4.2.De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevolgen van het bestreden besluit in het onderhavige geval onomkeerbaar zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de aanbouw aan de garage namelijk niet op een eenvoudige wijze worden verwijderd dan wel kan op een andere wijze eenvoudig aan de last worden voldaan. Om te voldoen aan de last zou er immers op zijn minst een buitenmuur van de aanbouw moeten worden afgebroken. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
6. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op hetgeen door eiser is aangevoerd.
7. Verweerder stelt met het bestreden besluit dat eiser een aanbouw aan de garage heeft gebouwd zonder de daartoe benodigde omgevingsvergunning. De aanbouw zou vergunningsvrij zijn op grond van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), indien er sprake zou zijn van een bijbehorend bouwwerk. Daar is volgens verweerder geen sprake van, omdat de aanbouw zich niet op hetzelfde perceel bevindt als het hoofdgebouw. Verweerder stelt daartoe dat de rechter zijgevel van de aanbouw aan de garage vijftien centimeter op de grond van derde-partij op [adres 1] in [plaatsnaam] is gebouwd. Er is daarom sprake van een overtreding. Eiser kan deze overtreding ongedaan maken door de aanbouw te verwijderen, of zodanig aan te passen dat er sprake is van een bijbehorend bouwwerk (lees: er voor te zorgen dat de aanbouw geheel op het perceel van eiser staat).
8. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en/of onzorgvuldig is voorbereid. Eiser voert hiertoe aan dat hij betwist dat er controlerapporten en bouwtekeningen zijn op basis waarvan de overtreding, namelijk een overschrijding van de erfgrens met vijftien centimeter door de aanbouw van de garage, gestoeld kan worden. Eiser betwist dat de aanbouw gedeeltelijk op het perceel van derde-partij staat, althans dat de overbouw vijftien centimeter bedraagt. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat de kadastrale percelen van eiser en derde-partij tezamen één perceel vormen als bedoeld in het Bor, zodat de aanbouw zonder meer vergunningsvrij kon worden gebouwd.
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder, gelet op het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, aannemelijk zal moeten maken dat door een overtreder een overtreding is gepleegd, alvorens hij bevoegd is een last onder dwangsom of bestuursdwang op te leggen.
10. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de aanbouw, indien deze gedeeltelijk op het perceel van derde-partij is gebouwd, niet kan worden aangemerkt als een (vergunningsvrij) bijbehorend bouwwerk in de zin van bijlage II van het Bor. Een bijbehorend bouwwerk is in artikel 1 van het Bor gedefinieerd als
“een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich ophetzelfde perceelbevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.”. [onderstreping door voorzieningenrechter]