paard] ten tijde van de aflevering dan ook als recreatiepaard kon worden bereden. Anders gezegd: resultaten uit het verleden bieden geen garanties voor de toekomst. Daarmee heeft [gedaagden] de gemotiveerde stelling van [eiser] dat [naam paard] vanwege de cornage niet geschikt is als recreatiepaard onvoldoende gemotiveerd weersproken, en komt de kantonrechter niet tot een bewijsopdracht.
4.7.
Het verweer dat [eiser] wist van het geluid ten tijde van de aankoop en hier dan ook onderzoek naar had moeten doen, slaagt niet. Daarbij spelen de volgende omstandigheden een rol. [gedaagden] heeft voorafgaande aan de verkoop van [naam paard] een keuringsrapport aan [eiser] gegeven, waaruit blijkt dat het om een gezond paard gaat (overweging 2.2.). Tevens heeft [gedaagden] [eiser] meegedeeld dat het paard in een topconditie verkeerde en tot voor kort wedstrijden had gelopen. Daarbij komt dat [gedaagden] ook zelf, als deskundige waar het gaat om paarden, het standpunt inneemt dat slechts sprake was van een onschuldig bijgeluid. Er bestond dus geen aanleiding voor [eiser] om nader onderzoek naar dit bijgeluid te (laten) doen. Daarmee zijn de uitlatingen van de professionele verkoper zo pertinent dat een consument als [eiser] geen nader onderzoek hoefde in te stellen.
4.8.
[eiser] heeft de koopovereenkomst dan ook terecht ontbonden (overweging 2.9.) en de primaire onder 1 gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook toewijzen. De ontbinding brengt ongedaanmakingsverbintenissen met zich. [gedaagden] dient de koopprijs van € 4.500,00 aan [eiser] terug te betalen (artikel 6:271 BW) en [eiser] dient [naam paard] aan [gedaagden] terug te geven. [gedaagden] dient [naam paard] bij [eiser] op te halen en weer in bezit te nemen. De omtrent het ophalen en in bezit nemen gevorderde dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat [gedaagden] binnen twee weken na betekening van dit vonnis [naam paard] dient op te halen en in bezit te nemen, zulks op straffe van een dwangsom van € 50,- dat [gedaagden] in gebreke blijft. De dwangsom wordt gemaximeerd op € 10.000,-.
De kreupelheid
4.9.
[gedaagden] betwist niet dat [naam paard] kreupel was/is en dat dit is ontstaan binnen zes maanden na aflevering. Wel zet zij vraagtekens bij de oorzaak van de kreupelheid. Gezien het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW is het aan [gedaagden] om met een gemotiveerde onderbouwing te komen waarom geen sprake is van artrose. Nu een dergelijke onderbouwing niet gegeven wordt, gaat de kantonrechter hieraan voorbij en komt vast te staan dat ten tijde van de aflevering sprake was van artrose.
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is door [eiser] naar voren gebracht dat [naam paard] inmiddels niet meer kreupel is, maar dat dit wel weer kan gebeuren bij koud weer (proces-verbaal van 24 september 2021, p. 2). [gedaagden] betwist dat een paard met artose niet als recreatiepaard gebruikt kan worden. Als sprake is van artrose - hetgeen gebruikelijk is bij paarden die zo oud zijn als [naam paard] - dan heeft [naam paard] hier al langer last van. Ze heeft immers, tot kort voor aankoop, prijzen heeft gewonnen (proces-verbaal van
24 september 2021, p. 3).
Zijdens [eiser] blijft het ten aanzien van de stelling dat ten gevolge van artrose geen sprake is van normaal gebruik van [naam paard] bij een blote stelling. Gezien de betwisting door [gedaagden] had het op de weg van [eiser] gelegen daar handen en voeten aan te geven, zeker nu [naam paard] inmiddels niet meer kreupel is. Nu hij dit niet gedaan heeft, gaat de kantonrechter aan deze stellingname voorbij en is voor een bewijsopdracht geen plaats. Daarmee komt niet vast te staan dat artrose aan het normaal gebruik van [naam paard] in de weg staat. Voor zover de gevorderde schade ziet op non-conformiteit ten gevolge van artrose komt deze niet voor vergoeding in aanmerking.
Vergoeding schade en kosten
4.11.
