ECLI:NL:RBLIM:2022:8232

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
C/03/271520 / HA ZA 19-599
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis verdeling nalatenschap met proceskostencompensatie

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 19 oktober 2022, betreft het een eindvonnis over de verdeling van een nalatenschap. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.Th.J. van der Klei, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde 1, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil, en gedaagde 2, die niet is verschenen. De procedure is voortgekomen uit onenigheid over de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater, waarbij ook een schenking aan gedaagde 1 ter sprake kwam. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken op 20 juli 2022, waarin eiseres in de gelegenheid werd gesteld om haar vorderingen te verduidelijken en aan gedaagde 2 te betekenen. Gedaagde 2 heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich over het tussenvonnis uit te laten.

In het eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van eiseres toegewezen, met uitzondering van de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten tussen partijen gecompenseerd dienen te worden, omdat er geen sprake is van nodeloos procederen. Dit is in lijn met de hoofdregel van artikel 237 Rv, waarbij de in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt veroordeeld, maar in dit geval is besloten om van deze regel af te wijken. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij een bedrag van € 10.000,- aan gedaagde 1 wordt uitgekeerd, en het restant saldo gelijkelijk wordt verdeeld onder de partijen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/271520 / HA ZA 19-599
Vonnis (bij vervroeging) van 19 oktober 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht-Airport,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde 1] genoemd. De niet verschenen gedaagde sub 2 wordt hierna [gedaagde 2] genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juli 2022,
  • de akte overleggen stukken van [eiseres] , houdende het betekeningsexploot van
3 augustus 2022 waarbij is betekend aan [gedaagde 2] het tussenvonnis van 20 juli 2022 en de vermindering/wijziging van eis van 7 juli 2022,
- de B16 formulieren waarbij partijen vonnis vragen, ter griffie ontvangen op
12 en 15 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 20 juli 2022 is [eiseres] in staat gesteld om de vermindering/wijziging van eis als opgenomen in het proces-verbaal van 7 juli 2022 en het vonnis van 20 juli 2022 aan [gedaagde 2] te betekenen. Betekening heeft bij exploot van
3 augustus 2022 plaatsgevonden. [gedaagde 2] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich over het voorshands oordeel uit te laten (rov. 4.3. en 5.3. bij het vonnis van 20 juli 2022).
2.2.
Partijen zijn het erover eens dat de vorderingen als opgenomen onder 1. en 2.
onder rov. 3.1. bij het vonnis van 20 juli 2022 voor toewijzing gereed liggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van haar voorshands oordeel af te wijken, en wijst de vorderingen toe als in het dictum bepaald.
2.3.
Wat partijen verdeeld houdt zijn de proceskosten. [eiseres] vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in deze kosten worden veroordeeld, terwijl [gedaagde 1] zich op het standpunt stelt dat niet zij maar [eiseres] in de kosten dient te worden veroordeeld omdat de procedure volstrekt onnodig is aangegaan.
2.4.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 237 Rv wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, inhoudende dat
de kosten - geheel of gedeeltelijk - mogen worden gecompenseerd tussen broers en zusters. De rechtbank ziet aanleiding om van de hoofdregel van artikel 237 Rv af te wijken en, zoals gebruikelijk als in een procedure als de onderhavige, de proceskosten te compenseren.
In het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater is onenigheid tussen partijen ontstaan, onder andere over de schenking van de vader (erflater) aan [gedaagde 1] . De onderhavige procedure heeft eraan bijgedragen dat [eiseres] meer duidelijkheid heeft gekregen over die schenking en dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de wijze van afwikkeling van de nalatenschap. Niet gebleken is dat er sprake is van nodeloos procederen.
2.5.
De rechtbank zal de kosten dan ook compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de verdeling vast conform hetgeen partijen ter zitting van 7 juli 2022 zijn overeengekomen, zijnde dat - voordat wordt overgegaan tot verdeling van het saldo als aanwezig op [rekeningnummer] , zijnde het enige nog te verdelen vermogensbestanddeel - vooreerst aan [gedaagde 1] wordt uitgekeerd € 10.000,- met het oog op de schenking van vader (conform het briefje van 20 september 2015),
3.2.
beveelt de ING-bank het restant saldo per datum uitbetaling (na uitvoering van het onder 3.1 bepaalde) gelijkelijk (ieder voor 1/3) uit te keren aan [eiseres] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM