ECLI:NL:RBLIM:2022:8954

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
C/03/273099 / HA ZA 20-39
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bruikleenovereenkomst en verjaring van eigendom van een driehoek grond

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen over de eigendom van een driehoek grond. De eiser in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.H. Sangers, heeft gesteld dat er een bruikleenovereenkomst bestaat tussen hem en de gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.H. Holthuijsen. De eiser heeft echter niet kunnen bewijzen dat deze bruikleenovereenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, die sinds 1982 in bezit is van de driehoek grond, door verjaring eigenaar is geworden. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen, waarbij de gedaagde werd erkend als eigenaar van de driehoek grond. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagde, aangezien de eiser in conventie als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De rechtbank heeft ook een kennelijke fout in een eerder vonnis gecorrigeerd, waarbij de richting van de driehoek grond werd aangepast in de overwegingen van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/273099 / HA ZA 20-39
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.P.H. Sangers te Beek Lb,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht.
Partijen worden hierna [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 24 februari 2021,
  • het B-5 formulier van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ter griffie ontvangen op 8 maart 2021,
  • de akte houdende overleggen productie en opgave getuigen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ter griffie ontvangen op 24 maart 2021,
  • de brief van deze rechtbank van 31 maart 2021 aan partijen,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 juli 2021,
  • het B-5 formulier van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ter griffie ontvangen op 21 juli 2021,
  • het B-16 formulier van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ter griffie ontvangen op 21 juli 2021,
  • de brief van deze rechtbank van 28 juli 2021 aan partijen,
  • de e-mail van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ter griffie ontvangen op 26 november 2021,
  • de e-mail van deze rechtbank aan partijen van 26 november 2021,
  • het B-5 formulier van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ter griffie ontvangen op 3 december 2021,
  • het B-5 formulier van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ter griffie ontvangen op 15 december 2021,
  • de e-mail van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ter griffie ontvangen op 3 februari 2021,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 februari 2022,
  • het B-4 formulier van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ter griffie ontvangen op 4 maart 2022,
  • het B-11 formulier van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ter griffie ontvangen op 4 maart 2022,
  • de e-mail van deze rechtbank aan partijen van 4 maart 2022,
  • de conclusie na enquête/contra-enquête, ter griffie ontvangen op 9 maart 2022,
  • de conclusie na enquête, ter griffie ontvangen op 9 maart 2022,
  • de e-mail van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ter griffie ontvangen op 24 maart 2022,
  • de e-mail van de rechtbank aan partijen van 25 maart 2022,
  • de conclusie na enquête van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ter griffie ontvangen op 13 april 2022,
  • het B-11 formulier van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ter griffie ontvangen op 13 april 2022,
  • het B-11 formulier van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ter griffie ontvangen op 15 april 2022,
  • de brief van deze rechtbank van 20 april 2022,
  • het B-5 formulier van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ter griffie ontvangen op 22 april 2022,
  • het B-5 formulier van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ter griffie ontvangen op 25 april 2022,
  • de brief van deze rechtbank van 11 mei 2022,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

De bewijsopdracht

2.1.
Bij vonnis van 24 februari 2021 is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] toegelaten om te bewijzen dat er tussen [getuige 1] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een bruikleenovereenkomst tot stand is gekomen ter zake de driehoek (zie rov. 4.4. van het vonnis van 24 februari 2021).
De bewijsmiddelen
2.2.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft zichzelf, de heer [getuige 1] en de heer [getuige 2] als getuigen doen horen.
2.3.
[getuige 1] verklaart, geciteerd voor zover hier van belang (proces-verbaal van 6 juli 2021, pagina 3):
“(…)
Ik wist dat het over dat stukje ging. Dat stuk hoort eigenlijk bij het perceel daar tegenover. Ik bedoel perceel [kadasternummer 1] . Ik weet dit omdat wij perceel [kadasternummer 1] altijd bewerkt hebben. Mijn vader heeft dat altijd bewerkt. Mijn vader heeft de voorganger van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gevraagd die punt grond te onderhouden. Het gaat hier over bruikleen. Dat weet ik want daar was ik bij. Dat is 40-45 jaar geleden. Ik was bij dat specifieke gesprek aanwezig. Daar waren bij, bij dat gesprek [naam 1] , mijn vader en ik. Toen het perceel [kadasternummer 2] overging naar [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft mijn vader gezegd tegen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat hij de driehoek grond in bruikleen kon hebben. Ik was niet bij dat gesprek aanwezig. Dat gesprek heeft plaatsgevonden toen het perceel is overgegaan. Dit heeft mijn vader aan de keukentafel verteld. Hij heeft dat tegen ons gezegd zodat wij dat niet zouden vergeten voor het geval er iets zou gebeuren. Hij heeft dat ook in een schrift opgeschreven, maar dat schrift is zoek geraakt. (…)
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] mocht de driehoek gebruiken mits hij het onderhield. Dit heeft vader met mij besproken. De familie [getuige 1] heeft perceel [kadasternummer 1] sinds 1920 in gebruik en heeft het zelf gebruikt tot ongeveer 1990. (…)”
2.4.
[getuige 2] verklaart, geciteerd voor zover hier van belang (proces-verbaal van
6 juli 2021, pagina 5):
“(…)
Wij hadden een stuk grond in pacht van mevrouw [naam 2] . Op het kaartje op pagina 2 van het vonnis wordt dit stuk grond aangemerkt als [kadasternummer 1] . Mijn vader pachtte het. Het stukje grond, de driehoek op de kaart, was te moeilijk om te bewerken en mijn vader heeft het in bruikleen gegeven aan de heren [naam 3] en [naam 4] . Dat was ergens in de jaren 70. Dat heb ik van horen zeggen aan de keukentafel. Met de overdracht van [kadasternummer 2] aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is ook de bruikleenovereenkomst overgegaan met betrekking tot de driehoek. Ook dat heb ik gehoord van vader aan de keukentafel. Ik was bij geen van de bruikleenovereenkomst gesprekken aanwezig. Ik weet dat mijn broer aanwezig was bij een van de bruikleenovereenkomst gesprekken, maar ik weet niet bij welk gesprek. Ik weet alles alleen maar van horen zeggen. (…)”
2.5.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] verklaart, geciteerd voor zover hier van belang (proces-verbaal van
6 juli 2021, pagina 2):
“(…)
Ik was niet betrokken bij het sluiten van de bruikleenovereenkomst. Dat die overeenkomst bestaat, weet ik van beide heren [getuige 1] . Het is een slecht verkaveld gebied. Ik heb van horen zeggen dat de bruikleenovereenkomst gesloten is in de jaren 70-80. Deze overeenkomst is gesloten tussen [naam 5] en de heer [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Ik weet van het bestaan van deze bruikleenovereenkomst sinds het voorjaar 2020 van beide heren [getuige 1] . (…)
Ik heb met [naam 5] nooit gesproken over de bruikleenovereenkomst. [naam 5] is mijn oom. De heren [getuige 1] die als getuigen worden gehoord zijn mijn neven. (…)”
2.6.
Voorts heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een verklaring van de heer [naam 7] in geding gebracht. In deze verklaring staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 13 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ):
“(…)
Zoals reeds verklaard had mijn peetoom, de inmiddels overleden heer [naam 1] (…), het perceel ( [kadasternummer 2] ) inclusief de mogelijk bewerkbare driehoek in gebruik tot het moment dat het eigendom van dat perceel ( [kadasternummer 2] ) zonder de moeilijk bewerkbare driehoek in eigendom overging van mevrouw [naam 6] naar de heel [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Tot die tijd behoorde ook een deel van het kadastrale perceel [kadasternummer 3] tot het gebruiksperceel en vormde daardoor een geheel met perceel [kadasternummer 2] én de driehoek die mijn peetoom in gebruik had gelegen op perceel [kadasternummer 1] . Mijn peetoom had die moeilijk bewerkbare driehoek namelijk op basis van bruikleen in gebruik gekregen van [naam 5] , een andere inmiddels overleden oom van me. (…)
Zoals reeds verklaard moest mijn peetoom het gebruik van het gebruiksperceel bestaande uit [kadasternummer 2] , [kadasternummer 3] gedeeltelijk én het driehoekje van [getuige 1] beëindigen vanwege de aankoop en het eigen gebruik van en door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Mijn peetoom heeft, op verzoek van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , zijn eigendomsperceel ( [kadasternummer 2] ) ingezaaid met gras. Ook heeft hij op verzoek van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de moeilijk bewerkbare driehoek, die feitelijk toebehoorde aan [naam 5] als pachter van het perceel ten zuiden van het voetpad meegenomen met inzaaien. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft naar mijn peetoom aangegeven dat hij het driehoekje grond van [naam 5] op basis van bruikleen mocht gebruiken zolang hij het zelf niet nodig had. Op zich niet vreemd, omdat daarmee de voor [naam 5] moeilijk bewerkbare driehoek grond bewerkt en onderhouden zou worden. (…)”
2.7.
