ECLI:NL:RBLIM:2022:8468

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
C/03/294241 / HA ZA 21-365
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke burenruzie over eigendom en onrechtmatig handelen met betrekking tot grond en beplanting

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot een geschil over een strook grond en de onrechtmatige verwijdering van beplanting. De zaak betreft een burenruzie waarbij eiseres stelt dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van een strook grond die door gedaagde in bezit is genomen. Eiseres vordert onder andere dat de rechtbank gedaagde veroordeelt tot het ontruimen van de grond en het vergoeden van schade die zij heeft geleden door de verwijdering van haar beplanting. De rechtbank heeft op 26 oktober 2022 vonnis gewezen, waarin zij oordeelt dat eiseres geen bezit heeft gehad van de grond en dat gedaagde rechtmatig heeft gehandeld door zijn perceel te herinrichten. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van bevrijdende verjaring, omdat eiseres niet kan aantonen dat zij de strook grond op het perceel van gedaagde heeft bezeten. De rechtbank stelt vast dat de kadastrale erfgrens ongewijzigd blijft en dat gedaagde zijn eigendomsrechten heeft uitgeoefend zonder onrechtmatig te handelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/294241 / HA ZA 21-365
Vonnis van 26 oktober 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. N.Th.G. Keulers te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.H.J. Nass te Gulpen.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling van 8 februari 2022
  • het relaas van bevindingen grensconstructie van de landmeter van het kadaster van 8 februari 2022
  • de akte vermeerdering / wijziging van eis met de producties 12 t/m 14
  • de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De (aanvullende) feiten

2.1.
De betonnen schutting van gedaagde staat volledig op het kadastrale perceel [kadasternummer 1] van gedaagde (proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling, p. 2). De kadastrale erfgrens tussen de percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] ligt, vanuit de tuin van eiseres gezien, voor die schutting, op circa 8 cm van het hart van de betonnen schutting. De schutting loopt vrijwel recht en parallel aan de kadastrale grens.
2.2.
Voordat de betonnen schutting er stond, stond ongeveer ter plaatse van die schutting een afrastering van eiseres bestaande uit circa 80 cm hoge draad en paaltjes (hierna: “de afrastering”).
3. Het geschil
3.1.
Eiseres heeft op de mondelinge behandeling van 8 februari 2022 haar eis verminderd en bij akte na die mondelinge behandeling haar eis vermeerderd en gewijzigd. Eiseres vordert dat de rechtbank, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat gedaagde onrechtmatig jegens eiseres handelde en handelt door het betreffende stuk grond, gelegen langs de erfgrens tussen de percelen van eiseres en gedaagde, wederrechtelijk in bezit te hebben genomen, althans in bezit te houden en gedaagde te veroordelen, bij wijze van schadevergoeding, om medewerking te verlenen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, de wederrechtelijk in bezit genomen stook grond, althans in bezit gehouden strook grond, leeg en ontruimd in eigendom over te dragen aan eiseres, zulks op straffe van een dwangsom van €250,00 per dag voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft, een dagdeel daaronder begrepen om medewerking te verlenen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
eiseres vervangende toestemming verleent om, indien gedaagde met de nakoming van bovengenoemde veroordeling in gebreke mogen blijven, over te gaan tot overdracht en levering van het bedoelde stuk grond aan eiseres, zulks op kosten van gedaagde alsmede te bepalen dat zo nodig het in deze te wijzen vonnis in plaats treedt van de akte van levering, dan wel een vertegenwoordiger aanwijst die de leveringshandeling van gedaagde zal verrichten;
voor recht verklaart dat gedaagde aansprakelijk is voor de herstelkosten van de haag coniferen, de rododendrons en de afrastering over de gehele lengte van de erfgrens tussen gedaagde en eiseres;
gedaagde veroordeelt tot betaling aan eiseres van de door eiseres in deze geleden schade nader op te maken bij staat;
gedaagde veroordeelt tot verwijdering, alsmede het verwijdert houden, van de muur op de erfgrens met eiseres, binnen twee weken na betekening aan hem van dit vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van €100,00 per dag of dagdeel dat gedaagde daarmee in gebreke blijft, zulks met een maximum van €15.000,00;
gedaagde veroordeelt in de kosten van dit geding met inbegrip van de nakosten zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat gedaagde in verzuim is deze kosten te voldoen.
