ECLI:NL:RBLIM:2022:9238

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
C/03/310870 / KG ZA 22-406
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op gebruik van erfdienstbaarheid in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben eisers, gezamenlijk eigenaar van een woning, een kort geding aangespannen tegen hun buren, gedaagden, over het gebruik van een pad dat behoort tot hun perceel. De eisers vorderen dat gedaagden wordt verboden om met een auto over het pad te rijden, dat aan eisers in eigendom toebehoort, en stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij deze vordering. Gedaagden betwisten het spoedeisend belang en stellen dat zij op basis van een in 1970 gevestigde erfdienstbaarheid recht hebben om het pad te gebruiken.

De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat eisers mogelijk financieel nadeel lijden, onvoldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen. De rechtbank wijst erop dat eisers niet hebben aangetoond dat er een reële dreiging van een noodsituatie is die een spoedeisend belang rechtvaardigt. Bovendien is de feitelijke situatie rondom de erfdienstbaarheid niet eenduidig, wat betekent dat er nader bewijs moet worden geleverd. Daarom wordt de vordering van eisers afgewezen.

In reconventie hebben gedaagden een bouwverbod tegen eisers gevorderd, maar ook deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het opleggen van een bouwverbod, aangezien eisers nog niet zijn begonnen met de bouwplannen. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen, waarbij eisers de kosten van gedaagden moeten vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/310870 / KG ZA 22-406
Vonnis in kort geding van 22 november 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] , [gemeente 1] ,
eisers,
advocaat mr. J.J.M. Goumans te Maastricht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
allen wonende te [woonplaats 2] , [gemeente 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.A. Wijnands te Schinnen, gemeente Beekdaelen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de twee producties 1 tot en met 4,
  • de conclusie van antwoord in kort geding, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 3,
  • de mondelinge behandeling op 15 november 2022,
  • de pleitnota van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
Partijen zijn buren. [eisers] zijn sinds 1 juli 2021 gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend [kadastrale gegevens 1] . [gedaagden] zijn de eigenaren van de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [plaats 2] .
2.2.
De woningen [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] zijn geschakelde woningen. De woningen [adres 1] en [adres 6] zijn hoekwoningen. Langs de woning [adres 1] loopt een pad dat tot perceel van [adres 1] behoort.
2.3.
In de leveringsakte van 1 juli 2021 waarbij de onroerende zaak aan [eisers] is geleverd staat dat er een erfdienstbaarheid op [adres 1] rust. In de akte staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 1 bij dagvaarding):
“(…)
13. Partijen verwijzen ten deze naar gemelde akte van transport overgeschreven in [kadastrale gegevens 2] waarbij werden gevestigd:
a. de erfdienstbaarheid van voetpad om te komen en te gaan naar de [straatnaam] , (…).
2.4.
In het verslag van het Kadaster van 29 juli 2021 staat (productie 2 bij dagvaarding):
“(…)
De bewaarder van het kadaster en de openbare registers verklaart dat op verzoek van de aanvrager onderzoek in de openbare registers is gedaan naar inschrijvingen waarin mogelijk erfdienstbaarheden ontstaan of teniet gaan (tot stand komen of vervallen) ten laste van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 1] inzake de periode van 27 juli 2021 tot en met 1 oktober 1838 (…).
Gebleken is dat in genoemde inschrijvingen de volgende tekst voorkomt die mogelijk de gevraagde erfdienstbaarheden betreft:
Akte ingeschreven te Maastricht op 26 Februari 1970 in deel [deel] nr. [nummer] (verleden op 25 Februari 1970 voor notaris [notaris] ter standplaats [plaats 3] ):
“13. Bij deze worden - voorzover niet reeds gevestigd - te eeuwigen dage en om niet gevestigd de navolgende erfdienstbaarheden:
a. ten behoeve en ten laste van het bij deze akte verkochte gedeelte van het kadastrale perceel [kadastrale perceel 3] en ten laste en ten behoeve van het resterend gedeelte van dat kadastrale perceel, alsmede ten behoeve van het bij deze verkochte gedeelte van het kadastrale perceel [kadastrale perceel 3] en ten laste van het kadastrale perceel [kadastrale perceel 4] dierzelfde Sectie en Gemeente, de erfdienstbaarheid van voetpad om te komen van- en te gaan naar de [straatnaam] , naar- en van de respectieve woningen, behorende tot het blok van zes woningen, waarvan de bij deze verkochte woning deel uit maakt, over het ter plaatse aanwezige voetpad achterlangs en aan weerszijden van laatstgemeld blok. (…)”

3.Het geschil

In conventie en in reconventie
3.1.
Niet in geschil is het bestaan van de erfdienstbaarheid ten laste van [adres 1] . De inhoud van de erfdienstbaarheid staat wel ter discussie. Volgens [eisers] is de uitoefening van de erfdienstbaarheid met betrekking tot het pad naast de woning beperkt tot het met de voet betreden van het pad. Daarmee is het ook niet nodig om het gehele pad - dat aan hun in eigendom toebehoort - onbebouwd te laten. Ze willen graag een gedeelte van het pad bebouwen om zo een aanbouw ten behoeve van hun woning te verwezenlijken.
[gedaagden] zijn het daar niet mee eens: op grond van de erfdienstbaarheid mogen ze ook met de auto over het pad rijden.
In conventie
[eisers] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ieder van [gedaagden] verbiedt om met ingang van de tiende dag na betekening van dit vonnis met een auto over het naast eisers’ woning gelegen pad te komen van of te gaan naar de [straatnaam] of om op dat pad een auto te parkeren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere overtreding van dit verbod en voor ieder dag of gedeelte van en dag dat die overtreding voortduurt;
[gedaagden] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] stellen een spoedeisendheid belang te hebben bij toewijzing van het gevorderde. Dit belang is gelegen in de duur van het aan [eisers] verstrekte bouwdepot met gunstige rentecondities - dat zij willen aan te wenden voor de aanbouw - , de daarmee almaar stijgende kosten van bouwmaterialen en arbeid, en in de onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] door met de auto over de strook te rijden. Deze onrechtmatige gedraging impliceert een spoedeisend belang.
[eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag de in 1970 gevestigde erfdienstbaarheid.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Een spoedeisend belang ontbreekt. Een financieel belang maakt nog niet dat dan ook sprake is van een spoedeisend belang. Als [eiser 1] al financiële schade zouden oplopen, dan kunnen zij die in een bodemzaak vorderen.
Ten slotte is voor een spoedeisend belang onvoldoende dat een onrechtmatige gedraging wordt gesteld. Daarbij: van een onrechtmatige gedraging is geen sprake. Op grond van de erfdienstbaarheid als gevestigd dan wel op grond van verjaring mogen [gedaagden] van het pad gebruik maken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
[gedaagden] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • aan [eisers] voor de duur van de bodemprocedure, in ieder geval totdat er in eerste aanleg in de bodemprocedure zal zijn beslist, maar liever nog totdat er in de bodemzaak een onherroepelijk vonnis is gewezen, een bouwverbod zal worden opgelegd, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00, voor iedere dag dat [eisers] zich niet aan dit bouwverbod houden en
  • [eisers] veroordeelt in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.6.
[gedaagden] stellen zich op het standpunt dat zij niet gehinderd mogen worden in het gebruik van de erfdienstbaarheid als bij akte in 1970 gevestigd.
3.7.
[eisers] voeren verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Dat [eisers] mogelijk financieel nadeel lijden omdat zij op dit moment niet met de bouw van de aanbouw kunnen beginnen, is op zichzelf onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. Niet alleen hebben [eisers] nagelaten hun stelling te onderbouwen en - zeker in het licht van de betwisting - te bewijzen, ook is gesteld noch gebleken dat er een zodanige (financiële) noodsituatie, althans een reële dreiging daarvan, ontstaat dat dit dient te leiden tot de gevorderde ordemaatregel.
Ook de stelling van [eisers] dat er sprake is van een onrechtmatige gedraging en daarom dan ook sprake is van een spoedeisend belang kan niet worden gevolgd. Zelfs wanneer wel zou hebben vastgestaan dat er sprake is van een onrechtmatigde gedraging - hetgeen niet het geval is - zullen [eisers] moeten stellen en onderbouwen waarom er in de onderhavige situatie een spoedeisend belang is. Anders gezegd: het enkel stellen dat er sprake is van onrechtmatige gedragingen is onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.
4.2.
Zelfs als de rechtbank wel het spoedeisend belang had aangenomen, dan nog had dit niet tot toewijzing van het in conventie gevorderde geleid. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de feitelijke situatie niet overeenstemt met de situatie zoals in de dagvaarding in kort geding omschreven. Partijen hebben ieder een (volledig!) andere lezing van de feiten en omstandigheden rondom de erfdienstbaarheid die op de percelen rust. Gelet hierop dient nadere bewijslevering plaats te vinden. Een procedure in kort geding leent zich niet voor een dergelijk nader onderzoek.
4.3.
De vordering van [eisers] wordt afgewezen.
Proceskosten en nakosten
4.4.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.330,00
4.5.
De nakosten zullen hierna als volgt worden toegewezen.
In reconventie
Spoedeisend belang?
4.6.
[gedaagden] hebben het spoedeisend belang niet gesteld, en ook anderszins is hier niet van gebleken. De vordering ligt alleen al daarom voor afwijzing gereed.
4.7.
De voorzieningenrechter merkt volledigheidshalve op dat ook anderszins geen grond is voor toewijzing van een bouwverbod. [eisers] hebben ter zitting verklaard dat zij nog niet zijn overgegaan tot het realiseren van hun bouwplannen en dat zij hiertoe, mocht de vordering in conventie worden afgewezen, ook niet zullen niet overgaan in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure.
Proceskosten
4.8.
[gedaagden] zullen de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden tot op heden begroot op
€ 656,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.330,00,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 656,00,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken op
22 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AP