ECLI:NL:RBLIM:2022:939

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
03.099971.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van drugs en wapens met vrijspraak van witwassen

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten drugs en wapens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam aan het licht na een politieonderzoek waarbij op 11 april 2021 in de woning van de verdachte en zijn vriendin een aanzienlijke hoeveelheid drugs, waaronder 507,56 gram heroïne, 498 gram cocaïne, 51,2 gram MDMA en 109,2 gram hennep, werd aangetroffen. Daarnaast werden er twee vuurwapens in de woning gevonden. De verdachte heeft de aanwezigheid van de drugs en wapens bekend, maar werd vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen van een geldbedrag van € 5.398,60. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld als geloofwaardig en verifieerbaar kon worden aangemerkt, en dat het Openbaar Ministerie onvoldoende onderzoek had gedaan naar de alternatieve herkomst van het geld. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de combinatie van drugs en vuurwapens, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om de verdachte en de samenleving te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.099971.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres 1] ,
gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond te Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.W.P. Krijnen, advocaat kantoorhoudende te Geleen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 januari 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
1.cocaïne, heroïne en MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad;
2.hennep en hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad;
3.een automatisch vuurwapen voorhanden heeft gehad;
4.een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
5.een bedrag van € 5.398,60 heeft witgewassen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring gerekwireerd van het onder 1. tot en met 4. ten laste gelegde. Hij wijst in dit verband naar de in de woning aangetroffen vuurwapens en verdovende middelen en de bekennende verklaring van de verdachte. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde vordert de officier van justitie partiële vrijspraak van de hasjiesj, omdat uit de indicatieve test en het NFI-rapport niet is gebleken dat het aangetroffen middel waarvan het vermoeden bestond dat het hasjiesj is, dat middel betreft. De verdachte moet volgens de officier van justitie ook worden vrijgesproken van het onder 5. ten laste gelegde, omdat hij geen rechthebbende is van het aangetroffen geld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1. tot en met 4. ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen. Daarnaast dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken van het aanwezig hebben van hasjiesj, nu uit de indicatieve test en het NFI-rapport niet is gebleken dat het om hasjiesj gaat. Ten slotte heeft de raadsman vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde, omdat het geld niet van de verdachte is, maar van [medeverdachte] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank volstaat ten aanzien van de ten laste gelegde onder 1., 2., 3. en 4. met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, die hieronder zijn vermeld, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman ten aanzien daarvan geen vrijspraak heeft bepleit.
Het ten laste gelegde onder 1.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- de processen-verbaal van bevindingen [2] ;
- kennisgeving van inbeslagname [3] ;
- de resultaten van het forensisch onderzoek aan de aangetroffen heroïne, zijnde in totaal 507,56 gram [4] ;
- de resultaten van het forensisch onderzoek aan de aangetroffen cocaïne, zijnde in totaal 498 gram [5] ;
- de resultaten van het forensisch onderzoek aan de aangetroffen MDMA, zijnde in totaal 51,2 gram [6] ;
Het ten laste gelegde onder 2.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- de processen-verbaal van bevindingen [7] ;
- kennisgeving van inbeslagname [8] ;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen [9] ;
Partiële vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte 98,8 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad, nu uit de indicatieve test en het NFI-rapport niet is gebleken dat het hasjiesj betreft, zodat de rechtbank de verdachte daarvan partieel moet vrijspreken.
Partiële vrijspraak van het onder 1. en van het onder 2. ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen onder het onder 1. en onder 2. niet bewezen is, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte de drugs aanwezig heeft gehad in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Van dit onderdeel moet de verdachte worden vrijgesproken.
Het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3. aan de verdachte ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- De processen-verbaal van bevindingen [10] ;
- kennisgeving van inbeslagname [11] ;
- het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven [12] ;
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet wist dat het een automatisch vuurwapen betreft en dat deze onbewustheid ten aanzien van het automatische karakter van het vuurwapen verontschuldigbaar is.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daarbij in het bijzonder dat de rechtbank uit de bewijsmiddelen afleidt dat de verdachte zich er bewust van was dat hij het betreffende vuurwapen in de woning van zijn vriendin had liggen. Hij heeft dit vuurwapen gezien en in handen gehad. Niet vereist is dat de bewustheid van de verdachte zich uitstrekte tot alle specifieke eigenschappen en kenmerken van het vuurwapen dat in de woning van zijn vriendin is aan getroffen.
Het onder 4. ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 4. aan de verdachte ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- De processen-verbaal van bevindingen [13] ;
- kennisgeving van inbeslagname [14] ;
- het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven [15] ;
het medeplegen ten aanzien van het onder 3. en onder 4. ten laste gelegde
Nu de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tezamen wetenschap hadden van de wapens in de woning en hierover een gezamenlijke machtsuitoefening hadden, is sprake van medeplegen.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat op 11 april 2021 in de woning gelegen aan de [adres 2] , zijnde de woning van de vriendin van de verdachte, zijnde [medeverdachte] , waar de verdachte ook regelmatig verbleef, € 5.398,60 is aangetroffen.
Aan de verdachte is het (medeplegen van) witwassen van dit bedrag ten laste gelegd.
Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam. Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk witwassen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
De verdachte heeft een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Deze verklaring houdt in dat dit bedrag spaargeld betreft van zijn vriendin [medeverdachte] , dat zij heeft gespaard van haar leefgeld en heeft verdiend met het doen van wimpers. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] onder bewind staat en wekelijks € 45,00 leefgeld ontvangt. Uit het dossier is gebleken dat [medeverdachte] ook wimpers zette bij mensen. [medeverdachte] zelf heeft verklaard dat zij het geld over meerdere jaren bij elkaar heeft gespaard van geld dat zij kreeg van haar bewindvoerder en bijvoorbeeld verjaardagen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte geeft omtrent het aangetroffen geldbedrag op grond van het bovenstaande kan worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring.
Het Openbaar Ministerie had bij deze stand van zaken nader onderzoek naar de gestelde alternatieve herkomst van het geld kunnen en ook moeten verrichten om de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het geld te ontzenuwen. Nu dit onderzoek achterwege is gebleven kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het bedrag een legale herkomst heeft.
Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat met betrekking tot het bedrag van € 5.398,60 een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Conclusie
Nu er geen bewijs is dat het ten laste gelegde bedrag van misdrijf afkomstig is, moet verdachte vrijgesproken worden van (het medeplegen van) witwassen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 11 april 2021 in de gemeente Heerlen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 507,56 gram van een materiaal bevattende heroïne en 498 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en 51,2 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroïne en cocaïne en MDMA telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
op 11 april 2021 in de gemeente Heerlen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 109,2 gram hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
op 11 april 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Glock, type 17gen4, kaliber 9x19, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
4.
op 11 april 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ, type P-09, kaliber 9x19, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1., onder 2., onder 3. of onder 4. meer of anders aan de verdachte is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 3
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
Feit 4
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij enerzijds rekening gehouden met de ernst van de feiten en anderzijds heeft de officier van justitie rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij neemt deels zijn verantwoordelijkheid en het lijkt de goede kant op te gaan met hem. De officier van justitie vordert daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om maximaal 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft 507,56 gram heroïne, 498 gram cocaïne en 51,2 gram MDMA voorhanden gehad. Ook had hij 109,2 gram hennep voorhanden.
Deze verdovende middelen zijn verslavende stoffen en kunnen bij langdurig gebruik zeer schadelijk zijn, onder meer voor de gezondheid. Daarnaast ontstaat door het bezit van middelen op lijst I en lijst II behorende bij de Opiumwet en de daarmee samenhangende handel, schade en overlast voor de samenleving. Het handelen van de verdachte heeft hieraan bijgedragen.
De verdachte heeft voorts twee vuurwapens voorhanden gehad, waarvan één wapen een automatisch vuurwapen betreft. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico met zich mee voor de veiligheid van personen en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Wanneer de vondst van de drugs en de wapens in onderling verband wordt gezien, ontstaat daaruit het beeld dat de verdachte een handelaar in verdovende middelen is die met wapens zijn handel en marktpositie probeert te bewaken; een indruk die nog eens versterkt wordt door een video die de verdachte op zijn telefoon had staan waarop niet alleen productie van verdovende middelen te zien is, maar ook een aanzienlijke hoeveelheid contant geld.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de wapens alleen bewaarde voor een ander, zonder de naam van die ander te willen noemen. Als dit al waar zou zijn, is het voor de rechtbank wel duidelijk dat de verdachte verkeert in kringen waarin vuurwapens kennelijk verborgen moeten worden en de verdachte in die kringen kennelijk dusdanig vertrouwd wordt dat dat verbergen van wapens bij hem kan gebeuren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft ook de inhoud van het reclasseringsrapport dat op 17 januari 2022 over de verdachte is opgesteld in haar strafmaat betrokken. De reclassering beschrijft dat de verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben en dat hij gemotiveerd is om zijn afspraken na te komen en niet meer met justitie in aanraking te komen.
Alles afwegende zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hieraan zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals deze door de reclassering in haar advies van 17 januari 2022 zijn geformuleerd. Deze voorwaarden moeten de verdachte er in de toekomst van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 5. ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1., onder 2., onder 3. en onder 4. ten laste gelegde bewezen, zoals dat hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat onder 1., onder 2., onder 3. of onder 4. meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals deze hierboven onder 4 zijn omschreven;
  • verklaart de verdachte daardoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
Meldplicht:dat de veroordeelde zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, via telefoonnummer 088-8041501 en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie:dat de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa (plus) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. F.M. van Maanen Winters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2022.
Buiten staat
Mr. F.M. van Maanen Winters en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 11 april 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 509 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) 498 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of (ongeveer) 51,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op ot omstreeks 11 april 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 109,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of (ongeveer) 98,8 gram. in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 11 april 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Clock, type 17gen4, kaliber 9x19, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
hij op of omstreeks 11 april 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ, type P-09, kaliber 9x19, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
5
hij op of omstreeks 11 april 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere voorwerp (en), te weten een geldbedrag van (ongeveer) Euro 5.398,60, althans (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van bovenomschreven voorwerp (en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp (en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was/waren uit enig, althans eigen, misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, basisteam Heerlen, proces-verbaalnummer 2021053986, gesloten d.d. 9 juli 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 360, alsmede de niet-doorgenummerde stukken.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 174 tot en met 177; Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 191 en 192.
3.Het schriftelijke bescheid, zijnde een kennisgeving van inbeslagname, dossierpagina’s 203 tot en met 207.
4.Het NFI-rapport d.d. 16 april 2021, dossierpagina’s 236 en 238; Het NFI-rapport d.d. 16 juli 2021, dossierpagina’s 245 en 246.
5.Het NFI-rapport d.d. 16 april 2021, dossierpagina 237.
6.Het NFI-rapport d.d. 16 april 2021, dossierpagina 247.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 174 tot en met 177; Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 191 en 192.
8.Het schriftelijke bescheid, zijnde een kennisgeving van inbeslagname, dossierpagina 209.
9.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, dossierpagina 228.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, dos-sierpagina’s 174 tot en met 177; Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 191 en 192.
11.Het schriftelijke bescheid, zijnde een kennisgeving van inbeslagname, niet-doorgenummerd.
12.Het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven, dossierpagina’s 249 tot en met 253
13.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 174 tot en met 177; Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 191 en 192.
14.Het schriftelijke bescheid, zijnde een kennisgeving van inbeslagname, niet doorgenummerd.
15.Het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven, dossierpagina’s 249 tot en met 253.