In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 2 februari 2022, is een vordering aanhangig gemaakt door de eiser, vertegenwoordigd door nl.legal LLP, tegen drie gedaagden. De eiser vorderde nakoming van een geldleningsovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding en een conclusie van antwoord van de gedaagde partij. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de eiser niet of onvoldoende wordt betwist door de gedaagden. Hierdoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van de eiser moet worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde contractuele rente over de buitengerechtelijke incassokosten. In plaats daarvan is de wettelijke rente, zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, toegewezen.
De kantonrechter heeft de gedaagde partij hoofdelijk veroordeeld om aan de eiser een bedrag van € 24.939,31 te betalen, vermeerderd met de contractuele rente van 10% per maand over een deel van de vordering en met de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.144,67. De kantonrechter heeft ook bepaald dat, indien de gedaagde partij niet binnen twee weken na aanschrijving door de eiser aan het vonnis voldoet, deze hoofdelijk aansprakelijk zal zijn voor de kosten die na het vonnis ontstaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.