ECLI:NL:RBLIM:2022:8043

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/03/308891 / KG ZA 22-332
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van echtscheidingsconvenant en aflossing van persoonlijke lening

In deze zaak vordert eiseres, [eiseres], dat gedaagde, [gedaagde], wordt verplicht om het openstaande bedrag bij Interbank volledig af te lossen conform het echtscheidingsconvenant van 14 juni 2021. Eiseres heeft een zwaarwegend belang bij de aflossing van de lening, omdat zij met haar nieuwe partner een woning wil kopen, maar door de openstaande lening bij Interbank geen hypotheek kan krijgen. Gedaagde erkent dat zij gehouden is tot betaling van de lening, maar heeft deze verplichting niet nagekomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde in gebreke is gebleven en heeft de vordering van eiseres toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van de openstaande lening binnen 14 dagen na het vonnis, met een dwangsom van € 1.000,- per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 30.000,-. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.472,61. Het vonnis is uitgesproken op 7 oktober 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/308891 / KG ZA 22-332
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
zonder advocaat procederend.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 4,
  • het Duitse exploot van de betekening van de dagvaarding,
  • het e-mailbericht van 4 oktober 2022 met twee producties van [eiseres] ,
  • de mondelinge behandeling van 6 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn op 6 maart 2009 met elkaar gehuwd. Gedurende het huwelijk is (het thans nog minderjarige kind) [minderjarige] geboren.
2.2.
Op 20 april 2019 zijn [eiseres] en [gedaagde] een ‘Persoonlijke Lening’ bij Interbank voor een totaal kredietbedrag van € 45.000,00 aangegaan (productie 2B), waarbij zij zich hebben verplicht maandelijks gedurende 120 maanden € 460,15 af te lossen.
2.3.
Bij beschikking van 29 juni 2021 van de rechtbank Gelderland is de echtscheiding
tussen [eiseres] en [gedaagde] uitgesproken en is bepaald dat de inhoud van het
echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking
(productie 1). De voornoemde beschikking is op 8 juli 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (productie 2).
2.4.
In het echtscheidingsconvenant zijn partijen - voor zover thans van belang - het volgende overeengekomen:
“(...)
E. Voor zover in het convenant vaststellingen zijn opgenomen die dienen ter beëindiging en om voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen partijen zal gelden, is dit convenant een vaststellingsovereenkomst in de zin van art. 7:900 BW. Dit zal slechts anders zijn wanneer het uitdrukkelijk wordt vermeld. (...)
5.4.
Met betrekking tot bovenstaande verdeling wensen partijen nog de navolgende details op te merken. (...)
D. Vrouw2 [toevoeging voorzieningenrechter: [gedaagde] ] is voornemens het krediet bij Interbank op haar naam te zetten en middels de reguliere maandelijkse aflossingen te voldoen. Deze lening zal uiterlijk worden voldaan 9 maanden na ondertekenen van dit convenant, dus uiterlijk 14 maart 2022. (...)
5.6.
Door bovenstaande verdeling van de huwelijksgemeenschap wordt vrouw2 overbedeeld met een bedrag van € 140.891. (...) Vrouw2 verplicht zich de helft van de overbedeling (€ 70.446) aan vrouw1 [toevoeging voorzieningenrechter: [eiseres] ] uit te betalen. Daar vrouw2 nu niet over de financiële middelen beschikt komen partijen overeen dat zij dit in minimaal 60 maandelijkse termijn mag voldoen. De eerste termijn betaling zal plaatsvinden per 1 oktober 2021. Partijen zijn overeengekomen dat het een renteloze vordering betreft. Termijn van levering [toevoeging voorzieningenrechter: van de woning op [plaats 1] ] betreft 6 weken onder de voorwaarde dat vrouw2 het krediet bij Interbank zoals beschreven in artikel 5.4C [de voorzieningenrechter leest en begrijpt hier: 5.4D] heeft voldaan. Partijen zijn overeengekomen dat indien vrouw1 arbeidsongeschikt raakt en over het geld dient te beschikken om in haar onderhoud te kunnen voldoen, de woning in [plaats 1] verkocht dient te worden. De woning dient ook verkocht te worden in het geval dat na het verstrijken van de gestelde 60 termijnen niet de volledige vordering is voldaan. (...)”
2.5.
Bij brief van 14 maart 2022 heeft Interbank aan [gedaagde] laten weten dat het openstaand kredietbedrag per 28 maart 2022 € 34.241,18 bedroeg en dat de laatste betaling op 25 februari 2022 is ontvangen (productie 3).
2.6.
