ECLI:NL:RBLIM:2022:8760

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
ROE 20/2156
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging persoonsgegevens in de basisregistratie personen op basis van brondocumenten en DNA-onderzoek

Op 8 november 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.H. Diels, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. Eiser had verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp), die door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van persoonsgegevens alleen kan plaatsvinden op basis van brondocumenten. Eiser had een geldig Chinees paspoort en een notariële akte overgelegd, die overeenkwamen met de gegevens die hij wilde laten registreren. De rechtbank concludeerde dat de inhoud van het paspoort en de notariële akte juist waren en dat er een verband kon worden gelegd tussen eiser en de persoon op het paspoort door middel van DNA-onderzoek en gezichtsvergelijkend onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om de gegevens in de brp te wijzigen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H. Diels),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder
(gemachtigden: mr. P.A.J.S. Lathouwers, J.L.M. van den Broek en C.G.M.H. van der Sterren-Reijnders).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om zijn in de basisregistratie personen (brp) opgenomen persoonsgegevens te wijzigen.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 oktober 2019 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 juli 2020 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser staat sinds 13 oktober 2009 in de brp ingeschreven als [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1985 te [geboorteplaats 1] met nationaliteit onbekend. Wat zijn ouders betreft is in de brp vermeld: onbekend. Deze gegevens zijn afgeleid uit een door eiser afgelegde verklaring onder ede.
1.1.
Op 13 juni 2019 heeft eiser een verzoek ingediend bij verweerder om de persoonsgegevens in de brp te corrigeren op grond van artikel 2.58, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet brp). Eiser wil zijn gegevens wijzigen in [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1978 te [geboorteplaats 2] en zijn nationaliteit in de Chinese. Ook wil hij de gegevens van zijn vader ( [naam 3] , geboren op [geboortedatum 2] 1955) en moeder ( [naam 4] , geboren op [geboortedatum 2] 1956) laten opnemen in de brp.
1.2.
Bij de indiening van het verzoek heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
geldig Chinees paspoort [paspoortnummer 1] , afgegeven op 4 mei 2017;
huidig verblijfsdocument [documentnummer] , afgegeven op 23 januari 2018;
aanbiedingsbrief van de immigratie- en naturalisatiedienst (IND) omtrent ambtshalve vergunningverlening;
dubbel gelegaliseerde notariële geboorteakte met nummer 254;
dubbel gelegaliseerde Household Register met nummer 255 (Hukou);
oud Chinees certificaat van onderwijs, afgegeven op 27 juni 1996, beëdigd vertaald;
oud Chinees diploma, afgegeven op 28 september 1997, beëdigd vertaald;
rapport DNA-onderzoek, uitgevoerd door Verilabs van 12 april 2019;
rapport gezichtsvergelijkend onderzoek, uitgevoerd door het nationaal forensisch onderzoeksbureau (NFO) van 20 september 2018;
rapport van eerste- en nader gehoor bij de IND.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de in de brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn, dat de nieuwe gegevens juist zijn en dat de oude en nieuwe gegevens op dezelfde persoon betrekking hebben. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van de IND van 7 december 2017, welk advies destijds is afgegeven aan de gemeente Venlo in een soortgelijk verzoek van eiser.
1.4.
Bureau Documenten heeft in een aanvullend advies van 9 januari 2020 gerapporteerd (onder vervallenverklaring van het hiervoor genoemde advies) dat het paspoort (document a) echt is bevonden. Bureau Documenten heeft aangegeven dat de verklaring met betrekking tot identiteit (notariële akte nr. 254; document d) niet is voorzien van een pasfoto en mogelijk is gebaseerd op een ID-kaart. De onderwijsdocumenten (documenten f en g) heeft het Bureau Documenten niet kunnen beoordelen, terwijl de overgelegde Hukou (document e) een fotokopie is en niet het origineel.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – in navolging van het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften en klachten – de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.6.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt zich (kort gezegd) op het standpunt dat de documenten, die hij heeft overgelegd, juist zijn en dat hij met deze documenten heeft voldaan aan zijn bewijslast dat zijn in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn. Met het DNA-rapport is volgens eiser voorts een verband gelegd tussen hem en de documenten. De conclusie van het DNA-onderzoek is namelijk dat [naam 3] en [naam 4] de biologische ouders zijn van eiser. De notariële akte van de geboorteakte en de Hukou vermelden dat [naam 3] en [naam 4] zijn ouders zijn. Eiser is dan ook van mening dat zijn gegevens in de brp gewijzigd moeten worden. In beroep heeft eiser binnen de zogenaamde 10-dagentermijn, zoals bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nog documenten overgelegd, te weten zijn oude (verlopen) Chinees paspoort met nummer [paspoortnummer 2] , afgegeven op 6 maart 2007, en zijn geldige Chinese ID-kaart.
1.7.
Op de beroepsgronden en de door eiser overgelegde documenten, voor zover daartegen beroepsgronden zijn gericht, zal de rechtbank nader ingaan.
Omvang dossier en verzoek aanhouding
2. Het oude paspoort uit 2007 en de geldende Chinese ID-kaart van eiser zijn buiten de termijn ingediend als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb, waarin staat dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De rechtbank acht voor de beoordeling van het onderhavige beroep deze stukken niet noodzakelijk en zal deze buiten beschouwing laten. Het oude paspoort uit 2007 en de geldende Chinese ID-kaart van eiser maken dan ook geen onderdeel uit van het dossier.
3. Eiser heeft er ter zitting op gewezen dat de originele Hukou per post naar hem onderweg is. Voor zover eiser heeft verzocht om aanhouding van het onderzoek ter zitting, zodat deze originele Hukou door verweerder beoordeeld kan worden en in de besluitvorming meegenomen kan worden ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding. Mede omdat de rechtbank het bestreden besluit ex tunc dient te toetsen, en eiser pas ter zitting heeft gesteld dat de Hukou onderweg is, doet de rechtbank uitspraak op grond van de in het dossier aanwezige stukken (met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2. is overwogen).
Het toetsingskader
4. De voor de beoordeling relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Raad van State (Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2799) moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een “lager” document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen “hoger” document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijk documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten.
5.1.
De Afdeling heeft op 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1198) een uitspraak gedaan waarin zij het bestaande toetsingskader uiteen heeft gezet, maar ook aanleiding heeft gezien deze rechtspraak te nuanceren. Deze nuancering houdt in dat voor wijziging van geregistreerde gegevens niet langer is vereist dat onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn en de bij de aanvraag tot wijziging verstrekte vervangende gegevens juist zijn. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd. De Afdeling heeft ook aanleiding gezien in deze uitspraak, ten behoeve van de rechtspraktijk, te verduidelijken wat brondocumenten zijn en wat het toetsingskader is voor de beoordeling van de bewijswaarde van zulke documenten.
Beoordeling door de rechtbank
Rechtsverwerking
6. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting betoogd dat er sprake is van rechtsverwerking, omdat eiser al 23 jaar met zijn huidige identiteit deelneemt aan het maatschappelijke en juridische (rechts)verkeer in Nederland, terwijl hij destijds onder ede heeft verklaard de in de brp opgenomen identiteit te hebben.
6.1.
Zoals de rechtbank onlangs heeft overwogen in een uitspraak van 14 september 2022 in een soortgelijke zaak (bekend onder nummer ROE 20/3492, ECLI:NL:RBLIM:2022:6958) bevat de Wet brp geen bepaling met betrekking tot rechtsverwerking. Een verzoek om wijziging van gegevens in de brp is in de Wet brp niet beperkt tot een bepaalde periode. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerders stelling niet is gebaseerd op een toereikende (wettelijke) grondslag. De rechtbank is verder van oordeel dat zelfs in het geval het gaat om een identiteitswijziging van eiser, zoals verweerder stelt, en er sprake is van een behoorlijk tijdsverloop, het hiervoor geschetste toetsingskader (onder rechtsoverwegingen 3 en 3.1) nog steeds van kracht blijft. Dit betekent dus dat registratie in de brp gebaseerd is op een brondocument en dat deze registratie kan worden aangepast met een hoger brondocument.
Het paspoort (document a)
7. Een paspoort is een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp. De omstandigheid dat een paspoort zo’n document is, betekent echter niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Zo is van belang dat aan brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten (artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp). Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële zin en in processuele zin. Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook mogen geen gegevens worden ontleend aan een geschrift als aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn (artikel 2.10, derde lid, van de Wet brp).
7.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij het paspoort heeft verkregen op basis van zijn vorige paspoort uit 2007 (met nummer [paspoortnummer 2] ) verstrekt door het Ministerie van Public Security, en na verificatie van zijn identiteit.
7.2.
Verweerder heeft het door eiser overgelegde paspoort echt bevonden. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 volgt dat een paspoort een brondocument is. Verweerder gaat daar inmiddels in het verweerschrift – en anders dan in het bestreden besluit – ook vanuit.
7.3.
Verweerder heeft voorts in het bestreden besluit van belang geacht dat het Chinees consulaat in Milaan naar zijn mening heeft aangegeven in een e-mailbericht van
7 september 2019 dat er in het onderhavige geval mogelijk sprake is van het gebruik door een persoon van de identiteitsgegevens van een ander. Zowel in het bestreden besluit als in het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat de verklaring van het consulaat hem ernstig doet twijfelen aan de juistheid van het overgelegde paspoort. Vervolgens heeft verweerder in het verweerschrift in vergelijking met het bestreden besluit een iets andere motivering gegeven waarom de gegevens in het overgelegde paspoort niet in het brp kunnen worden opgenomen. Verweerder is van mening – gelet op de twijfel over de inhoudelijke juistheid van het thans geldende paspoort – dat het alleszins redelijk is te achten dat er van de zijde van eiser een sluitende schriftelijke en verifieerbare verklaring komt over (de wijze van) het vaststellen van zijn identiteit door het consulaat. Verder heeft verweerder in het verweerschrift de afgifte van eisers paspoort getoetst aan de werkwijze voor het afgeven van een Chinees paspoort, zoals omschreven in het Algemeen Ambtsbericht China uit 2012 (Ambtsbericht 2012). Verweerder heeft gewezen op artikel 11 van de “Administrative Measures for the Issuance of Regular Pasports and Entry-Exit Passes”, waarin is bepaald dat een Chinese onderdaan die in het buitenland woont een paspoort mag aanvragen in China als hij daar tijdelijk verblijft, waarbij die onderdaan wel een bewijs moet overleggen dat hij in het buitenland woont. Voorts moet het oude paspoort worden ingeleverd. Volgens verweerder is het aannemelijk dat Chinese ambassades en consulaten dezelfde werkwijze hanteren. Dit betekent naar de mening van verweerder dat eiser een bewijs heeft moeten overleggen aan het Chinese consulaat in Milaan over zijn verblijf in Nederland. Verweerder stelt dat niet valt in te zien dat, indien deze weg zou zijn gevolgd, het consulaat tot afgifte van het paspoort had kunnen overgaan. Immers, eiser heeft in Nederland afwijkende persoonsgegevens. Daarnaast zou eiser bij het aanvragen van een nieuw paspoort het oude paspoort moeten overleggen. Dit oude paspoort wordt na te zijn gemerkt, teruggegeven aan eiser. Het oude paspoort is volgens verweerder nooit door eiser overgelegd, zodat dit niet door hem kan worden geverifieerd.
7.4.
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van verweerder er (kort gezegd) op neerkomt dat het twijfelachtig is of voorafgaand aan de afgifte van eisers paspoort er een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden door het Chinese consulaat. Verweerder baseert zijn standpunt enerzijds op de mededeling in het e-mailbericht van het Chinese consulaat in Milaan van 7 september 2019 en anderzijds op de werkwijze voor het afgeven van een Chinees paspoort, zoals omschreven in Ambtsbericht 2012.
8. De rechtbank overweegt dat eiser een paspoort uit 2017 heeft overgelegd, waarin zijn naam, geboorteplaats, geboortedatum en nationaliteit zijn vermeld waarover het verzoek gaat. Verweerder twijfelt niet over de echtheid van het paspoort. Het paspoort is ook door het Bureau Documenten echt bevonden. Het paspoort wordt daarom aangemerkt als brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp.
8.1.
De rechtbank overweegt verder dat in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 is overwogen dat aan een paspoort zwaar gewicht toekomt en dat van de inhoud daarvan moet worden uitgegaan, tenzij verweerder onderbouwt dat bij de afgifte van het paspoort geen behoorlijk onderzoek door de bevoegde autoriteit heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en overweegt daartoe het volgende.
