ECLI:NL:RBLIM:2022:9642

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
ROE 19 / 1226
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring ‘niet Wlz verzekerd’ op basis van Europese regelgeving en nationale wetgeving inzake ziektekostenverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, woonachtig in Nederland, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiseres had verzocht om een verklaring ‘niet Wlz verzekerd’, omdat zij sinds 1 december 2018 een Duits pensioen ontvangt en daarvoor verzekerd is bij een particuliere ziektekostenverzekeraar in Duitsland. De SVB heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de verklaring zoals vastgelegd in de Verordening (EG) 883/2004 en het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). De rechtbank heeft vastgesteld dat de wetgeving van het woonland van eiseres, Nederland, van toepassing is en dat zij recht heeft op Nederlandse zorgverlening. De rechtbank oordeelde dat de particuliere zorgverzekering van eiseres niet onder de coördinatie van de Verordening valt, waardoor zij niet in aanmerking komt voor de gevraagde verklaring. Eiseres heeft betoogd dat de Verordening dubbele premieheffing voorkomt en dat haar particuliere verzekering gelijkwaardig is aan de Wlz, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat de afwijzing van de SVB in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/1226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. I.M.J.J. Dewarrimont),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder,

(gemachtigde: mr. A.F.L.B. Metz).

Procesverloop

In het besluit van 27 november 2018 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een verklaring ‘niet Wlz verzekerd’ af te geven.
In het besluit van 22 maart 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft haar beroep twee maal aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, haar echtgenoot [naam echtgenoot] en haar gemachtigde in de bezwaarfase [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiseres is woonachtig in Nederland en ontvangt sinds 1 december 2018 een Duits pensioen. Zij is uitsluitend werkzaam geweest in Duitsland. Vanaf 1 januari 1991 is eiseres voor haar ziektekosten verzekerd bij een particuliere ziektekostenverzekeraar in Duitsland. Per 1 april 2019 heeft eiseres een mini-job in Duitsland.
1.3.
Op 7 november 2018 heeft eiseres bij verweerder twee aanvragen ingediend. Een aanvraag om een verklaring ‘niet Wlz verzekerd’ en een aanvraag ontheffing verzekeringsplicht volksverzekeringen.
Bij besluit van 9 november 2018 heeft verweerder eiseres vanaf 1 december 2018 ontheffing verleend voor de volksverzekeringen, te weten de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (ANW) en de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiseres hoeft vanaf de ingangsdatum geen premie meer voor de AOW en de ANW te betalen.
Bij brief van 9 november 2018 heeft verweerder eiseres in het kader van de aanvraag ‘niet Wlz verzekerd’ gevraagd om een zogenoemd E121 formulier/S1 op te vragen bij haar Duitse zorgverzekeraar.
Bij brief van 12 november 2018 heeft eiseres aan verweerder een certificaat van ziektekostenverzekering en langdurige zorgverzekering van haar Duitse zorgverzekeraar gestuurd. Beide verzekeringen zijn volgens eiseres een volledige vervanging voor de wettelijke verzekering.
1.4.
Bij het primair besluit heeft verweerder de aanvraag om een verklaring ‘niet Wlz verzekerd’ afgewezen. Als reden hiervoor staat in het primaire besluit dat eiseres in Nederland geen wettelijk recht heeft op zorg die wordt betaald door een ander land.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Op 14 maart 2019 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Om in aanmerking te kunnen komen voor de gevraagde verklaring dient eiseres een Duitse wettelijke ziektekostenverzekering (vrijwillig of verplicht) te hebben. In Duitsland bestaat de keuze tussen een verzekering bij een wettelijke of een particuliere ziektekostenverzekeraar. Eiseres heeft een particuliere ziektekostenverzekering. Door niet bij een wettelijke ziektekostenverzekeraar verzekerd te zijn, voldoet eiseres niet aan de voorwaarden om de gevraagde verklaring te verkrijgen. Als een pensiongerechtigde voldoet aan de voorwaarden wordt vrijstelling verleend voor de AOW, ANW en AKW. Dit geldt niet voor de Wlz. Verweerder baseert zijn beslissing op de artikelen 16, 24 en 25 van de Verordening (EG) 883/2004 (de Verordening), de artikelen 21 en 22 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) en de SVB Beleidsregels SB2149 (SB2149).
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de verklaring ‘niet Wlz verzekerd’ voor de periode van 1 december 2018 (begindatum pensioen) tot 1 april 2019 (begindatum weer werkzaam in Duitsland). Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden eiseres
4. Eiseres stelt dat zij onder de werking van de Verordening valt. Deze Verordening is bedoeld om te voorkomen dat mensen in verschillende lidstaten dubbele lasten moeten betalen. Zij moet nu zowel in Nederland als in Duitsland premie voor de langdurige zorg betalen. Dat kan volgens haar niet de bedoeling zijn.
