ECLI:NL:RBLIM:2022:723

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
ROE 21/ 3399
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving gebruik vakantiewoning in strijd met bestemmingsplan

Op 1 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, [verzoeker] en [verzoekster], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, waarin hen werd gelast om herstelmaatregelen te treffen op hun perceel. Een van deze maatregelen betrof het staken van het gebruik van een vakantiewoning voor permanente of tijdelijke zelfstandige bewoning. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening zijn dat het gebruik van de vakantiewoning niet in strijd is met de geldende planregels.

Tijdens de zitting op 20 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat aan de formele vereisten voor het treffen van een voorlopige voorziening is voldaan. Vervolgens heeft de rechter beoordeeld of er sprake was van een overtreding van de planregels. De voorzieningenrechter concludeerde dat het huidige gebruik van de vakantiewoning niet in strijd is met de bestemmingsplannen, aangezien er geen sprake is van woningsplitsing en het gebruik van de vakantiewoning niet in strijd is met de verleende omgevingsvergunning.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3399

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2022

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. P.H.J. Soogelee),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, verweerder

(gemachtigde drs. R.L.M. Baltesen)
Als derde-partij (belanghebbende) heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] te [vestigingsplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder [verzoekster] gelast om vier herstelmaatregelen te treffen op het perceel [adres] te [plaats] . Bij aanvullend besluit van 28 oktober 2021 heeft verweerder een van deze maatregelen laten vallen. Een van de overgebleven maatregelen (lasten) is het gebruik van een vakantiewoning voor permanente of tijdelijke zelfstandige bewoning op voormeld perceel binnen drie maanden te staken en gestaakt te houden.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022. Namens verzoekers is verschenen [verzoeker] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de rechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter concludeert dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisende belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
2. De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening uitsluitend is gericht tegen de opgelegde last onder dwangsom voor zover die ziet op het gebruik van een vakantiewoning door verzoeker op onderhavig perceel.
3. De voorzieningenrechter dient vervolgens te beoordelen of sprake is van een overtreding en derhalve of verweerder bevoegd was daartegen handhavend op te treden. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken te gebruiken in strijd met (onder meer) een beheersverordening.
Onderhavig perceel is gelegen in de beheersverordening “Kernen” van de gemeente Meerssen. Hierin is het perceel bestemd tot “Wonen”.
Ingevolge artikel 42.1 van de planregels is het verboden de gronden en bouwwerken in deze beheersverordening te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
Ingevolge artikel 42.3 van de planregels is woningsplitsing of anderszins een gebruikswijziging met toename van het aantal woningen tot gevolg, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingsregels, niet toegestaan, behoudens met een omgevingsvergunning ter afwijking van de regels indien de bevoegdheid daartoe in de afzonderlijke bestemmingsregels is opgenomen.
Op grond van artikel 26.4.2 onder a, van de planregels wordt onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de beheersverordening in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor: zelfstandige bewoning van bijgebouwen.
4. Verweerder heeft zich ter zitting en in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat het huidige gebruik van een vakantiewoning door verzoeker in strijd is met voormelde planregels. Hierover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Woningsplitsing.
5.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hier geen sprake van woningsplitsing en dus geen sprake van overtreding van artikel 42.3 van de planregels. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat verweerder op 3 oktober 2017 aan [verzoekster] een omgevingsvergunning heeft verleend voor het verbouwen van de schuur op onderhavig perceel tot drie vakantiewoningen. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom het huidige (langdurige) gebruik van één van de vakantiewoningen zou resulteren in een toename van het aantal woningen ten opzichte van de vergunde situatie van drie vakantiewoningen.
6. De voorzieningenrechter betrekt daarbij tevens dat de onderhavige last niet is gebaseerd op een verbod om een vakantiewoning te gebruiken voor permanente bewoning. Het is de voorzieningenrechter ook niet gebleken dat dit niet zou zijn toegestaan op grond van de planregels. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog gesteld dat permanent gebruik van de vakantiewoning niet is toegestaan op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst die verweerder heeft gesloten met de exploitanten van de vakantiewoningen. Hierover overweegt de voorzieningenrechter dat een privaatrechtelijke overeenkomst niet kan dienen als basis voor een publiekrechtelijke (handhavings)bevoegdheid. Bovendien is deze overeenkomst niet met verzoekers gesloten.
Bewoning bijgebouw.
7. Onder bijgebouw wordt ingevolge artikel 1.37 van de planregels verstaan: een gebouw dat in stedenbouwkundig en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat het functionele gebruik van het gebouw in relatie tot het hoofdgebouw niet relevant is, maar wel ten dienste staat van het hoofdgebouw.
8.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de vakantiewoning niet aan bovenstaande definitie van een bijgebouw. Zij overweegt hiertoe dat het functionele gebruik van onderhavige vakantiewoningen niet ten dienste staat van het hoofdgebouw [adres] , omdat zelfstandige bewoning ervan mogelijk is. Dit betekent dat geen sprake is van een bijgebouw als bedoeld in de planregels, zodat ook geen sprake is van overtreding van artikel 26.4.2. onder a. Het feit dat via de vakantiewoningen geld verdiend wordt door de bewoners van het hoofdgebouw, en dat hierdoor sprake zou zijn van ondergeschiktheid, zoals door verweerder ter zitting is betoogd, volgt de voorzieningenrechter niet. Het gaat hier immers om de vraag of sprake is van ruimtelijke ondergeschiktheid.
Conclusie
9. Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het huidige gebruik van een vakantiewoning niet in strijd is met voornoemde planregels. Dit betekent dat er geen sprake was van een overtreding van die planregels en dat verweerder derhalve niet bevoegd was om op grond hiervan handhavend op te treden.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 februari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.