3.2.De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Verzoeker kan immers enkel aan de last voldoen door de hoogte van zijn erfafscheiding aan te passen of de gehele erfafscheiding te verwijderen. Nu de erfafscheiding bestaat uit een rasterwerk met een kunsthaag, is de aanpassing van de hoogte of verwijdering daarvan (zonder aanzienlijke kosten of inspanning) onomkeerbaar. De voorzieningenrechter zal het verzoek derhalve inhoudelijk beoordelen.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. In het primaire besluit heeft verweerder aangegeven dat de door verzoeker geplaatste erfafscheiding in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan nu deze hoger is dan 1 meter. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat deze overtreding door verzoeker niet is betwist. Dat er sprake is van een overtreding staat tussen partijen dan ook niet ter discussie. Wel staat ter discussie of verweerder ten aanzien van de overtreding handhavend kan optreden.
De beginselplicht tot handhaving
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op de vraag of in dit geval sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’ waardoor verweerder van handhaving had moeten afzien.
7. Verzoeker doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, nu verweerder hem een last onder dwangsom heeft opgelegd en niet handhavend optreedt tegen andere te hoge erfafscheidingen in zijn omgeving. Verzoeker heeft verweerder meer dan 100 adressen gegeven in zijn wijk, waar erfafscheidingen van meer dan 1 meter hoog voor de voorgevel zijn geplaatst terwijl dit op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Verzoeker acht het onbegrijpelijk dat alleen bij hem handhavend wordt opgetreden.
8. Verweerder heeft te kennen gegeven dat het bekend is dat er in de wijk van verzoeker diverse gelijke gevallen zijn. Volgens verweerder gaat het beroep op het gelijkheidsbeginsel echter niet op. Er is namelijk sprake van een objectieve rechtvaardiging in die zin dat verweerder elk jaar beleidsmatige keuzes maakt over hoe de beschikbare handhavingscapaciteit op een doelmatige wijze wordt ingezet. De beleidsmatig geprioriteerde onderwerpen, formele verzoeken en meldingen om handhavend op te treden krijgen als eerste de aandacht. Omdat verweerder over de door verzoeker begane overtreding meerdere meldingen heeft ontvangen, is in dit geval tot handhavend optreden overgegaan.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht bestuursbeleid over handhaving vergt. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en dus een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in rechtens vergelijkbare gevallen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2019). Prioriteitstelling is toegestaan om in het kader van doelmatige handhaving onderscheid te maken in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak. Zo kan prioritering bepalend zijn voor de mate waarin toezicht wordt gehouden op de naleving van voorschriften. Ook mag prioritering inhouden dat bij bepaalde overtredingen alleen naar aanleiding van een klacht of een verzoek van een belanghebbende wordt beoordeeld of handhavend moet worden opgetreden.