In contra-enquête heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zichzelf, [getuige 3] (de vrouw van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ) en de heer [getuige 4] laten horen.
2.8.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verklaart, geciteerd voor zover hier van belang (proces-verbaal van
9 februari 2022, pagina 2):
“(…)
Dat er een bruikleenovereenkomst was, was mij geheel onbekend. Er heeft nooit een gesprek plaatsgevonden over die bruikleenovereenkomst. De vader van de heren [getuige 1] was een neef van mijn vader. Het betrof een stuk tussen een weggetje in. Dit stuk grond is nooit door anderen gebruikt. In 1982 heb ik het gekocht en in gebruik genomen. (…)”
2.9.
[getuige 3] verklaart, geciteerd voor zover hier van belang (proces-verbaal van
9 februari 2022, pagina 4):
“ (…)
Ik weet dat we het stuk grond in 1982 gekocht hebben van mevrouw [naam 6] . (…) Er zijn geen aparte afspraken gemaakt over de driehoek grond. (…)Mijn man heeft mij nooit verteld dat de driehoekgrond er niet bij zou horen of dat hij deze grond gepakt had. (…) ”
2.10.
[getuige 4] verklaart, geciteerd voor zover hier van belang (proces-verbaal van
9 februari 2022, pagina 5):
“(…)
Ik weet niet waar het specifiek over gaat. (…) Ik vermoed dat het vandaag alleen om de driehoek grond gaat. Ik weet niets van een bruikleenovereenkomst in relatie tot het perceel. Ik heb nooit gehoord dat er een bruikleenovereenkomst zou zijn. Het zou kunnen dat ik met de heer [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een hele tijd geleden gesproken heb over een bruikleenovereenkomst. (…)
Ik weet wat een bruikleenovereenkomst is door mijn werk bij de gemeente. (…) Met de heer [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heb ik gesproken over een bruikleenovereenkomst toen deze zaak begon te spelen. Ik heb de heer [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] willen uitleggen wat een bruikleenovereenkomst voorstelt. (…)”
Voorts staat, in de verklaring van [getuige 4] , in het proces-verbaal van 9 februari 2022 het navolgende, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
De rechter merkt op dat de heer [getuige 4] niet / niet de gehele waarheid heeft gesproken. Meneer [getuige 4] is in het bezit van het dossier en weet wel degelijk van de hoed en de rand. Het dossier is ter zitting getoond. Deze stukken maken deel uit van een veel groter archief dat in het bezit is van de heer [getuige 4] . (…) ”
Een drietal opmerkingen vooraf, voordat de rechtbank toekomt aan de bewijswaardering
2.11.
Als hoofdregel heeft te gelden dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen (artikel 152 lid 1 Rv) en dat de rechter vrij is in haar bewijswaardering (artikel 152 lid 2 Rv). Een uitzondering op deze hoofdregel is neergelegd in artikel 164 lid 2 Rv, inhoudende dat als een partij als getuige is gehoord haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dit betekent dat aan de verklaring van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] slechts een beperkte bewijskracht toekomt.
2.12.
De voornoemde beperking van de bewijskracht van de partijgetuigenverklaring geldt daarentegen niet voor de verklaring van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . De bewijsopdracht rust op [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en het is dan ook aan hem om te bewijzen dat er sprake is van een bruikleenovereenkomst (rov. 4.4. van het vonnis van 24 februari 2021).
