In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een appartement wegens huurachterstand. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. J. de Haan, heeft de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. van Rossem, aangeklaagd vanwege een huurachterstand van € 3.000,00. De partijen zijn een huurovereenkomst aangegaan op 19 augustus 2021, waarbij de gedaagde partij de huur niet tijdig heeft voldaan. De eisende partij heeft de gedaagde partij in gebreke gesteld en heeft een bodemprocedure aangespannen voor de ontbinding van de huurovereenkomst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand voldoende is om de vordering in kort geding te behandelen. De rechter heeft overwogen dat de huurachterstand ernstig genoeg is om aan te nemen dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden. De gedaagde partij heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die erop wijzen dat hij in staat zal zijn om de huurachterstand in te lopen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij binnen twee weken na betekening van het vonnis het gehuurde moet ontruimen, en dat de gedaagde partij de proceskosten moet vergoeden.
De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van een dwangsom afgewezen, omdat de eisende partij de ontruiming kan bewerkstelligen met behulp van een deurwaarder. De kosten van de procedure zijn begroot op € 960,21, die door de gedaagde partij moeten worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde partij onmiddellijk moet voldoen aan de ontruimingsbevelen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.