Bij e-mailbericht van 25 mei 2022 heeft [eiseres] aan [gedaagde] laten weten haar een laatste termijn te geven om tot volledige aflossing van het krediet te komen en wel uiterlijk op 1 juli 2022. Mocht [gedaagde] hieraan niet voldoen, dan zal [eiseres] nakoming bij de rechtbank vorderen (productie 4). [gedaagde] heeft geen gehoor aan het verzoek van [eiseres] gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] beveelt om conform het echtscheidingsconvenant van 14 juni 2021 binnen
14 dagen na datum van dit vonnis, althans na betekening van dit vonnis, het dan nog
openstaande bedrag bij Interbank volledig aan Interbank af te lossen onder afgifte van bewijs van betaling aan [eiseres] ;
althans binnen een termijn van 14 dagen na datum van dit vonnis, althans na betekening
van dit vonnis, de lening bij Interbank op haar naam te stellen, waarbij [eiseres] door Interbank wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
2. [gedaagde] veroordeelt in de juridische kosten, alsook in de kosten van de procedure alsmede in de nakosten, voor het geval [gedaagde] niet binnen 14 dagen na dit vonnis vrijwillig aan het vonnis voldoet.
3.2.
[eiseres] heeft - kort gezegd - aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit het echtscheidingsconvenant. [eiseres] heeft een zwaarwegend belang dat het krediet zo spoedig mogelijk wordt afgelost, omdat zij met een nieuwe partner een woning wil kopen. Een hypotheekbank zal haar echter geen hypotheek dan wel een lagere hypotheek willen verschaffen zolang het krediet niet is afgelost. Bovendien is er in de koopovereenkomst sprake van een financieringsvoorbehoud waaraan [eiseres] niet kan voldoen zolang de lening bij Interbank niet volledig is afgelost, omdat ze dan nog een BKR-registratie heeft. Ook zal de hypotheekrente waarschijnlijk alleen maar stijgen de komende tijd. Dit heeft tot gevolg dat ook de woonlasten van [eiseres] stijgen. [eiseres] lijdt dan ook schade zolang [gedaagde] het krediet niet aflost.
3.3.
[gedaagde] erkent dat zij gehouden is tot betaling van de persoonlijke lening bij Interbank.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de - niet weersproken - stelling van [eiseres] dat zij (met haar nieuwe partner) een week na de zitting een koopovereenkomst voor een huis zal gaan ondertekenen en dat in die overeenkomst een financieringsvoorbehoud staat, waaraan zij niet kan voldoen zolang de lening bij Interbank niet is afgelost althans zolang zij hoofdelijke aansprakelijk is voor die lening. De levering van de woning zal worden gepland op 15 december 2022, zodat zij uiterlijk op 1 december 2022 financiering voor de aankoop van de woning moet hebben geregeld. De huurovereenkomst ten behoeve van de woning waar zij nu woonachtig is met haar kinderen eindigt op 1 februari 2023. Wanneer [eiseres] de financiering van de woning niet rond krijgt, komt zij met haar kinderen op straat te staan.
4.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] erkend in het echtscheidingsconvenant met [eiseres] te hebben afgesproken dat zij de lening bij Interbank uiterlijk 14 maart 2022 zou afbetalen. Ook heeft zij erkend deze afspraak niet te zijn nagekomen.
4.3.
[gedaagde] heeft verder ter zitting verklaard de woning in [plaats 2] in de verkoop te zullen zetten om met de verkoopopbrengst de lening mee af te betalen. Na doorvragen van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] echter verklaard dat de woning niet haar eigendom, maar de eigendom van haar nieuwe partner is. [gedaagde] heeft verklaard niet te weten of er in [plaats 2] ook een huwelijksgoederengemeenschap zoals in Nederland bestaat, maar dat haar nieuwe partner waarschijnlijk wel aan de verkoop van haar woning wil meewerken omdat zij rust willen. Desgevraagd of de woning op [plaats 1] niet kan worden verkocht om de lening mee af te betalen, heeft [gedaagde] verklaard dat daarmee maanden gemoeid zullen zijn en dat zij dat niet wil ter aflossing van een lening van € 32.000,00 omdat zij al veel in die woning heeft geïnvesteerd. Ook dreigt [gedaagde] met het niet betalen van de aflossingen aan Interbank: Interbank zal dan [eiseres] aanspreken. Ten slotte heeft [gedaagde] ter zitting meermaals verklaard dat je een ‘kale kip niet kunt plukken’.
4.4.
Gelet op de erkenning van [gedaagde] ligt het (primair) gevorderde voor toewijzing gereed. De voorzieningenrechter zal de dwangsom maximeren zoals onder 5 is vermeld.
4.5.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt veroordeeld in het geding (artikel 237 Rv). Van dit uitgangspunt kan (onder meer) worden afgezien wanneer sprake is van ex-echtgenoten: de kosten kunnen dan worden gecompenseerd. De voorzieningenrechter ziet in de non-coöperatieve en nonchalante houding van [gedaagde] geen aanleiding om van voornoemd uitgangspunt af te zien, en zal [gedaagde] in de proceskosten veroordelen. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 142,61 (kosten exploot), € 314,00 (griffierecht) en € 1.016,00 (salaris advocaat), in totaal: € 1.472,61. De nakosten worden toegewezen als onder 5 is vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [gedaagde] om conform het echtscheidingsconvenant van 14 juni 2021 binnen
14 dagen na datum van dit vonnis het dan nog openstaande bedrag bij Interbank volledig aan Interbank af te lossen onder afgifte van bewijs van betaling aan [eiseres] ,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan het onder 5.1. bepaalde te voldoen, tot een maximum van € 30.000,-,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.472,61,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken op
7 oktober 2022.
type: JC