ECLI:NL:RBLIM:2022:6991

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
9595133 CV EXPL 21-5858
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en de rechtsgeldigheid van de overeenkomst

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hoenshuis Golf B.V. (hierna: Hoenshuis) betaling van onbetaalde facturen door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Installatiebedrijf Roderland B.V. (hierna: Roderland). De vordering betreft een bedrag van € 7.858,26, vermeerderd met rente en proceskosten. De procedure is gestart na een schriftelijke overeenkomst die op 5 december 2019 is gesloten voor een bedrijfslidmaatschap van Hoenshuis. Roderland betwist de verschuldigdheid van de vordering, met als argument dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is gesloten omdat deze niet door bevoegde personen is ondertekend en niet is bekrachtigd. De kantonrechter heeft de feiten en de procedure beoordeeld, waarbij onder andere de betaling van de eerste contributiefactuur door Roderland is meegenomen als bewijs van bekrachtiging van de overeenkomst. De rechter concludeert dat, ondanks de betwisting van de vertegenwoordigingsbevoegdheid, Roderland gebonden is aan de overeenkomst door de betaling van de eerste factuur. De rechter oordeelt dat Roderland ook de overige facturen moet betalen, inclusief de contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. Uiteindelijk wordt Roderland veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9595133 CV EXPL 21-5858
Vonnis van de kantonrechter van 14 september 2022
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOENSHUIS GOLF B.V.,
gevestigd te Voerendaal,
eiseres,
gemachtigde mr. A.L. Stegeman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INSTALLATIEBEDRIJF RODERLAND B.V.,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
gemachtigde mr. S.G.J. Habets.
Partijen zullen hierna Hoenshuis en Roderland worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 8
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2
  • de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is gelast
  • de akte van Hoenshuis met producties 9 t/m 11
  • de pleitnotities van beide partijen
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 december 2019 is een schriftelijke overeenkomst gesloten door [naam 1] voor Hoenshuis en [naam 2] voor Roderland, voor een bedrijfslidmaatschap “Business Club Hoenshuis” en de daarbij door Hoenshuis gebruikte Algemene Voorwaarden. De contractduur van de overeenkomst is 36 maanden en startte op 1 december 2019 (de verjaardag van het contract). De kosten van het lidmaatschap van € 3.075,00 exclusief btw per jaar worden jaarlijks gefactureerd. De betalingstermijn bedraagt 30 dagen na factuurdatum.
2.2.
Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst was [naam 2] in dienst bij Roderland.
2.3.
De algemeen directeur van Roderland heeft de betaling van de eerste contributiefactuur van € 3.351,75 goedgekeurd en die op 20 januari 2020 aan Hoenshuis betaald.
2.4.
Eind 2020 heeft Roderland Hoenshuis onder meer bericht dat [naam 2] haar ging verlaten, dat [naam 2] zijn lidmaatschap moest meenemen en dat Roderland niet langer als contactadres mocht fungeren. Roderland heeft de facturen, de creditfactuur en de betalingsherinneringen van Hoenshuis ontvangen en Hoenshuis steeds bericht dat zij niet tot betaling zou overgaan.

3.Het geschil

3.1.
Hoenshuis vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Roderland veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Hoenshuis te betalen:
I. € 7.858,26, te vermeerderen met de contractuele rente conform artikel 16 van de algemene voorwaarden over € 6.563,93 vanaf 9 november 2021 en de wettelijke handelsrente over € 984,59 vanaf de dag van dagvaarding telkens tot aan de dag van algehele voldoening;
II. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
III. de nakosten.
3.1.
Hoenshuis legt aan haar vordering nakoming door Roderland van haar betalingsverplichtingen uit de met Hoenshuis gesloten overeenkomst ten grondslag.
3.2.
Roderland betwist de verschuldigdheid van de vordering omdat – onder meer – de overeenkomst niet door de daartoe bevoegde personen, en daarmee niet rechtsgeldig, is gesloten noch door haar is bekrachtigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Is sprake van een rechtsgeldige dan wel een bekrachtigde overeenkomst?
4.1.
