Wat vindt de rechtbank
6. De rechtbank leest in het dossier dat het UWV eiser bij besluit van 16 april 2021 per 28 december 2020 voor 100% arbeidsongeschikt heeft geacht op medische gronden; vastgesteld is dat eiser slechts marginale mogelijkheden heeft. De rechtbank leidt uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2021 af dat eisers psychische klachten hieraan ten grondslag hebben gelegen. Eiser stelt dat zijn psychische klachten op 30 juli 2020 echter ook al ernstiger waren dan waar het UWV vanuit gaat. Daartoe heeft eiser een medische onderbouwing gegeven, namelijk informatie van zijn psycholoog (van 14 januari 2019) en van zijn psychiater (van 18 augustus 2020). Ook heeft eiser een medicatieoverzicht ingebracht.
7. De rechtbank leest verder in het dossier dat er vervolgens een briefwisseling ontstaat tussen eiser en de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin beiden hun standpunten steeds weer herhalen. De rechtbank maakt uit deze discussie op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep – kort samengevat – van mening is dat eiser op 30 juli 2020 psychische (depressieve) klachten had, maar hij ontkent dat toen ook al sprake was van een ernstige psychische stoornis leidend tot ernstigere beperkingen dan zijn aangenomen in de FML. Eisers mentale verslechtering is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep eerst opgetreden na 30 juli 2020 (ergens in december 2020) en hij kent niet de betekenis toe aan de brief van eisers psychiater van 18 augustus 2020 die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
8. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gegevens van de psychiater in twijfel trekt, maar kan zijn motivering daarvoor niet volgen. Uit de door eiser ingebrachte informatie van de psychiater blijkt dat eiser op 18 augustus 2020 op consult is geweest en dat de psychiater na afname van een anamnese hem gediagnosticeerd heeft met een ernstige depressieve stoornis. De psychiater heeft behandeladvies gegeven (verwijzing naar de SGGZ (PsyQ of MetGGZ), gezien de complexiteit) en heeft medicatie voorgeschreven. Dit consult heeft plaatsgevonden ruim twee weken na 30 juli 2020. Uit deze brief volgt verder dat eiser al langer kampt met depressieve klachten (benoemd is een periode van tweeëneenhalf jaar). De rechtbank maakt hieruit verder op dat een toename van die klachten aanleiding was voor dit consult. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over waarom hij niet gelooft dat deze diagnose juist is, kan de rechtbank niet volgen. In het rapport van 12 juli 2021 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat medische gegevens over een ernstige psychische stoornis omstreeks 30 juli 2020 ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit aangetoond met de informatie van de psychiater. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er niet genoeg symptomen van depressie zich voordoen, om te kunnen spreken van een ernstige depressie vindt de rechtbank onvoldoende gemotiveerd, nu de diagnose is gesteld door een psychiater. De rechtbank vindt dat eiser zijn psychische (depressieve) klachten omstreeks 30 juli 2020 voldoende objectief heeft aangetoond.
9. De rechtbank komt tot de slotsom dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om niet uit te gaan van de medische informatie van de psychiater. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dat naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet gedaan en deze gegevens ter zijde gelegd. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit daarom niet deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd. De volgende vraag is echter wat deze conclusie voor gevolgen heeft voor eisers beperkingen in de FML. Daarover zal een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) zich eerst moeten uitlaten. Immers, het behoort tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om objectief vastgestelde medische feiten te vertalen naar beperkingen in de FML. In dit verband wenst de rechtbank nog het volgende op te merken. De rechtbank kan niet zonder meer volgen waarom een beperking voor conflicthantering niet aan de orde is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de beroepsgronden aangegeven dat eiser hier onvoldoende specifieke onderbouwing voor heeft gegeven. Daarentegen ziet de rechtbank dat de arts in zijn medische overwegingen beschreven heeft dat eiser beperkt dient te worden voor onder andere het omgaan met conflicten. De rechtbank acht het tegenstrijdig dat deze beperking vervolgens niet is opgenomen in de FML. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarvoor een daarop toegespitste motivering.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en is het in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
11. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding.
12. Om het gebrek te herstellen is een nader onderzoek en een nadere motivering van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) nodig met betrekking tot de belastbaarheid van eiser per 30 juli 2020. Hierbij dient de diagnose van de psychiater in het schrijven van 18 augustus 2020 en de overig beschikbare (en door eiser aangedragen) relevante medische gegevens als uitgangspunt voor de psychische beperkingen van eiser genomen te worden. Volledigheidshalve wordt de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) gevraagd bij zijn motivering te betrekken de omstandigheid dat eiser per 28 december 2020 in verband met zijn psychische klachten op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is geacht. Indien het nader medisch onderzoek leidt tot aanpassing van de FML, zal ook de arbeidskundige beoordeling heroverwogen moeten worden.
13. Gelet op de aard van de communicatie in beroep tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en eiser geeft de rechtbank het UWV ter overweging mee om het herstel te laten uitvoeren door een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit mede ter bevordering van het draagvlak voor de herstelpoging.
14. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
15. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na de reacties van de partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat met instemming van partijen een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan zonder een zitting.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten in het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.