ECLI:NL:RBLIM:2022:730

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
9628882 CV EXPL 22-197
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woonruimte wegens huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een appartement wegens huurachterstand. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. J. de Haan, heeft de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. van Rossem, aangeklaagd vanwege een huurachterstand van € 3.000,00. De partijen zijn een huurovereenkomst aangegaan op 19 augustus 2021, waarbij de gedaagde partij de huur niet tijdig heeft voldaan. De eisende partij heeft de gedaagde partij in gebreke gesteld en heeft een bodemprocedure aangespannen voor de ontbinding van de huurovereenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand voldoende is om de vordering in kort geding te behandelen. De rechter heeft overwogen dat de huurachterstand ernstig genoeg is om aan te nemen dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden. De gedaagde partij heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die erop wijzen dat hij in staat zal zijn om de huurachterstand in te lopen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij binnen twee weken na betekening van het vonnis het gehuurde moet ontruimen, en dat de gedaagde partij de proceskosten moet vergoeden.

De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van een dwangsom afgewezen, omdat de eisende partij de ontruiming kan bewerkstelligen met behulp van een deurwaarder. De kosten van de procedure zijn begroot op € 960,21, die door de gedaagde partij moeten worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde partij onmiddellijk moet voldoen aan de ontruimingsbevelen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9628882 CV EXPL 22-197
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 1 februari 2022
in de zaak van
[eisende partij],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J. de Haan,
tegen
[gedaagde partij],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. F.J.M. van Rossem.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 januari 2022 met 2 producties
  • de op 31 januari 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 19 augustus 2021 een huurovereenkomst aangegaan betreffende de huur van een appartement in het pand gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 2] (hierna: het gehuurde). Overeengekomen is dat de maandelijkse huurprijs van € 750,00 telkens voor de eerste van elke maand dient te worden betaald.
2.2.
Op 20 oktober 2021 is [gedaagde partij] in gebreke gesteld om de huurachterstand van destijds € 1.500,00 te voldoen. [gedaagde partij] heeft de huurachterstand niet betaald.
2.3.
[eisende partij] heeft [gedaagde partij] vervolgens in rechte betrokken. In een thans nog aanhangige bodemprocedure is onder meer de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd. De zaak stond voor antwoord op 19 januari 2022, maar er is uitstel gevraagd en gekregen.
2.4.
De huurachterstand is vervolgens verder opgelopen naar (4 maanden x € 750,00 =) € 3.000,00 ten tijde van de onderhavige dagvaarding.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter [gedaagde partij] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om het gehuurde binnen drie dagen na het te wijzen vonnis te ontruimen, en voor zover [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft, tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met veroordeling van [gedaagde partij] in de (na)kosten.
3.2.
[eisende partij] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde partij] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen op grond van de huurovereenkomst.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De door [eisende partij] gestelde huurachterstand is toereikend om het geschil op de voet van artikel 254 lid 1 Rv in kort geding te behandelen en om [eisende partij] ontvankelijk te achten in zijn vordering in kort geding.
4.2.
Met betrekking tot de vraag of de vordering van [eisende partij] voor toewijzing in aanmerking komt, heeft de kantonrechter in kort geding zich te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak definitieve - maatregel is, dient voldoende aannemelijk te zijn dat de bodemrechter (wanneer zijn oordeel wordt gevraagd; hetgeen hier het geval is) de huurovereenkomst zal ontbinden en de huurder tot ontruiming zal veroordelen, terwijl bovendien sprake moet zijn van zodanig ernstige tekortkomingen dat de beslissing in de bodemzaak niet afgewacht kan of hoeft te worden.
4.3.
[gedaagde partij] erkent dat sprake is van een huurachterstand van € 3.000,00 ten tijde van de dagvaarding, zodat dit hier als vaststaand wordt aangenomen. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat een tekortkoming van een partij aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gelet op alle omstandigheden van het geval, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.3.1.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat het betalingsgedrag van [gedaagde partij] van dien aard is dat boven redelijke twijfel verheven is dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen op grond van de tekortkomingen in de nakoming van de betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst. [gedaagde partij] beroept zich op betalingsonmacht (hij heeft al langdurig geen enkele inkomsten), maar dit kan niet op het bord van de verhuurder worden gelegd. [gedaagde partij] heeft ter mondelinge behandeling gesteld dat hij uiteindelijk, hangende de bodemprocedure, misschien wel inkomsten zal hebben, maar hij heeft niets aangevoerd waaruit is op te maken dat hij daadwerkelijk in staat c.q. bereid zal zijn om die huurpenningen alsnog correct te voldoen. [gedaagde partij] heeft ook niet betwist (dat de verwachting is) dat ook de huurpenningen over februari 2022 niet (tijdig) zullen worden voldaan. [eisende partij] hoeft dit niet te accepteren.
4.3.2.
[gedaagde partij] heeft geen beroep gedaan op de tenzij-formulering (zie hiervoor onder 4.3) en heeft bovendien aangegeven het aanbod te hebben gedaan om zelf te verhuizen (maar hij heeft het pand vervolgens niet uit eigen beweging verlaten waarmee [eisende partij] wel degelijk genoodzaakt was om kosten te maken). Daarmee is gesteld noch gebleken dat de gevolgen van een ontruiming niet opwegen tegen de belangen van [eisende partij] om weer te kunnen beschikken over het gehuurde. De stelling van [gedaagde partij] (aangevoerd in het kader van het spoedeisend belang) dat [eisende partij] het gehuurde niet opnieuw kan verhuren zolang in de bodemprocedure nog niet is beslist over de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst, wordt niet gedeeld.
4.4.
De huurachterstand is kortom zodanig dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst op grond daarvan naar alle waarschijnlijkheid zal worden ontbonden. Vooruitlopend daarop is de vordering tot ontruiming toewijsbaar. Deze vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat er een redelijke ontruimingstermijn van twee weken gehanteerd zal moeten worden.
4.5.
Hetgeen overigens in de dagvaarding ten grondslag is gelegd aan de vordering, behoeft gezien het vorenstaande geen beoordeling.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eisende partij] geen belang bij toewijzing van de gevorderde dwangsom nu hij op grond van de wet (artikel 557 juncto artikel 444 Rv) met behulp van de deurwaarder de ontruiming van het gehuurde kan bewerkstelligen. Deze vordering zal worden afgewezen.
4.7.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
- dagvaarding € 127,21
- griffierecht 86,00
- salaris gemachtigde
747,00
Totaal € 960,21
4.8.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de onroerende zaak gelegen te [woonplaats 2] , aan de [adres 2] , te (doen laten) ontruimen en te (doen) verlaten, met al hetgeen van [gedaagde partij] is en met al de personen die zijdens hem in het gehuurde verblijven, en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van [eisende partij] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] , tot op heden begroot op € 960,21,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening,
5.4.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
NIv