ECLI:NL:RBLIM:2022:8137

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
03.242455.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontruiming op basis van artikel 551a Wetboek van Strafvordering

Op 27 september 2022 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een verzoek tot ontruiming afgewezen. De officier van justitie had op 23 september 2022 een schriftelijke vordering ingediend om een machtiging te verlenen voor het verwijderen van personen en goederen van een perceel dat in gebruik was door de verdachten. De vordering was gebaseerd op artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering en betrof een voormalige pluimveehouderij met een woning en bijgebouwen.

De verdachten, die zonder rechtsgeldige titel op het perceel verbleven, werden gehoord door de rechter-commissaris. Hun raadsman, mr. Zeegers, voerde verweer tegen de vordering. De rechter-commissaris oordeelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan door het Openbaar Ministerie naar de omstandigheden van de verdachten en de situatie op het perceel. Er waren belangrijke vragen onbeantwoord gebleven, zoals de duur van het leegstaan van de woning en de plannen van de eigenaar met het perceel.

De rechter-commissaris benadrukte het belang van een zorgvuldige belangenafweging, vooral gezien het huisrecht van de verdachten en de mogelijke ernstige gevolgen van ontruiming. Aangezien het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat het voldoende onderzoek had gedaan naar de claims van de verzoeker, kon de rechter-commissaris geen deugdelijke belangenafweging maken. Dit leidde tot de afwijzing van de vordering tot ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

rechter-commissaris in strafzaken
zittingsplaats Roermond
parketnummer : 03.242455.22
datum : 27 september 2022

Beslissing op een vordering tot machtiging

verwijderen personen en goederen
(artikel 551a Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen:

[verdachte]

en
één of meer vooralsnog onbekend gebleven persoon.
hierna: de verdachten

Procedure

De officier van justitie heeft op 23 september 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris de bovengenoemde machtiging verleent.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van de vordering een verzoekschrift tot toepassing van artikel 551a Sv, tevens aangifte, overgelegd van [naam bedrijf] , vertegenwoordigd door mr. J.M. Heikens van 21 september 2022.
De vordering heeft betrekking op een voormalige pluimveehouderij, bestaande uit een perceel met daarop een woning met erf en schuren gelegen aan de [adres] .
De in de vordering genoemde persoon [verdachte] is door de rechter-commissaris op 27 september 2022 gehoord waarbij [verdachte] is bijgestaan door zijn raadsman mr. Zeegers.
Het verweer van de verdediging strekt tot afwijzing van de vordering.

Beoordeling

Uit het dossier volgt genoegzaam dat de verdachten wederrechtelijk op het genoemde perceel verblijven. Immers van een huurovereenkomst is niet gebleken noch van een andere rechtsgeldige titel tot verblijf. Verdachten verblijven daar ongeveer sinds de tweede helft van augustus 2022.
De strafbaarstelling van kraken en de in artikel 551a Sv opgenomen ontruimingsbevoegdheid heeft als doel bescherming van het recht van de eigenaar en bescherming van de openbare orde. De eigenaar heeft aangifte gedaan bij de politie.
Vast staat dat de verdachten, gelet op het bepaalde in artikel 8 EVRM, een huisrecht toe komt en dat ontruiming een ernstige inbreuk maakt op dit recht.
Zeker na de inwerkingtreding van de Wet handhaving kraakverbod per 1 juli 2022. Na een verkregen machtiging daartoe kan het bevel tot ontruiming immers meteen worden uitgevoerd en hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris heeft geen schorsende werking.
In artikel 8 lid 2 EVRM ligt een proportionaliteitsvereiste besloten. Dit brengt mee dat de rechter-commissaris moet toetsen of de door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde en de rechten van de eigenaren in de concrete omstandigheden van het geval proportioneel is.
Daarbij dient als uitgangspunt te gelden dat door het geven van deze voorrang door de wetgever al een afweging van belangen is gemaakt die als een gegeven voor de rechter-commissaris dient te gelden. Het ligt dan ook op de weg van de verdachten uitzonderlijke omstandigheden aannemelijk te maken die maken dat het huisrecht in dit geval voorrang moet krijgen boven het belang bij de ontruimingsvordering.
Gelet op de, in casu bijna onomkeerbare, inbreuk die wordt gemaakt op het huisrecht van de verdachten mag van het Openbaar Ministerie in een procedure als de onderhavige verwacht worden dat het niet enkel een verlengstuk van aangever/verzoeker is maar zelf voldoende onderzoek doet naar de juistheid van het door aangever/verzoeker gestelde ter onderbouwing van de vordering. Bij dit onderzoek dienen ook de belangen van de verdachten te worden betrokken. Bij ontbreken van een dergelijk onderzoek kan de rechter-commissaris immers geen deugdelijke belangenafweging maken.
Niet gebleken is dat het Openbaar Ministerie onderzoek heeft gedaan naar het door aangever/verzoeker gestelde. Door de verdachten is gemotiveerd verweer gevoerd waaraan, zonder nader onderzoek, niet zomaar voorbij kan worden gegaan. Enkele vragen die bij de rechter-commissaris leven: hoe lang heeft de door de verdachten betrokken woning leeggestaan? Wat is verzoeker/eigenaar van plan te gaan doen met deze woning en hoe concreet is dat? Is het juist dat de verdachten enkel gebruik maken van deze woning maar niet van de rest van het perceel? Is de sloopvergunning verleend en zo ja waarvoor? Heeft het Openbaar Ministerie bij het indienen van de vordering er rekening mee gehouden dat de herfst is begonnen en de winter nadert en de verdachten na verwijdering zeer wel mogelijk zonder huisvesting zijn en zo ja hoe?
Dit zijn slechts enkele vragen van de rechter-commissaris die onbeantwoord zijn. Gelet op het ontbreken van nader onderzoek door het Openbaar Ministerie is het onmogelijk voor de rechter-commissaris om deze vragen te beantwoorden. Een deugdelijke belangenafweging kan dan ook niet worden gemaakt. Dit leidt ertoe dat de rechter-commissaris de vordering zal afwijzen.

Beslissing

De rechter-commissaris:
wijst de vordering af.
Deze beslissing is op 27 september 2022 genomen door mr. M.J.M. Goessen,
rechter-commissaris.