3.1.1.
Eiseres stelt ter onderbouwing van het gevorderde dat zij, op grond van bevrijdende verjaring (randnr. 16 dagvaarding), eigenaar is geworden van een strook grond van gedaagde, welke grond zij ruim 20 jaar geleden bij haar tuin heeft betrokken door het plaatsen van de afrastering. Eiseres heeft in de dagvaarding gesteld dat de afrastering stond op de plaats waar gedaagde een muur heeft neergezet. Bij de descente heeft eiseres verklaard dat haar toenmalige echtgenoot de afrastering heeft geplaatst waar nu de schutting staat om te voorkomen dat haar kleine hond kon weglopen. De afrastering was toen niet te zien omdat aan beide zijden bomen stonden. Bij de comparitie heeft eiseres verklaard dat dit in overleg met haar toenmalige buurvrouw mevrouw [naam buurvrouw] is gebeurd. Bij akte vermeerdering van eis van 8 maart 2022 stelt eiseres dat de afrastering niet in haar eigen tuin, maar op het perceel [kadasternummer 1] van de rechtsvoorgangster van gedaagde is geplaatst. Daardoor is een strook grond van dat perceel [kadasternummer 1] bij het perceel [kadasternummer 2] van eiseres betrokken. Deze strook grond is gelegen naast de kadastrale erfgrens, daar waar de kadastrale percelen van eiseres en gedaagde ( [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] ) aan elkaar grenzen aan de tuinzijde over een lengte van 23 meter, aldus eiseres bij vermeerdering van eis. Eiseres stelt dat zij de strook grond vervolgens is gaan onderhouden, dan wel heeft laten onderhouden, en dat zij en mevrouw [naam buurvrouw] , in onderling goed overleg, de bomenrijen / begroeiing bij de erfgrens hebben laten groeien. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, doordat hij de afrastering heeft verwijderd en de strook grond weer bij zijn perceel heeft betrokken, de beplanting erop heeft verwijderd en de fundering van de betonnen schutting gedeeltelijk op die strook grond, die door bevrijdende verjaring eigendom is geworden van eiseres, heeft gerealiseerd. Door de verwijdering van de beplanting en de daardoor ontstane inkijk op het perceel van eiseres, is bovendien de privacy van eiseres geschonden.
3.2.
Gedaagde volhardt in zijn verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bezwaar tegen eiswijziging / eisvermeerdering

4.1.
Het door gedaagde bij akte gemaakte bezwaar tegen - kort gezegd - de eiswijziging wordt gepasseerd aangezien de rechtbank al op de mondelinge behandeling van 8 februari 2022 heeft toegestaan dat mr. Keulers een akte wijziging van eis neemt. Daar komt bij dat aan gedaagde de gelegenheid is geboden om bij antwoordakte te reageren, van welke gelegenheid gedaagde gebruik heeft gemaakt.
Kadastrale erfgrens perceel [kadasternummer 1] met perceel [kadasternummer 2]
4.2.
De landmeter van het kadaster heeft op 8 februari 2022 bij de percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] de kadastrale erfgrens tussen die percelen gereconstrueerd en de rechter en partijen met hun advocaten die grens in de tuinen van partijen aangewezen. Op de kadastrale kaart bij zijn relaas van bevindingen van 8 februari 2022 is die grens ook ingetekend en weergegeven als de rode stippellijn tussen de ijzeren buizen [nummer 1] en [nummer 2] . Tussen partijen staat niet ter discussie dat de kadastrale erfgrens de (oorspronkelijke) erfgrens tussen die percelen weergeeft.
Verkrijging van eigendom door bevrijdende verjaring
4.3.
Eiseres stelt - kort gezegd - dat zij door bevrijdende verjaring (na ruim 20 jaar bezit) eigenaar is geworden van een strook grond van het kadastrale perceel van gedaagde [kadasternummer 1] . Zij stelt dat als gevolg daarvan de kadastrale erfgrens van haar perceel [kadasternummer 2] met perceel Vaals 280, ten gunste van haar perceel, is verplaatst.
4.3.1.
In artikel 3:105 BW is bepaald dat degene die een goed bezit op het moment dat de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van dat bezit is verjaard, dat goed verkrijgt, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De verjaring van deze rechtsvordering begint te lopen op de dag na het verlies van het bezit door de rechthebbende (artikel 3:314 lid 2 BW) en is voltooid na 20 jaren (artikel 3:306 BW). Degene die zich op verjaring beroept dient op het moment waarop de verjaring van de rechtsvordering van de rechthebbende tot beëindiging van het bezit is voltooid het goed te bezitten.
De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van artikel 3:107 BW. Dit artikel omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Artikel 3:108 BW bepaalt dat de vraag of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van de regels die in de op artikel 3:108 BW volgende wetsartikelen worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten. Daarnaast dient het bezit "niet dubbelzinnig" te zijn. "Niet dubbelzinnig bezit" is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niets anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743). Daarmee is verzekerd dat van verjaring pas sprake kan zijn ingeval de werkelijk rechthebbende tegen wie de verjaring is gericht, uit de gedragingen van degene die zich op de verjaring wil beroepen, duidelijk kan opmaken dat deze pretendeerde rechthebbende te zijn, zodat hij tijdig maatregelen kon nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen. Of de rechthebbende van bedoelde gedragingen daadwerkelijk kennis heeft genomen, is niet relevant.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten op de partij die zich op verjaring beroept de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat aan de vereisten voor de bevrijdende verjaring is voldaan.
- Is sprake van bezit als bepaald in artikel 3:105 lid 1 BW?
4.4.
De rechtbank zal eerst onderzoeken of eiseres bezitter is geworden van een strook grond op het perceel van gedaagde. Daarna kan worden onderzocht of eiseres door onafgebroken bezit van meer dan 20 jaren mogelijk door verjaring eigenaar is geworden van een strook grond op het perceel van gedaagde.
4.4.1.
Volgens de stellingen van eiseres bij dagvaarding en bij de descente staat de door gedaagde geplaatste muur/schutting op de erfgrens, tevens de plaats waar de toenmalige echtgenoot van eiseres de afrastering had geplaatst om haar hond binnen haar tuin te houden. Toen haar toenmalige echtgenoot die afrastering plaatste is niet precies gemeten waar de erfgrens liep. Eiseres heeft eveneens verklaard dat haar toenmalige buurvrouw hiervan op de hoogte was en dat de afrastering door de begroeiing ter plaatse niet zichtbaar was. Eiseres heeft de oppervlakte van voormelde strook grond niet concreet omschreven.
4.4.2.
Gelet op deze stellingen is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van bezit van eiseres van enige strook grond op het perceel van gedaagde. Eiseres wilde slechts haar hond op eigen terrein houden en heeft niet laten nameten waar de afrastering is geplaatst ten opzichte van de kadastrale grens. De intentie van eiseres om de afrastering op het perceel van de buurvrouw te plaatsen om haar een strook grond afhandig te maken kan dan ook niet worden vastgesteld, laat staan dat die intentie voor die toenmalige buurvrouw kenbaar was. Voorzover de afrastering al acht centimeter over de erfgrens op perceel [kadasternummer 1] is geplaatst - de rechtbank verwijst naar de bevindingen van de landmeter vastgelegd in het proces-verbaal van descente waaruit dit niet blijkt - was dit met instemming van de toenmalige buurvrouw. Die instemming met het door eiseres gestelde gebruik van de afrastering heeft dan ook enkel geleid tot houderschap van eiseres, niet tot bezit.
4.5.
Nu er geen sprake is van bezit van eiseres van enige strook grond op het perceel van gedaagde kan van bevrijdende verjaring ten gunste van eiseres geen sprake zijn. De ligging van kadastrale erfgrens is dan ook ongewijzigd en de vorderingen sub 1, 2 en 5 liggen voor afwijzing gereed.
