ECLI:NL:RBLIM:2022:8516

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
ROE 20 / 2588
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor trayveld met watertechnische voorzieningen en belangen van omliggende agrarische ondernemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 november 2022 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor de legalisatie van een trayveld met bijbehorende watertechnische voorzieningen. Eiser, een agrarische ondernemer, stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met de staat van de watergangen en de belangen van omliggende agrarische ondernemers. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning in stand kon blijven, omdat er reeds een watervergunning was verleend door het Waterschap Limburg, dat geen opmerkingen had gemaakt in het wettelijk vooroverleg. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, dat de vergunning had verleend aan de vergunninghoudster, die een groothandel in planten exploiteert.

De rechtbank overwoog dat de belangen van eiser niet voldoende waren onderbouwd en dat de afstand tot de vergunde activiteiten te groot was om te spreken van directe gevolgen. Bovendien was er geen bewijs dat de activiteiten van de vergunninghoudster schadelijk zouden zijn voor de waterhuishouding in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghoudster niet in strijd handelde met de regels van de ruimtelijke ordening en dat de verleende vergunning dus terecht was afgegeven. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2022in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M.C.H. Crooijmans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder
(gemachtigden: mr. S. Philipsen en [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij 1], te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. de Wit).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [naam derde-partij 1] (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [naam deskundige 1] , deskundige. Namens derde-partij is verschenen [naam derde-partij 2] , bijgestaan door mr. de Wit en [naam deskundige 2] , deskundige.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Vergunninghoudster exploiteert, op het perceel [adres 1] te [woonplaats] , een groothandel in planten, gericht op het telen van aardbei-, asperge- en frambozenplanten. Op 21 juni 2016 heeft zij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren (legalisatie) van een trayveld met bijbehorende watertechnische voorzieningen (dynamische hemelwaterberging, pompunits en drainwaterberging).
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met toepassing van de artikelen 2.10, 2.11, 2.12 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend. Deze vergunning heeft betrekking op de activiteit “
bouwen” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo, de activiteit “
het uitvoeren van een werk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, de activiteit “
handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo en de activiteit “
het verrichten van activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo. Tevens is besloten om de aanvraag omgevingsvergunning, voor zover betrekking hebbend op de activiteit ‘milieu, revisievergunning’ buiten behandeling te laten.
2. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat hij zich kan verenigen met het feit dat door vergunninghoudster een vergunning is aangevraagd in verband met de gerealiseerde trayvelden en dat hij ook geen bezwaren heeft tegen de onderneming dan wel de personen achter de onderneming. Het gaat eiser er echter om dat hij niet terugziet dat bij de beoordeling van het plan rekening is gehouden met de staat van de watergangen van het Waterschap Limburg. Eiser is van mening dat de trayvelden en daarbij behorende voorzieningen zodanig aangelegd dienen te worden dat deze niet zorgen voor een overbelasting van het reguliere watersysteem van het Waterschap Limburg en de gemeente Horst aan de Maas. Dat kan ook betekenen dat de watergangen rondom het bedrijf worden aangepast. Het gaat er eiser om dat hij niet nogmaals te maken krijgt met de situatie zoals in 2014 en 2016 toen hij en andere ondernemers in het gebied forse waterschade hebben geleden, omdat het Waterschap het water lange tijd niet kon afvoeren. In een civiele procedure die momenteel loopt tussen eiser en het Waterschap Limburg, wijst het Waterschap Limburg vergunninghoudster aan als veroorzaker van die wateroverlast. Volgens eiser is er in het bestreden besluit geen belangenafweging gemaakt ten aanzien van de omliggende agrarische ondernemers gelet op de hoge grondwaterstanden en de gevoeligheid van het watersysteem. Verweerder verwijst volgens eiser enkel naar de verleende watervergunning voor wat betreft de gevolgen voor de waterhuishouding. Bovendien heeft verweerder niet gecontroleerd of de situatie in de watervergunning gelijk is aan de situatie van de omgevingsvergunning.
2.1.
Eiser wijst verder er op dat er recent in opdracht van Staatsbosbeheer en het Waterschap Limburg onderzoek is uitgevoerd naar de kwelwaterproblemen in het gebied. Uit deze onderzoeken blijkt dat het natuurgebied Mariapeel te maken heeft met lekkages terwijl het waterpeil in de afgelopen jaren is opgezet. Concreet betekent dit dat de ondernemers in het gebied, grenzend aan de Mariapeel, het kwelwater afvoeren en te maken hebben met een structureel hogere grondwaterstand.
Is eiser belanghebbende?
3. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt.
