In deze zaak vorderde een ex-werknemer, [eiser], schadevergoeding van zijn voormalige werkgever, Vipack B.V., naar aanleiding van een arbeidsongeval dat volgens hem op 6 mei 2020 had plaatsgevonden. [eiser] was op dat moment werkzaam als heftruckoperator en had zich ziekgemeld met rug- en schouderklachten, die hij als werkgerelateerd beschouwde. De kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft op 21 september 2022 uitspraak gedaan in deze zaak.
De procedure begon met een vonnis van 18 mei 2022, waarin een mondelinge behandeling werd bepaald. Tijdens deze behandeling heeft [eiser] zijn vordering toegelicht, waarbij hij stelde dat hij tijdens het handmatig verplaatsen van een pallet hevige pijn in zijn schouder en arm had ervaren. Vipack B.V. betwistte echter dat er een arbeidsongeval had plaatsgevonden en voerde aan dat er geen causaal verband was tussen de klachten van [eiser] en de werkzaamheden.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het arbeidsongeval daadwerkelijk had plaatsgevonden. De enkele ziekmelding na anderhalf uur werken was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een arbeidsongeval. Bovendien had de getuige die [eiser] had aangedragen, niets gezien van het vermeende ongeval. Hierdoor werd de vordering van [eiser] afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten van Vipack B.V.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidsongevallen en de verantwoordelijkheden van zowel werknemers als werkgevers in dergelijke situaties. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van [eiser] niet konden worden toegewezen, omdat de feiten niet voldoende waren onderbouwd.