2.13.
Voor de getuigenverklaring van [getuige 4] (contra-enquête) heeft het navolgende te gelden. De rechtbank heeft twijfels over de spontaniteit en de authenticiteit van deze verklaring. [getuige 4] heeft aanvankelijk verklaard niets te weten van een bruikleenovereenkomst in relatie tot de driehoek. Ook gaf hij aan niet te weten waar het getuigenverhoor specifiek over gaat. Vervolgens blijkt [getuige 4] wel degelijk van de hoed en de rand te weten: [getuige 4] is in het bezit van (in ieder geval een groot deel van) het procesdossier. Dat dit het geval is, heeft de rechtbank geconstateerd op het moment dat [getuige 4] tijdens het getuigenverhoor een document uit zijn koffer haalde en haar oog op het dossier viel. Dit is vervolgens ook door [getuige 4] erkend. In het licht van die omstandigheden laat de rechtbank de verklaring van [getuige 4] dan ook geheel buiten beschouwing.
Is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in zijn bewijsopdracht geslaagd?
2.14.
Er liggen vier verklaringen ‘van horen zeggen’ dat er een bruikleenovereenkomst tussen [naam 5] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is gesloten. Nog daargelaten dat de verklaring van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een partijgetuigenverklaring betreft, berust de verklaring van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] weer op ‘van horen zeggen’ van de heren [getuige 1] . Ook bij [naam 7] is sprake van nog een tussenschakel: hij heeft middels zijn peetoom vernomen dat er tussen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en
[naam 5] een bruikleenovereenkomst bestaat. Nog los van het feit dat niemand van de getuigen daadwerkelijk erbij was toen de (beweerdelijke) overeenkomst is gesloten, blijven de verklaringen vaag. Zo blijven (onder meer) de vragen ‘wanneer heeft u van de bruikleenovereenkomst vernomen?’ en ‘wie waren daar verder bij aanwezig?’ onbeantwoord. Daarbij: geen van de verklaringen ziet op de inhoud van die bruikleenovereenkomst. Als er al een afspraak tussen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en [naam 5] is gemaakt over het gebruik, waarom dient die afspraak dan als een bruikleenovereenkomst te worden aangemerkt? Het enkele bestaan van een afspraak maakt nog niet dat daarmee dan ook sprake is van bruikleenovereenkomst.
De rechtbank begrijpt dat reeds langere tijd verstreken is sinds de (beweerdelijke) gesprekken tussen [naam 5] en zijn zonen, en [naam 7] en zijn peetoom hebben plaatsgevonden. Dit neemt niet weg dat de rechtbank meer nodig heeft om tot het oordeel te kunnen komen dat er tussen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en [naam 5] een bruikleenovereenkomst is gesloten. Dat ‘meer’ moet dusdanig van omvang zijn dat sprake is van een hoge mate van aannemelijkheid dat er tussen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en [naam 5] een bruikleenovereenkomst is gesloten. Anders gezegd: het bewijsrisico ligt bij Smeet en het tijdverloop maakt dit niet anders.
2.15.
Op grond van voornoemde is de rechtbank van oordeel dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] er niet in is geslaagd te bewijzen dat er tussen [getuige 1] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een bruikleenovereenkomst tot stand is gekomen ter zake de driehoek.
Verjaring van de driehoek?
2.16.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] houdt, zo heeft de rechtbank reeds in rov. 4.3. van het vonnis van
24 februari 2021 overwogen, het wettelijk vermoeden van bezit. Nu niet is komen vast te staan dat sprake is van een bruikleenovereenkomst, is het wettelijk vermoeden van bezit niet weerlegd en komt de rechtbank toe aan de vraag of sprake is van bevrijdende verjaring
(rov. 4.5. van het vonnis van 24 februari 2021).
2.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de driehoek sinds 1982 in bezit heeft en sindsdien hiervan het ongestoord genot geniet. Nu sindsdien de verjaringstermijn van
20 jaar is verstreken, is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] door verjaring eigenaar van de driehoek geworden.
De akte
2.18.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft de rechtbank in zijn conclusie na enquête verzocht om op een tweetal punten terug te komen op haar vonnis van 24 februari 2021.
2.19.
Volgens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is in rov. 4.3. laatste zin sprake van een feitelijke misslag. Zoals tijdens de mondelinge behandeling op 24 juni 2022 door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verduidelijkt, dienen de woorden ‘zuiden’ en ‘noorden’ in die zin te worden gewisseld (proces-verbaal van 24 juni 2022, p. 2). [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft tijdens voornoemde behandeling aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben.
Ingevolge artikel 31 Rv is hier sprake van een kennelijke fout dit zich voor eenvoudig herstel leent. Wijziging van het vonnis van het vonnis van 24 februari 2021 geschiedt als hierna bepaald in het dictum.
2.20.
Voorts is er volgens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] sprake van een juridische misslag, inhoudende - kort gezegd - dat de rechtbank niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat er geen sprake is van verkrijgende verjaring. De rechtbank heeft hierover reeds tijdens de mondelinge behandeling op 24 juni 2022 opgemerkt (hetgeen ook in het proces-verbaal staat):
“dat zij begrijpt dat rov. 4.8. thans tekort door de bocht is geformuleerd, en begrijpt dat zoals het er nu staat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich op het standpunt stelt dat sprake is van een juridische misslag”.
Nu het verjaringsverweer (rov. 2.17.) reeds op andere grond slaagt, bestaat er geen noodzaak voor een nadere aanvulling van hetgeen de rechtbank reeds eerder heeft overwogen in haar vonnis van 24 februari 2021.
Het eindoordeel
2.21.
Nu [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] door verjaring eigenaar is geworden van de driehoek, liggen de vorderingen in conventie voor afwijzing gereed. De vorderingen in reconventie worden toegewezen.
De proceskosten
2.22.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] wordt in conventie, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Deze worden tot heden aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] begroot op:
dagvaarding € 101,05
griffierecht € 304,00
salaris advocaat
€ 3.096,50(5,5 punten x € 563,00, tarief II)
totaal € 3.501,55
2.23.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] wordt in reconventie, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Deze worden tot heden aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] begroot op € 1.126,00 (2 punten x € 563,00, tarief II) aan salaris advocaat.
2.24.
De nakosten wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als bepaald in het dictum.

3.De beslissing

De rechtbank
In conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot op heden begroot op € 3.501,55,
3.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskosten als opgenomen onder 3.2. uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
3.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] door verjaring eigenaar is geworden van de driehoekige strook grond met een oppervlakte van 80 à 90 m2 welke gelegen is op het kadastraal perceel [kadasternummer 1] en welke zich bevindt aan de zuidwestzijde van het kadastraal perceel [kadasternummer 2] tussen laatstgenoemd perceel en de ter plaatse aanwezige veldweg in, een en ander zoals ter plaatse afgerasterd en groen gearceerd op de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als productie 5 bij inleidende dagvaarding overgelegde kaart,
3.5.
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot op heden begroot op € 1.126,00,
3.6.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskosten als opgenomen onder 3.5. uitvoerbaar bij voorraad,
In conventie en in reconventie
3.7.
bepaalt dat de laatste zin van rov. 4.3. van 24 februari 2021 het tussen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en Gulik gewezen vonnis:
“Ook volgt, aldus [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , uit de door [getuige 2] en [getuige 1] afgelegde verklaring dat zij spreken over een driehoek gelegen ten noorden van de veldweg terwijl het in deze zaak gaat over de driehoek gelegen ten zuiden van de veldweg.”
wordt gewijzigd in
“Ook volgt, aldus [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , uit de door [getuige 2] en [getuige 1] afgelegde verklaring dat zij spreken over een driehoek gelegen ten zuiden van de veldweg terwijl het in deze zaak gaat over de driehoek gelegen ten noorden van de veldweg.”
3.8.
bepaalt dat deze aanvulling onder de vermelding van de datum 2 november 2022 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 24 februari 2021,
3.9.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 24 februari 2021 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren,
3.10.
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 246,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
3.11.
verklaart het vonnis met betrekking tot beslissing 3.10. uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken op
9 november 2022.
Type: KH