4. Vergunninghoudster stelt zich primair op het standpunt dat eiser geen rechtstreekse gevolgen ondervindt van het besluit van verweerder tot verlening van de omgevingsvergunning aan vergunninghoudster en subsidiair dat eiser geen gevolgen van enige betekenis ervaart. Eiser voldoet niet aan het afstandscriterium volgens vergunninghoudster. De vergunde trayvelden grenzen niet aan de eigendommen van eiser. De kortst mogelijk gemeten afstand in vogelvlucht is 1,35 kilometer. Ook is de kortst mogelijke afstand bepaald tussen de trayvelden en de eigendommen van eiser via de watergangen. Dit betreft een afstand van 2,54 kilometer.
Daarnaast heeft vergunninghoudster geconstateerd dat eiser sinds 1 januari 2019 geen onderneming meer exploiteert. Vergunninghoudster is dan ook van mening dat nu eiser geen ondernemer meer is het doel waar hij beroep voor heeft ingesteld is komen te vervallen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op voorhand niet uitgesloten kan worden dat eiser belanghebbende is, omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat vergunninghoudster (mede-)veroorzaker van de waterschade was. Om hiervoor zekerheid te verkrijgen dient er uitspraak te worden gedaan in de civiele procedure. Zolang niet vaststaat of vergunninghoudster (mede-)veroorzaker van de waterschade is geweest, kan ook niet worden uitgesloten dat de activiteiten van vergunninghoudster effect hebben op de afvoer op de watergangen van het Waterschap.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 8:1 luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
7.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van
23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
8. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of eiser rechtstreeks feitelijke gevolgen (van enige betekenis) ondervindt van de activiteiten die de omgevingsvergunning toestaat alleen beantwoordt kan worden als er meer inhoudelijk naar de zaak gekeken wordt. Juist de invloed van de activiteiten van vergunninghoudster op de waterkundige situatie bij de omliggende percelen staat ter discussie. De afstand tussen de activiteit van vergunningshoudster en de percelen van eiser hoeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend te zijn. Dat betekent dat niet bij voorbaat gezegd kan worden dat eiser geen belanghebbende is bij het onderhavige geding. Daarbij is ook van belang dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat hij zelf geen blauwe bessen meer teelt, maar wel nog steeds eigenaar is van [adres 2] te [plaats] en deze gronden verpacht. De rechtbank neemt aan dat eiser belanghebbende is, en komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Mocht verweerder de omgevingsvergunning verlenen?
9. Vaststaat dat het plan is gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied Horst aan de Maas”. De bestemming is ‘agrarisch met waarden’, met een beperkt gedeelte “bouwvlak”. Tevens zijn de gebiedsaanduiding ‘overige zone – veenontginning’ en ‘milieuzone hydrologische beschermingszone’ opgenomen voor de gehele locatie waarop het initiatief betrekking heeft. De locatie [adres 1] heeft de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. Het bouwvak is ongeveer 1,8 hectare groot. Deze intensieve veehouderij behoort niet tot de bedrijfsvoering van vergunninghoudster. Vergunninghoudster heeft onder andere de dynamische hemelwaterberging, de pompunits en de drainwaterberging binnen het bouwvlak van de intensieve veehouderij gerealiseerd. Deze voorzieningen passen niet binnen de gebruiksvoorschriften zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. De voorzieningen zijn immers niet ten behoeve van een intensieve veehouderij gerealiseerd zodat hiervoor dan ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening” nodig is. Ook het realiseren van de trayvelden voldoet niet aan de regels van de bestemming ‘agrarisch met waarden’.
9.1.
Nu de aanvraag betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo, kan de omgevingsvergunning gelet op het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder opgenomen dat de ruimtelijke onderbouwing behorend bij de aanvraag omgevingsvergunning volledig is en een goede motivering vormt voor de afwijking van het bestemmingsplan. Volgens verweerder blijkt uit de bij de aanvraag gevoegde ruimtelijke onderbouwing dat de activiteiten in overeenstemming zijn met de goede ruimtelijke ordening.
Verder vermeld verweerder in het bestreden besluit dat middels het plan “Landschappelijke onderbouwing/inrichting en duurzame oplossing hergebruik water” wordt voldaan aan de watertechnische beleidsprincipes vanuit de ‘Beleidsnotitie teeltondersteunende voorzieningen’. Omdat er een watervergunning is verleend is er eveneens voldaan aan de watertoetscriteria.
11. Eiser kan zich hierin niet vinden. De door eiser aangedragen beroepsgronden worden hierna door de rechtbank beoordeeld.