Omdat [naam paard] niet de eigenschappen bezit die [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten, heeft zij ingevolge artikel 7:24 BW recht op schadevergoeding als bedoeld in Boek 6 BW. Ingevolge artikel 6:96 BW komen als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust mocht worden verwacht (lid 2, aanhef en onder a). Ook komen voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten die ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zijn gemaakt, behalve voor zover in het concrete geval krachtens artikel 241 Rv de regels betreffende proceskosten van toepassing zijn (lid 2, aanhef en onder b en lid 3).
4.12.
Voorts komen kosten voor vergoeding in aanmerking als bedoeld in de artikelen 7:10 BW en 6:273 BW, waarin is bepaald dat de koper ‘als een zorgvuldig schuldenaar’ voor het behoud van de zaak moet zorgen. In artikel 6:275 BW is bepaald dat voor de vergoeding van deze kosten artikel 3:120 BW van overeenkomstige toepassing is.
4.13.
Het beroep op artikel 8 van de voorwaarden [gedaagde sub 1] slaagt niet. Op grond van artikel 6:237 aanhef en onder f BW wordt een beding in de algemene voorwaarden in een overeenkomst (met een consument), vermoed onredelijk bezwarend te zijn als dat beding de gebruiker of een derde geheel of ten dele bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding. Daarmee wordt vermoed dat sprake is van een onredelijk bezwarend beding. Dit vermoeden kan door de gebruiker van de algemene voorwaarden worden weerlegd.
[gedaagden] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die het beding rechtvaardigen. [eiser] heeft zich dan ook terecht beroepen op de vernietiging van artikel 8 van de voorwaarden [gedaagde sub 1] zodat het beroep op dit artikel niet slaagt.
4.14.
[gedaagden] heeft nagelaten de (overige) verweren - zeker gezien in het licht van hetgeen door [eiser] gesteld - te voorzien van een voldoende concretisering en feitelijke onderbouwing. Zo heeft [gedaagden] nagelaten te onderbouwen waarom die noodzaak om onderzoek te laten doen er niet was, zeker nu [gedaagden] bleef volharden in haar stelling dat er niets met [naam paard] aan de hand was. Ook had het op de weg van [gedaagden] gelegen haar stelling ‘dat het goedkoper kon’ te onderbouwen. De enkele blote stellingname dàt het goedkoper kon, maakt niet dat de door [eiser] gemaakte kosten onredelijk zijn. Voorts heeft [gedaagden] nagelaten het verweer dat de kosten voor de periode dat [eiser] wel tevreden over [naam paard] niet voor vergoeding in aanmerking komen, nader te concretiseren. Onduidelijk is over welke periode het gaat en op welke kosten dit verweer ziet. Zeker gezien het feit dat reeds kort na aflevering [eiser] contact met [gedaagden] heeft opgenomen en zijn zorgen heeft geuit.
De kantonrechter zal deze verweren dan ook als onvoldoende gesteld en onderbouwd passeren.
4.15.
De rekening van Dierenartsenpraktijk [naam praktijk 1] van € 145,20 (productie 9 bij dagvaarding), ziet op de kosten die gemaakt zijn voor het onderzoek naar de kreupelheid van [naam paard] (randnr. 22 van de dagvaarding). Deze kosten komen, gezien hetgeen de kantonrechter in rov. 4.9. heeft overwogen, niet voor vergoeding in aanmerking.
4.16.
De rekeningen van Paardenkliniek [naam kliniek 1] van € 1.962,90
en Paardenkliniek [naam kliniek 2] van € 201,21 zien op kosten gemaakt ter beperking respectievelijk ter vaststelling van de schade (artikel 6:96 BW). Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking.
4.17.
De rekening van Hoefsmederij [naam hoefsmederij] van € 381,15 ziet op het vervangen van het hoefbeslag. Deze kosten kunnen - het gaat hier immers niet om schade - evenals de gevorderde stallingskosten, voor vergoeding in aanmerking komen wanneer zij zien op behoud of ten nutte strekken van [naam paard] , als bedoeld in artikel 7:10 en 6:273 BW.
Ten gevolge van de ontbinding is [gedaagden] eigenaar van [naam paard] . Zij moet daarom op grond van artikel 3:120 BW in beginsel de kosten die [eiser] ten behoeve van het paard heeft gemaakt vergoeden. Het gaat immers om kosten tot behoud of ten nutte van het paard. Uit artikel 3:120 lid 2 BW volgt echter ook dat de kosten niet worden vergoed voor zover [eiser] al schadeloos is gesteld door het voordeel dat zij heeft gehad van het bezit van het paard. Ook staat het de kantonrechter vrij de vergoeding te beperken als dat zou leiden tot een onbillijke bevoordeling van [eiser] ten opzichte van [gedaagden] .