8.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het paspoort van eiser de aanvraagprocedure gold die is beschreven in het Ambtsbericht 2012. Daarin staat onder het kopje ‘Chinese onderdanen in het buitenland/reis- en identiteitspapieren’ dat Chinese onderdanen die in het buitenland verblijven bij de Chinese diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen een nieuw paspoort kunnen krijgen, na verificatie van de identiteit. Zij moeten hiervoor een kopie van een eerder paspoort overleggen, of een ander origineel document waaruit de Chinese nationaliteit en identiteit van de aanvrager blijkt. In het Ambtsbericht 2012 staat verder dat de ambassade contact opneemt met de instantie in China die het oude paspoort heeft afgegeven. De wijze waarop eiser stelt het op 4 mei 2017 verstrekte paspoort te hebben verkregen, komt overeen met deze informatie uit het ambtsbericht. Eiser heeft namelijk toegelicht dat hij het paspoort bij het Chinese consulaat in Milaan heeft aangevraagd en dat hij daarbij zijn oude paspoort bij het consulaat heeft overgelegd. Verweerder heeft deze gang van zaken niet, althans onvoldoende, weersproken.
De stelling van verweerder dat eiser bij het aanvragen van het paspoort bij het consulaat een bewijs zou moeten overleggen van zijn verblijf in Nederland, terwijl hij zo’n bewijsstuk niet heeft omdat hij in Nederland met andere persoonsgegevens staat geregistreerd, kan niet worden gevolgd. Anders dan verweerder heeft gesteld, ziet de passage in het ambtsbericht over artikel 11 van ‘Administrative Measures for the Issuance of Regular Passports and Entry-Exit Passes’ op de situatie waarin een Chinees staatsburger die buiten China woont en voor korte tijd in China verblijft daar een nieuw paspoort wil aanvragen. In dat geval moet de aanvrager volgens die passage een bewijs overleggen van verblijf in het buitenland. Deze passage ziet niet, zoals verweerder veronderstelt, op een Chinees staatsburger die buiten China woont en daar bij de Chinese ambassade een nieuw paspoort wil aanvragen. De rechtbank vindt in de inhoud van het Ambtsbericht 2012 dan ook geen steun voor verweerders standpunt.
8.3.
Voor zover verweerder heeft betoogd dat geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de afgifte van het paspoort, omdat dit zou blijken uit het
e-mailbericht van het Chinese consulaat van 7 september 2019, volgt de rechtbank dit niet. In reactie op de e-mail van verweerder van 6 september 2019, heeft het consulaat in de
e-mail van 7 september 2019 expliciet bevestigd dat het afgegeven paspoort is gebaseerd op documentatie van eiser en dat een specifieke procedure voor identificatie is gevolgd. Daaruit kan allerminst worden opgemaakt dat er geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden.
Dat het consulaat eveneens vermeld dat misschien iemand de gegevens van een andere persoon heeft gebruikt en zodoende een “dubbel paspoort” tot stand is gekomen, doet daar niet aan af. Deze vrees van het consulaat is immers in reactie op de e-mail en daarin verstrekte informatie van verweerder vermeld. In de e-mail van verweerder vermeld verweerder onder meer:
“I have these questions because a resident of our municipality [woonplaats] (The Netherlands) has brought a passport to us with information other than where he is known of.”. De reactie daarop van het consulaat acht de rechtbank dan ook onvoldoende om tot de conclusie te komen dat er geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de identiteit van eiser, de aanvrager van het paspoort. Indien verweerder naar aanleiding van de betreffende e-mail van het consulaat twijfel kreeg over het doorlopen van de juiste identificatieprocedure, had het op zijn weg gelegen om de gevraagde extra informatie, waar het consulaat om had verzocht, te verstrekken dan wel om gerichte vragen te stellen aan het consulaat over hoe de identiteit van eiser is gecontroleerd voordat het door eiser overgelegde paspoort werd afgegeven.
8.4.
Uit het Ambtsbericht 2012 en het emailbericht van 7 september 2019 is naar het oordeel de rechtbank geen concrete twijfel over de identificatieprocedure af te leiden. Verweerder heeft dit onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat uitgegaan moet worden van de inhoudelijke juistheid van het paspoort. De beroepsgrond van eiser slaagt.
Koppeling paspoort (brondocument) en eiser
9. De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of het verband tussen eiser en de persoon op het paspoort kan worden gelegd.
9.1.
Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 volgt dat als verweerder gemotiveerd betwist dat het brondocument dat de aanvrager ten grondslag legt aan zijn wijzigingsverzoek betrekking heeft op hem, de aanvrager concreet moet onderbouwen dat dit wel het geval is. Dit is mogelijk met alle daartoe dienstige bewijsmiddelen. Dit kan bijvoorbeeld door overlegging van de uitkomst van een DNA-onderzoek waaruit volgt dat een verband kan worden gelegd tussen het brondocument en de aanvrager of een fotovergelijking waaruit dit volgt.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet gemotiveerd betwist dat het paspoort betrekking heeft op eiser. Verweerder heeft in dat kader bij het indienen van zijn verweerschrift een deskundigenbericht overgelegd van professor dr. mr. [naam 5] , die betoogt dat “
op geen enkele wijze een rechtstreekse en onomstotelijke relatie tussen biometrie en een document kan worden gelegd. Noch tussen biometrie en identiteit, noch tussen document en identiteit.” Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat met ondersteunend bewijs in de vorm van een DNA-onderzoek nooit de vereiste onomstotelijkheid van onjuistheid van de identiteit kan worden geleverd. Dit standpunt van verweerder en het door hem overgelegde deskundigenbericht gaat in zijn algemeenheid over de waardering van een DNA-onderzoek. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd betwist dat het paspoort van eiser, waar het in deze zaak over gaat, niet op eiser ziet.
9.3.
Uit het door eiser overgelegde DNA-onderzoek volgt dat met een zekerheid van meer dan 99,9999% dat [naam 3] en [naam 4] de biologische ouders zijn van [eiser] , zijnde de persoonsgegevens onder welke eiser nu bekend is in de brp. De hiervoor weergegeven namen van de ouders komen ook voor in de notariële akte met betrekking tot de identiteit (geboorteakte; document d). Met dit DNA-onderzoek wordt naar het oordeel van de rechtbank het ouderschap bewezen en het feit dat er een link bestaat tussen het paspoort en eiser. Ter verdere ondersteuning van zijn bewijs voor zijn standpunt dat de overgelegde (bron)documenten, waaronder het paspoort, betrekking hebben op hem, heeft eiser een gezichtsvergelijkend onderzoek laten uitvoeren. Uit dit onderzoek wordt het verband aangetoond tussen [eiser] , zoals opgenomen in de brp, en [naam 2] , zoals vermeld in het overgelegde Chinese paspoort. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser terecht heeft gesteld dat hij met het DNA-onderzoek en het gezichtsvergelijkend onderzoek heeft aangetoond dat het overgelegde Chinese paspoort op hem betrekking heeft en hij heeft aangetoond wie zijn ouders zijn. De beroepsgrond van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door verweerder gegeven motivering onjuist is en het besluit niet kan dragen. Het beroep van eiser is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op deze conclusie worden de (overige) beroepsgronden en door eiser overgelegde documenten niet nader inhoudelijk besproken.
10.1.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Vast is komen te staan dat de inhoud van het paspoort juist is en dit paspoort een brondocument is dat voldoet aan de eisen van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Verder kan het verband tussen eiser en de persoon op het paspoort worden gelegd middels het DNA-onderzoek en het gezichtsvergelijkend onderzoek. De rechtbank stelt voorts vast dat de notariële akte met betrekking tot identiteit (geboorteakte; document d) echt is bevonden door Bureau Documenten, hoewel niet voorzien van een foto en het hieraan ten grondslag liggende document niet voorhanden is, en deze notariële akte gegevens bevat, waaronder ook de gegevens van zijn ouders, die overeenkomen met die in het paspoort. De rechtbank is van oordeel dat uit het paspoort, het DNA- en het gezichtsvergelijkend onderzoek en de gegevens op de notariële akte met betrekking tot identiteit in onderlinge samenhang bezien, buiten redelijke twijfel volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Dit betekent dat eiser is wie hij zegt dat hij is: [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1978 te [geboorteplaats 2] en met de Chinese nationaliteit, terwijl zijn vader [naam 3] , geboren op [geboortedatum 2] 1955 is en zijn moeder [naam 4] , geboren op [geboortedatum 2] 1956. Omdat het overgelegde paspoort van hogere orde is dan de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, moeten de betreffende persoonsgegevens in de brp door verweerder worden gewijzigd. De rechtbank herroept dan ook het primaire besluit en bepaalt dat verweerder binnen vier weken de in de brp geregistreerde gegevens van eiser moet wijzigen, zoals hiervoor is vermeld. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit.
10.2.
Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
10.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,00, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak de in de brp geregistreerde gegevens van eiser te wijzigen, zoals vermeld in rechtsoverweging 10.1 van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059,00
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 8 november 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet basisregistratie personen
Artikel 2.7
1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;
(…)
Artikel 2.8, tweede lid
De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Artikel 2.10
1. (…).
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e (…) worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
4. (…).
Artikel 2.58
1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens (…) bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling [artikelen 2.1-2.61]. (…)