12. Zoals verweerder terecht stelt is het van belang dat voor de activiteiten waar nu een omgevingsvergunning voor is verleend reeds in 2015 een watervergunning is afgegeven door het Waterschap Limburg. Deze watervergunning is onherroepelijk. Verweerder is er dan ook van uit kunnen gaan dat het Waterschap Limburg afdoende heeft beoordeeld dat er door het plan van vergunninghoudster geen overbelasting van het reguliere watersysteem zal optreden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om de in 2015 verleende watervergunning niet (langer) als uitgangspunt te nemen. Daarbij is het volgende van belang.
12.1.
Eiser stelt dat de met het bestreden besluit vergunde situatie afwijkt van de situatie ten tijde van het verlenen van de watervergunning. Uit tekeningen blijkt immers dat er thans meer trayvelden zijn gerealiseerd dan in 2015. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Weliswaar waren er in 2015 minder trayvelden gerealiseerd dan nu het geval is, in de watervergunning is daarmee wel rekening gehouden. Bij het verlenen van de watervergunning waren de uitbreidingsplannen tot 17 hectare bekend en daarmee is door het Waterschap ook rekening gehouden. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om niet uit te gaan van de verleende watervergunning.
12.2.
Eisers stelling dat de watervergunning in 2015 is afgegeven en dat verweerder heeft nagelaten om naar de situatie na 2015 te kijken treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Zowel de deskundige van verweerder als de deskundige van vergunninghoudster hebben ter zitting toegelicht dat de situatie na het afgeven van de watervergunning alleen maar is verbeterd. Er zijn een aantal extra maatregelen genomen door vergunninghoudster. Vergunninghoudster heeft onder andere drie pompen geïnstalleerd die extra water wegpompen. Zo kunnen de velden van vergunninghoudster ongeveer 80 millimeter regenwater opvangen. De omliggende velden kunnen maar ongeveer 20 millimeter regenwater opvangen.
12.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het onderzoek van Staatsbosbeheer en het Waterschap Limburg naar de kwelwaterproblemen in het gebied, waar eiser naar verwijst, onvoldoende concreet is. Duidelijk is dat er een onderzoek gaande is en dat er verschillende gesprekken zijn geweest met de ondernemers in de directe omgeving en de belangenpartijen in het gebied. Er is echter nog geen officieel rapport. Het is dan ook niet te beoordelen in hoeverre het onderzoek naar kwelwaterproblemen in het gebied van belang was op het moment van vergunningverlening.
Daarbij acht de rechtbank overigens ook van belang dat de stelling dat gelet op de druk op de waterwegen elke extra druppel er een te veel is, niet aan het bestreden besluit kan worden gerelateerd. Uit de stukken volgt en ter zitting is immers uitgebreid toegelicht dat er met het gebruik van de trayvelden niet meer water wordt geloosd dan wanneer er sprake zou zijn van een vollegrondsperceel. Daartoe zijn ook voorschriften in de watervergunning opgenomen. Dat er in extreme gevallen, bij zeer forse regenval, sprake is van overstort maakt dat niet anders aangezien daar ook sprake van zou zijn bij een vollegrondsperceel dat verzadigd is. Ook in dat geval loopt het overtollige water bovengronds naar de waterwegen. Met het gebruik van een circulair watersysteem en de daarbij behorende grote bassins lijkt er eerder sprake van minder waterlozing dan het geval zou zijn bij gebruik van het perceel als vollegrond.
12.4.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat de aanvraag omgevingsvergunning in het kader van het wettelijk vooroverleg en naar aanleiding van de door eiser ingediende zienswijze is voorgelegd aan het Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg heeft hierop geen opmerkingen gemaakt en heeft verwezen naar de in de watervergunning opgenomen voorschriften. Dat het Waterschap Limburg met eiser is verwikkeld in een civielrechtelijke procedure maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder niet van deze toets bij het Waterschap mocht uitgaan.
13. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat vergunninghoudster gebruik maakt van grotere afvoerbuizen dan vergund en gewaarborgd zou moeten worden dat er geen bestrijdingsmiddelen in het watersysteem terecht komen, betreft dit naar het oordeel van de rechtbank (handhavings)aspecten die buiten het bestek van het bestreden besluit en daarmee buiten het bestek van deze procedure vallen.
Conclusie
14. Nu er voor de activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend reeds een watervergunning was verleend door het Waterschap Limburg en dus de vergunbaarheid ten aanzien van het aspect water is gegeven, het Waterschap Limburg in het kader van het wettelijk vooroverleg geen opmerkingen heeft gemaakt en eiser niet met documenten zijn stellingen heeft kunnen onderbouwen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning niet afgegeven had kunnen worden.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Haddoumi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022 .
griffier rechter
De griffier is niet in staat deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 november 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.