Vanaf het moment dat [naam paard] bij [eiser] is afgeleverd, kan [naam paard] - ten gevolge van de cornage - niet als recreatiepaard worden gebruikt. Gesteld noch gebleken is dat van een voordeel of een onbillijke bevoordeling van [eiser] bij toewijzing van beide kostenposten sprake is. Daarmee ligt de gevorderde vergoeding van de kosten van de hoefsmederij en de stallingskosten voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de stallingskosten worden toegewezen vanaf afgifte [naam paard] tot en met september 2021. Op [eiser] rust de verplichting zijn schade te beperkingen (artikel 6:101 BW). Door [naam paard] , als aangeboden door [gedaagden] tijdens de mondelinge behandeling, te stallen bij [gedaagden] had [eiser] de stallingskosten immers niet langer hoeven maken. Dit betekent in concreto dat de onder
2 gevorderde stallingskosten voor een bedrag van € 1.650,- (stallingskosten medio januari 2021 tot en met de maand juni 2021) worden toegewezen, en dat de onder drie gevorderde stallingskosten worden toegewezen van juli 2021 tot en met september 2021.
4.18.
De vervoerskosten van € 372,90 die gemaakt zijn voor het brengen van [naam paard] naar [eiser] zijn nodeloos gemaakt. Deze kosten worden als gevolgschade (artikel 6:98 BW) aangemerkt, en dienen dan ook door [gedaagden] te worden betaald.
Wettelijke rente
4.19.
Ingevolge artikel 6:119 lid 1 BW is de wettelijke rente over de aankoopsom en de vervoerskosten verschuldigd vanaf het moment van verzuim. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden het verzuim intreedt wanneer de schuldenaar in gebreke is gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld (artikel 6:82 lid 1 BW).
Bij brief van 25 maart 2021 is [gedaagden] in gebreke gesteld en is haar meegedeeld dat zij binnen een termijn van zeven dagen de koopsom alsook de vervoerskosten diende te betalen. Daarmee is wettelijke rente over de aankoopsom als de transportkosten verschuldigd vanaf 1 april 2021.
4.20.
Ten aanzien van de rekeningen van Paardenkliniek [naam kliniek 1] van
€ 1.962,90 en Paardenkliniek [naam kliniek 2] van € 201,21 is sprake van schade in de zin van artikel 6:74 BW. De wettelijke rente over beide facturen is verschuldigd met ingang van de vervaldata.
4.21.
De onder 2 van het petitum gevorderde wettelijke rente over de stallingskosten als door [eiser] voldaan over de periode medio januari 2021 tot en met de maand juni 2021
€ 1.650,00 wordt toegewezen en is verschuldigd met ingang van de vervaldata van deze facturen.
Proceskosten
4.22.
[gedaagden] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 114,07
  • griffierecht € 85,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.131,57
4.23.
De kantonrechter wijst af het meer of anders gevorderde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst voor het paard [naam paard] met ingang van 25 maart 2021 buitengerechtelijk is ontbonden,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk - des de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde - tot betaling aan [eiser] van:
- € 4.872,90 (€ 4.500,- aan koopsom en € 372,90 aan vervoerskosten), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 1 april 2021,
- € 2.164,11 (€ 1.962,90 Paardenkliniek [naam kliniek 1] van € 201,21 Paardenkliniek [naam kliniek 2] van € 201,21), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vervaldata,
- € 1.650,- ( aan stallingskosten halverwege januari 2021 tot en met juni 2021), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vervaldata,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] - des de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde - tot betaling aan [eiser] van de stallingskosten van € 300,00 per maand, over de maanden juli 2021 tot en met september 2021,
5.4.
gebiedt [gedaagden] om na (terug)betaling van de koopsom en wettelijke
rente het paard binnen twee weken na betekening van dit vonnis bij [eiser] op te halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een dwangsom van € 50,- voor elke dag dat [gedaagden] in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,-.
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk - des de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde - in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op
€ 1.131,57,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad behoudens de onder 5.1 gegeven verklaring voor recht,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken.
type: TN