ECLI:NL:RBLIM:2022:9446

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
ROE 21/1172 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herbeoordeling WIA en medische beoordeling van psychische klachten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 28 november 2022, wordt de herbeoordeling van de WIA-uitkering van eiser besproken. Eiser, die psychische klachten heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat zijn loongerelateerde uitkering op 29 juli 2020 eindigt en dat hij vanaf 30 juli 2020 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. Eiser stelt dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de psychische klachten van eiser niet zijn erkend en dat de medische informatie van eisers psychiater niet voldoende is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is voorbereid en dat er een nader onderzoek door een verzekeringsarts nodig is om de beperkingen van eiser per 30 juli 2020 vast te stellen. De rechtbank geeft het UWV zes weken de tijd om het gebrek te herstellen en vraagt om een nieuwe motivering van de verzekeringsarts, waarbij de diagnose van de psychiater als uitgangspunt moet worden genomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1172

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M.A. Mertens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. D.E.C. Veugen).

Procesverloop

Met het besluit van 21 juli 2020 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat zijn loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wegens het bereiken van de maximumduur op 29 juli 2020 eindigt en dat hij vanaf 30 juli 2020 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
Met het besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet deze tussenuitspraak zonder zitting en geeft daarbij toepassing aan artikel 8:80b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Wat ging er aan deze procedure vooraf

1. Eiser was werkzaam als administratief medewerker bij Trebs B.V. voor gemiddeld 39,95 uur per week. Hij meldde zich voor dit werk ziek op 1 augustus 2016. Het dienstverband werd beëindigd per 1 september 2016. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Per de datum einde wachttijd, 30 juli 2018, heeft het UWV eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij eisers mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35,25%. In verband met het bereiken van de maximumduur van deze uitkering heeft het UWV besloten dat eiser vanaf 30 juli 2020 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de WGA-vervolguitkering en heeft in dat verband verzocht om een herbeoordeling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft daarop een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een arts [1] van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 30 juli 2020. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat het eigen werk van eiser (administratief medewerker) gezien zijn beperkingen ongeschikt is, maar dat er drie functies (en één reservefunctie) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft met de middelste van deze drie functies berekend dat eiser 61,74% kan verdienen van het loon dat hij verdiende als administratief medewerker. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 38,26%.
3. De resultaten van het medisch en arbeidskundig onderzoek zijn voorgelegd aan eiser. Eiser heeft hierop gereageerd en gesteld dat hij het niet eens is met de beoordeling van de arts en arbeidsdeskundige. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben daarop opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen in de FML juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich ook vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de arbeidsdeskundige ten onrechte een percentage van 38,26 genoemd en moet dit 38,24 zijn. Dit is volgens hem een kennelijke verschrijving. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser

4. Eiser is het niet eens met het UWV. Het UWV heeft volgens eiser zijn psychische klachten ondergewaardeerd, kampt hij met een ernstige en persisterende depressie en heeft hij hierdoor meer beperkingen dan het UWV in de FML heeft aangenomen; een beperking op het item conflicthantering en een beperking ten aanzien van afleidingen in verband met zijn concentratieproblemen ontbreken in ieder geval ten onrechte. De psychische problemen spelen al langere tijd en niet zoals het UWV aangeeft pas na 30 juli 2020, zodat deze ten onrechte niet zijn meegenomen. Eiser verwijst naar reeds in het dossier aanwezige informatie van zijn behandelaren en heeft ook nog medische informatie van zijn psycholoog, gedateerd 14 januari 2019, en van zijn psychiater, gedateerd 18 augustus 2020 ingebracht. Ook heeft eiser een medicatieoverzicht over de periode van november 2019 tot april 2022 ingebracht. Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies, die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten.

Waarover gaat het in deze zaak

5. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 30 juli 2020 voor 38,24% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 30 juli 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank

6. De rechtbank leest in het dossier dat het UWV eiser bij besluit van 16 april 2021 per 28 december 2020 voor 100% arbeidsongeschikt heeft geacht op medische gronden; vastgesteld is dat eiser slechts marginale mogelijkheden heeft. De rechtbank leidt uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2021 af dat eisers psychische klachten hieraan ten grondslag hebben gelegen. Eiser stelt dat zijn psychische klachten op 30 juli 2020 echter ook al ernstiger waren dan waar het UWV vanuit gaat. Daartoe heeft eiser een medische onderbouwing gegeven, namelijk informatie van zijn psycholoog (van 14 januari 2019) en van zijn psychiater (van 18 augustus 2020). Ook heeft eiser een medicatieoverzicht ingebracht.
7. De rechtbank leest verder in het dossier dat er vervolgens een briefwisseling ontstaat tussen eiser en de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin beiden hun standpunten steeds weer herhalen. De rechtbank maakt uit deze discussie op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep – kort samengevat – van mening is dat eiser op 30 juli 2020 psychische (depressieve) klachten had, maar hij ontkent dat toen ook al sprake was van een ernstige psychische stoornis leidend tot ernstigere beperkingen dan zijn aangenomen in de FML. Eisers mentale verslechtering is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep eerst opgetreden na 30 juli 2020 (ergens in december 2020) en hij kent niet de betekenis toe aan de brief van eisers psychiater van 18 augustus 2020 die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
8. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gegevens van de psychiater in twijfel trekt, maar kan zijn motivering daarvoor niet volgen. Uit de door eiser ingebrachte informatie van de psychiater blijkt dat eiser op 18 augustus 2020 op consult is geweest en dat de psychiater na afname van een anamnese hem gediagnosticeerd heeft met een ernstige depressieve stoornis. De psychiater heeft behandeladvies gegeven (verwijzing naar de SGGZ (PsyQ of MetGGZ), gezien de complexiteit) en heeft medicatie voorgeschreven. Dit consult heeft plaatsgevonden ruim twee weken na 30 juli 2020. Uit deze brief volgt verder dat eiser al langer kampt met depressieve klachten (benoemd is een periode van tweeëneenhalf jaar). De rechtbank maakt hieruit verder op dat een toename van die klachten aanleiding was voor dit consult. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over waarom hij niet gelooft dat deze diagnose juist is, kan de rechtbank niet volgen. In het rapport van 12 juli 2021 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat medische gegevens over een ernstige psychische stoornis omstreeks 30 juli 2020 ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit aangetoond met de informatie van de psychiater. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er niet genoeg symptomen van depressie zich voordoen, om te kunnen spreken van een ernstige depressie vindt de rechtbank onvoldoende gemotiveerd, nu de diagnose is gesteld door een psychiater. De rechtbank vindt dat eiser zijn psychische (depressieve) klachten omstreeks 30 juli 2020 voldoende objectief heeft aangetoond.
9. De rechtbank komt tot de slotsom dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om niet uit te gaan van de medische informatie van de psychiater. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dat naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet gedaan en deze gegevens ter zijde gelegd. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit daarom niet deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd. De volgende vraag is echter wat deze conclusie voor gevolgen heeft voor eisers beperkingen in de FML. Daarover zal een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) zich eerst moeten uitlaten. Immers, het behoort tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om objectief vastgestelde medische feiten te vertalen naar beperkingen in de FML. In dit verband wenst de rechtbank nog het volgende op te merken. De rechtbank kan niet zonder meer volgen waarom een beperking voor conflicthantering niet aan de orde is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de beroepsgronden aangegeven dat eiser hier onvoldoende specifieke onderbouwing voor heeft gegeven. Daarentegen ziet de rechtbank dat de arts in zijn medische overwegingen beschreven heeft dat eiser beperkt dient te worden voor onder andere het omgaan met conflicten. De rechtbank acht het tegenstrijdig dat deze beperking vervolgens niet is opgenomen in de FML. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarvoor een daarop toegespitste motivering.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en is het in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
11. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding.
12. Om het gebrek te herstellen is een nader onderzoek en een nadere motivering van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) nodig met betrekking tot de belastbaarheid van eiser per 30 juli 2020. Hierbij dient de diagnose van de psychiater in het schrijven van 18 augustus 2020 en de overig beschikbare (en door eiser aangedragen) relevante medische gegevens als uitgangspunt voor de psychische beperkingen van eiser genomen te worden. Volledigheidshalve wordt de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) gevraagd bij zijn motivering te betrekken de omstandigheid dat eiser per 28 december 2020 in verband met zijn psychische klachten op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is geacht. Indien het nader medisch onderzoek leidt tot aanpassing van de FML, zal ook de arbeidskundige beoordeling heroverwogen moeten worden.
13. Gelet op de aard van de communicatie in beroep tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en eiser geeft de rechtbank het UWV ter overweging mee om het herstel te laten uitvoeren door een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit mede ter bevordering van het draagvlak voor de herstelpoging.
14. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
15. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na de reacties van de partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat met instemming van partijen een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan zonder een zitting.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten in het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen
twee wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen
zes wekenna datum van verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan op 28 november 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier
.
griffier
rechter
De tussenuitspraak is verzonden op 28 november 2022.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze tussenuitspraak

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld, tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.