Bekrachtiging is een eenzijdige rechtshandeling, die niet aan een bepaalde vorm is gebonden en derhalve gelegen kan zijn in verklaringen en gedragingen. Bekrachtiging kan stilzwijgend geschieden en worden afgeleid uit het stilzitten, niet reageren of niet protesteren van degene die bevoegd is tot bekrachtiging. Voorts kan er sprake zijn van een gewekte schijn van bekrachtiging waarop een derde mag vertrouwen.
4.2.
Roderland heeft de eerste jaarfactuur van Hoenshuis betaald (zie 2.3.). Zelfs als Roderland niet op de hoogte was van het feit dat het slechts een eerste van meerdere jaarfacturen betrof (wat Hoenhuis betwist en dus niet in rechte kan worden vastgesteld) komt dit voor haar rekening en risico. Zij heeft immers door de factuur te betalen uitvoering gegeven aan de overeenkomst zonder nader te informeren naar de gemaakte afspraken. Voor zover de betaling niet duidt op bekrachtiging door Roderland, mocht Hoenhuis er op zijn minst op vertrouwen dat de overeenkomst werd bekrachtigd. Kortom: zelfs als er in het voordeel van Roderland vanuit wordt gegaan dat [naam 2] niet vertegenwoordigingsbevoegd was en er ook geen sprake was van schijn van volmachtverlening, dan nog is zij door de betaling gebonden aan de door [naam 2] gesloten overeenkomst, en heeft zij de eerste factuur, die ziet op de contributie van 2020, dus niet onverschuldigd betaald, zoals zij in haar conclusie van antwoord aanvoerde.
4.3.
Dan moet de vraag beantwoord worden of zij de facturen van het tweede en derde jaar en een factuur voor een door [naam 2] afgenomen winterarrangement moet betalen.
4.4.
Volgens Roderland hoeft zij dit niet, omdat (1) zij nadat zij had aangegeven geen interesse te hebben in het lidmaatschap niets meer hoorde, (2) de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat Hoenshuis pas gebruik had mogen maken van haar opschortingsrecht nadat zij dit met toelichting aan Roderland had meegedeeld en door dit niet te doen en een creditfactuur te sturen een beeld heeft geschetst dat er geen overeenkomst lag tussen Roderland en Hoenshuis, (3) nergens uit blijkt dat [naam 2] een winterarrangement heeft afgenomen en (4) de derde factuur nog niet opeisbaar is.
4.5.
Voor zover Roderland een beroep op rechtsverwerking doet met haar eerste verweer, gaat dit niet op. Immers is voor rechtsverwerking een enkel stilzitten in beginsel onvoldoende. Bovendien is van een stilzitten geen sprake. Op 5 februari 2021, 19 februari 2021, 5 mei 2021 en 2 juni 2021 heeft Hoenshuis Roderland aangemaand te betalen. De incassogemachtigde van Hoenshuis heeft vervolgens ook nog betalingsherinneringen gestuurd op 24 juni 2021 en 30 juni 2021, die Roderland blijkbaar heeft ontvangen, zo blijkt uit de brief van 1 juli 2021 van de gemachtigde van Roderland. Gelet daarop mocht Roderland er niet op vertrouwen dat Hoenshuis geen prijs meer stelde op betaling van de contributiefactuur van 2021, zelfs niet toen Hoenshuis geen uitvoering meer gaf aan de overeenkomst door geen e-mails meer te verzenden aan Roderland met uitnodigingen voor businessclubdagen en andere activiteiten. Verder werd slechts een deel van de factuur gecrediteerd, wat duidelijk maakt dat Hoenshuis nog betaling wenste van het restant. Verweer twee slaagt derhalve niet en de contributiefactuur van 2021 is dus verschuldigd. Ook heeft de kantonrechter geen enkele reden om eraan te twijfelen dat [naam 2] gebruik heeft gemaakt van een winterarrangement, reden waarom Roderland ook dit zal moeten betalen (verweer 3).
4.6.
Ten aanzien van het vierde verweer wordt als volgt overwogen. Artikel 13 van de algemene voorwaarden houdt in dat de factuur betaald moet worden binnen dertig dagen en dat facturatie plaatsvindt op de verjaardag van het contract (voor 2022 dus op 1 december 2021). Roderland voert derhalve terecht aan dat de factuur die ziet op de contributie voor 2022 nog niet opeisbaar was op het moment van dagvaarden. Echter kon Hoenshuis uit de mededelingen van (de gemachtigde van) Roderland in de brief van 1 juli 2021, waarin staat
‘Daarop liet cliënte weten dat zij deze niet zou betalen’en
‘Cliënte is en blijft van mening dat zij niets is verschuldigd’afleiden dat zij in de nakoming van haar verbintenis om de contributie over 2022 te betalen zou tekortschieten, in welk geval verzuim direct intreedt ook als de vordering nog niet opeisbaar is (artikel 6:80 BW). Hoenshuis heeft dus terecht in haar spreekaantekeningen opgemerkt dat
‘Roderland (…) sowieso in verzuim [is] omdat zij uitdrukkelijk weigert te betalen.’Ook de contributie over 2022 zal Roderland derhalve dienen te betalen.
4.7.
Roderland moet op grond van artikel 16 van de algemene voorwaarden de contractuele rente van 12% betalen. Roderland stelt dat een hoog rentepercentage misbruik van omstandigheden zou opleveren of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, maar feiten en omstandigheden die tot deze conclusie kunnen leiden heeft zij niet aangevoerd. In ieder geval is de enkele hoogte van het rentepercentage hiervoor onvoldoende. Bovendien verkeert Roderland in de verkeerde veronderstelling dat het aan Hoenshuis is om aan te tonen dat de bepaling niet onredelijk bezwarend is. Zij verwijst hiertoe naar rechtspraak die geldt in het geval van consumententransacties, maar die rechtspraak is in een zaak als deze – waar het zich handelt om een handelsovereenkomst tussen professionele partijen – niet van toepassing. Ook miskent zij dat Hoenshuis geen 12% + de wettelijke handelsrente (thans 8%) = 20% rente vordert. Hoenshuis vordert de contractuele rente over de hoofdsom en de wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten, kortom: twee verschillende rentevorderingen over twee verschillende posten. Dat Hoenshuis onevenredig lang zou hebben gewacht alvorens te reageren na de brief van 1 juli 2021 leidt ook niet tot afwijzing van de rentevordering. Roderland wist dat Hoenshuis betaling wenste en dat Roderland ervoor koos het te laten aankomen op een procedure, voor het instellen waarvan Hoenshuis op basis van de wet (behoudens stuiting) vijf jaar de tijd heeft, komt voor haar rekening en risico. Hoenshuis was niet verplicht eerder een procedure aan te spannen, met alle kosten van dien. Kosten die zij bovendien, zelfs bij winst, nooit helemaal vergoed zal krijgen, nu een proceskostenveroordeling naar het liquidatietarief over het algemeen voor een partij niet kostendekkend is. Dat Roderland wel zou hebben betaald indien Hoenshuis na 1 juli 2021 nogmaals een sommatie zou hebben gestuurd is bovendien, gelet op de door haar in deze procedure ingenomen standpunten, onaannemelijk. De vervallen rente tot en met 17 november 2021 van € 309,74 zal dus worden toegewezen, evenals de rente vanaf 18 november 2021 tot de dag van betaling, en dus niet zoals gevorderd vanaf 9 november 2021. In dat geval zou Roderland immers van 9 tot en met 17 november 2021 twee keer de contractuele rente betalen.
4.8.
Hoenshuis vordert € 984,59 als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. Nu, zoals eerder is overwogen, er sprake is van een handelsovereenkomst en deze op of na 16 maart 2013 is gesloten en waarbij de contractuele betalingstermijn is verstreken, is ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW (ook zonder verzuim) een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. Overeenkomstig de daartoe behorende staffel berekend over € 6.563,93 ligt een bedrag van € 703,20 (en dus niet zoals gevorderd € 984,59) voor toewijzing gereed.
4.9.
Roderland zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Hoenshuis worden begroot op:
  • dagvaarding € 103,38
  • griffierecht 507,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.232,38.
De nakosten zullen worden toegewezen als nader in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Roderland om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Hoenshuis te betalen het bedrag van € 7.576,87, te vermeerderen met de contractuele rente conform artikel 16 van de algemene voorwaarden over het bedrag van € 6.563,93 vanaf 18 november 2021 en de wettelijke handelsrente over € 703,20 vanaf de dag van dagvaarding telkens tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt Roderland tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Hoenshuis tot op heden begroot op € 1.232,38,
5.3.
veroordeelt Roderland in de na dit vonnis ontstane kosten als er niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de kosten van betekening van dit vonnis indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: YT