- Onrechtmatig handelen van gedaagde
4.6.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat gedaagde op grond van zijn eigendomsrecht (artikel 5:2 BW), met inachtneming van de (ongewijzigde) kadastrale erfgrens, zijn tuin heeft mogen herinrichten door beplanting te verwijderen en daarbij, op grond van artikel 5:44 lid 2 BW, doorgroeiende wortels van beplanting van eiseres uit zijn perceel heeft mogen verwijderen. De wet legt geen verplichting op tot voorafgaand overleg met de buren. De betonnen schutting, die volledig op gedaagdes eigen perceel staat (zie rov. 2.1), is dan ook rechtmatig geplaatst. De rechtbank overweegt dienaangaande nog het volgende.
4.6.1.
De stelling van eiseres dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, doordat hij bij het verwijderen van de begroeiing op zijn perceel, de bomenrij en begroeiing (rododendrons) van eiseres bij de kadastrale erfgrens (onherstelbaar) heeft beschadigd, is onvoldoende met concrete feiten onderbouwd. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat de coniferenhaag volgens eiseres in 1968 is geplant en dus ruim 50 jaar oud is. Tijdens de descente is gebleken dat de coniferenhaag langs de grens met perceel [kadasternummer 3] (dat eigendom is van een derde) even oud is en dat in die haag ook al een paar bomen dood zijn gegaan (foto 7 proces-verbaal van descente). Op de door eiseres overgelegde foto’s 1 en 2 bij haar productie 11, genomen in 2016 voordat gedaagde eigenaar werd van perceel [kadasternummer 1] , is duidelijk te zien dat de coniferen aan de onderzijde al helemaal dor en zonder blad waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat daarna een aantal zeer droge en warme zomers is gevolgd die de gezondheid van naaldbomen en coniferen (kunnen) hebben aangetast. Voorzover het verwijderen van wortels van begroeiing van eiseres die onder het perceel van gedaagde zijn doorgegroeid heeft geleid tot schade aan die beplanting, is dit niet onrechtmatig te achten (zie rov. 4.6).
4.6.2.
Voor zover eiseres heeft willen stellen dat gedaagde door het verwijderen van begroeiing op zijn perceel haar privacy heeft geschonden, wordt deze stelling verworpen. In rov. 4.6.1 is al geoordeeld dat de coniferenhaag aan de onderzijde kaal en dor was en doorzicht bood (zie ook foto’s 1 en 2 bij productie 11 van eiseres). Ook is al geoordeeld dat het gedaagde vrij staat beplanting op zijn eigen perceel te verwijderen, zie rov. 4.6. Gedaagde heeft vervolgens op zijn perceel een schutting laten plaatsen die grotendeels 1,80 meter hoog is, zoals eiseres aanvankelijk had gevraagd (prod. 4 eiseres), zo stelt hij terecht. Alleen ter plaatse van het talud is deze schutting lager. Vanaf het vlakke gedeelte van het perceel van gedaagde is het vlakke deel van de tuin van eiseres niet zichtbaar, zo is bij de descente waargenomen (zie foto’s 1, 3 en 5 bij het proces-verbaal). Eiseres heeft dan ook onvoldoende onderbouwd hoe door deze schutting haar privacy wordt geschonden.
4.6.3.
Gedaagde heeft betwist dat hij de afrastering van eiseres heeft vernield. Hij heeft zijn schutting geplaatst op zijn eigen perceel naast de afrastering. Die afrastering verkeerde in slechte staat en was niet overal geheel sluitend, zo stelt hij.
Eiseres stelt dat gedaagde een nieuwe afrastering moet plaatsen omdat haar hond anders haar tuin kan verlaten.
De rechtbank acht deze stelling, gelet op het verweer van gedaagde, onvoldoende concreet onderbouwd. Bij de descente is gebleken dat de door gedaagde geplaatste schutting zijn erf over de volle lengte afsluit van het perceel van eiseres. Eiseres heeft niet gewezen op feitelijk waarneembare omstandigheden waaruit door de rechtbank zou kunnen worden vastgesteld dat haar afrastering door gedaagde zou zijn vernield.
4.7.
Al het vorenoverwogene maakt dat de vorderingen 3 en 4 van eiseres eveneens als ongegrond moeten worden afgewezen.
4.8.
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat €
1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00)
totaal € 2.641,00.
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten kunnen worden begroot en worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 2.641,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt eiseres in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na dagtekening vonnis aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM