3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van de ten laste gelegde onder 1., 2., 3. en 4. met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, die hieronder zijn vermeld, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman ten aanzien daarvan geen vrijspraak heeft bepleit.
Het ten laste gelegde onder 1.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- de processen-verbaal van bevindingen;
- kennisgeving van inbeslagname;
- de resultaten van het forensisch onderzoek aan de aangetroffen heroïne, zijnde in totaal 507,56 gram;
- de resultaten van het forensisch onderzoek aan de aangetroffen cocaïne, zijnde in totaal 498 gram;
- de resultaten van het forensisch onderzoek aan de aangetroffen MDMA, zijnde in totaal 51,2 gram;
Het ten laste gelegde onder 2.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- de processen-verbaal van bevindingen;
- kennisgeving van inbeslagname;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen;
Partiële vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte 98,8 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad, nu uit de indicatieve test en het NFI-rapport niet is gebleken dat het hasjiesj betreft, zodat de rechtbank de verdachte daarvan partieel moet vrijspreken.
Partiële vrijspraak van het onder 1. en van het onder 2. ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen onder het onder 1. en onder 2. niet bewezen is, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte de drugs aanwezig heeft gehad in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Van dit onderdeel moet de verdachte worden vrijgesproken.
Het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3. aan de verdachte ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- De processen-verbaal van bevindingen;
- kennisgeving van inbeslagname;
- het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven;
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet wist dat het een automatisch vuurwapen betreft en dat deze onbewustheid ten aanzien van het automatische karakter van het vuurwapen verontschuldigbaar is.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daarbij in het bijzonder dat de rechtbank uit de bewijsmiddelen afleidt dat de verdachte zich er bewust van was dat hij het betreffende vuurwapen in de woning van zijn vriendin had liggen. Hij heeft dit vuurwapen gezien en in handen gehad. Niet vereist is dat de bewustheid van de verdachte zich uitstrekte tot alle specifieke eigenschappen en kenmerken van het vuurwapen dat in de woning van zijn vriendin is aan getroffen.
Het onder 4. ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 4. aan de verdachte ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- De processen-verbaal van bevindingen;
- kennisgeving van inbeslagname;
- het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven;
het medeplegen ten aanzien van het onder 3. en onder 4. ten laste gelegde
Nu de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tezamen wetenschap hadden van de wapens in de woning en hierover een gezamenlijke machtsuitoefening hadden, is sprake van medeplegen.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat op 11 april 2021 in de woning gelegen aan de [adres 2] , zijnde de woning van de vriendin van de verdachte, zijnde [medeverdachte] , waar de verdachte ook regelmatig verbleef, € 5.398,60 is aangetroffen.
Aan de verdachte is het (medeplegen van) witwassen van dit bedrag ten laste gelegd.
Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam. Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk witwassen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
De verdachte heeft een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Deze verklaring houdt in dat dit bedrag spaargeld betreft van zijn vriendin [medeverdachte] , dat zij heeft gespaard van haar leefgeld en heeft verdiend met het doen van wimpers. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] onder bewind staat en wekelijks € 45,00 leefgeld ontvangt. Uit het dossier is gebleken dat [medeverdachte] ook wimpers zette bij mensen. [medeverdachte] zelf heeft verklaard dat zij het geld over meerdere jaren bij elkaar heeft gespaard van geld dat zij kreeg van haar bewindvoerder en bijvoorbeeld verjaardagen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte geeft omtrent het aangetroffen geldbedrag op grond van het bovenstaande kan worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring.
Het Openbaar Ministerie had bij deze stand van zaken nader onderzoek naar de gestelde alternatieve herkomst van het geld kunnen en ook moeten verrichten om de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het geld te ontzenuwen. Nu dit onderzoek achterwege is gebleven kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het bedrag een legale herkomst heeft.
Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat met betrekking tot het bedrag van € 5.398,60 een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Conclusie
Nu er geen bewijs is dat het ten laste gelegde bedrag van misdrijf afkomstig is, moet verdachte vrijgesproken worden van (het medeplegen van) witwassen.