ECLI:NL:RBLIM:2022:9171

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
ROE 21/3081
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in WIA-zaak na intrekking beroep door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Action Service en Distributie B.V. en het UWV. De eiseres, Action Service en Distributie B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat de aanvraag voor een WIA-uitkering had afgewezen. Het UWV had in een eerder besluit vastgesteld dat de ex-werknemer de volledige wachttijd van 104 weken nog niet had doorlopen, maar na bezwaar werd dit besluit herroepen en werd de eerste ziektedag vastgesteld op 1 oktober 2018. Hierdoor had de ex-werknemer de wachttijd wel doorlopen.

Eiseres trok haar beroep in nadat het UWV had aangegeven dat zij geen nadelige gevolgen zou ondervinden van de beslissing over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Eiseres verzocht het UWV om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren en het UWV heeft aangegeven zich te kunnen vinden in een proceskostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV aan eiseres is tegemoetgekomen, waardoor de proceskostenveroordeling op zijn plaats is. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 759,- en het UWV is veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast is het UWV verplicht om het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3081

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Action Service en Distributie B.V., uit Zwaagdijk-Oost, verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Gomes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. D.E.C. Veugen).

Procesverloop

Met het besluit van 16 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan de ex-werknemer meegedeeld dat zij geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) kan krijgen, omdat ze, gerekend vanaf de eerste ziektedag zijnde 30 december 2019, de volledige wachttijd van 104 weken nog niet heeft doorlopen.
Met de beslissing op bezwaar van 21 januari 2021 heeft het UWV het bezwaar van de ex-werknemer gegrond verklaard, (
de rechtbank begrijpt) het primaire besluit herroepen en bepaald dat de eerste ziektedag van de ex-werknemer 1 oktober 2018 is en de ex-werknemer de volledige wachttijd wel heeft doorlopen. Verder is meegedeeld dat de aanvraag van de ex-werknemer om een WIA-uitkering alsnog zal worden beoordeeld. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.
In het verweerschrift van 16 juni 2022 heeft het UWV aangegeven dat de beslissing om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de ex-werknemer te bepalen op 1 oktober 2018 op goede gronden is genomen, maar dat verzoekster geen nadelige gevolgen mag ondervinden van die beslissing. Het UWV heeft daarop aangegeven dat de zaak van de ex-werknemer daarom niet zal worden meegenomen voor de berekening van de Werkhervattingskas-premie.
Met de brief van 22 juni 2022 heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich kan vinden in een proceskostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoekster het beroep heeft ingetrokken omdat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Het UWV heeft de in verband met de intrekking van het beroep gemaakte aanspraak op proceskosten in beroep niet bestreden. Onder deze omstandigheden wordt aanleiding gevonden om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb het UWV te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van in totaal € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan op 8 september 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 8 september 2022.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.