Daarnaast kan verweerder toepassing geven aan artikel 16, tweede lid, van de Verordening. Deze regeling heeft tot doel een oplossing te bieden voor individuele gevallen waarin de toepassing van de Verordening of het nationaal recht tot onbillijkheid leidt. Eiseres heeft een pflegeversicherung. Deze dekt dezelfde risico’s als de Wlz. En omdat deze verzekering particulier is betaald, is eiseres ook verzekerd als zich de verzekerde risico’s in het buitenland voordoen. De brief van het Bundesministerium für Arbeit en Sociales van 24 maart 2020 in combinatie met het Certificate of Entitlement is volgens eiseres voldoende om aan te tonen dat zij voldoet aan de voorwaarden voor de vrijstelling voor de Wlz. Hieruit blijkt immers dat zij voldoet aan de voorwaarde om een in Duitsland wettelijk erkende ziektekostenverzekering te bezitten.
Standpunt verweerder
5. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiseres onder de werking van de Verordening valt. Echter haar particuliere ziektekostenverzekering wordt niet gecoördineerd door de Verordening. Dit betekent dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 21 van het KB746 en daarom niet in aanmerking komt voor een verklaring dat zij niet verzekerd is voor de Wlz. De Verordening gaat uit van het idee dat een persoon altijd recht moet hebben op zorg in de lidstaat van de woonplaats. Uit de systematiek van de Verordening kan worden afgeleid dat de lidstaat van de woonplaats een belanghebbende nooit buiten de zorgverzekering mag houden als er geen bescherming is in een andere lidstaat. De Verordening beschermt namelijk niet alleen tegen dubbele verzekering/premieheffing, maar bedoelt ook te voorkomen dat een persoon nergens verzekerd is. Het is dan logisch dat een lidstaat de eis mag stellen dat een belanghebbende meedoet aan de wettelijke solidariteit van het woonland.
Oordeel rechtbank
6. Onbetwist is dat eiseres in Nederland woont, in Duitsland heeft gewerkt en sinds 1 december 2018 een Duits pensioen ontvangt. Zij bevindt zich dus in een grensoverschrijdende situatie. Op haar is de Verordening van toepassing.
7. Op grond van de Verordening is op eiseres de wetgeving van haar woonland van toepassing [1] . Eiseres is onderworpen aan de Nederlandse wetgeving inzake ziektekosten en zij heeft recht op Nederlandse verstrekkingen voor rekening van het Nederlandse Wlz-orgaan [2] . De in artikel 21, eerste lid, van KB 746 vervatte voorwaarde voor niet Wlz-verzekerd zijn, inhoudende dat sprake moet zijn van een situatie dat
met toepassing van de Verordeningrecht bestaat op verstrekkingen die in beginsel worden verleend ten laste van een andere lidstaat van de Europese Unie, doet zich echter niet voor. De Verordening coördineert namelijk de particuliere zorgverzekering van eiseres niet. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat eiseres geen beroep toekomt op dat artikel en terecht de aanvraag van een verklaring ‘niet Wlz-verzekerd’ als bedoeld in artikel 21, zevende lid, van KB 746 afgewezen. De rechtbank licht haar oordeel hierna nader toe.
8. Door haar werk in Duitsland was eiseres in Duitsland sociaal verzekerd. Duitsland kent drie soorten ziektekostenverzekeringen: een verplichte (
gesetzlich pflichtversichert), een vrijwillige (
freiwillig gesetzlich) en een particuliere (
private) ziektekostenverzekering.
De verplichte en de vrijwillige zijn wettelijke verzekeringen.
Eiseres heeft destijds gekozen voor een particuliere ziektekostenverzekering en heeft deze verzekering aangehouden toen zij op 1 december 2018 met pensioen ging. Ze wil haar Duitse particuliere ziektekostenverzekering niet opzeggen. Daardoor is ze dubbel verzekerd en moet ze dubbel premie betalen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een particuliere zorgverzekering niet wordt gecoördineerd door de Verordening. De Verordening gaat over de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten en niet van particuliere verzekeraars. Dat de Duitse particuliere ziektekostenverzekering van eiseres hetzelfde risico zou dekken als de wettelijke verzekering, doet daar niets aan af. Dat van een door de Verordening gecoördineerde verzekering in het geval van eiseres geen sprake is, blijkt ook uit het feit dat haar Duitse ziektekostenverzekeraar afgifte van het zogeheten E121 formulier weigert. Dat eiseres tot 1 april 2019 dubbel verzekerd was en dubbel premie moest betalen, was het gevolg van haar eigen keuze om de Duitse particuliere ziektekostenverzekering niet op te zeggen.
9. Tot slot kan het beroep van eiseres op artikel 16, tweede lid, van de Verordening evenmin slagen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit een zogenaamde “kan” bepaling is en aldus een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft tot het verlenen van ontheffing van de verzekeringsplicht. In de beleidsregels (SB2149) is aangegeven wanneer daarvan gebruik wordt gemaakt, namelijk in de gevallen genoemd in artikel 22, eerste lid, van het KB 746. Artikel 22 van het KB 746 gaat enkel over ontheffing van de verzekeringsplicht AOW, ANW en AKW. In de nota van toelichting bij dit artikel staat ook uitdrukkelijk dat en waarom de vrijstelling niet geldt voor de AWBZ (thans Wlz) [3] . Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor ontheffing van de verzekeringsplicht voor de Wlz.
10. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van de verklaring ‘niet Wlz verzekerd’ voor de periode van 1 december 2018 tot 1 april 2019 in stand blijft.
12. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2022 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 6 december 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Wettelijk kader
Verordening EG nr. 883/2004
Artikel 16
Uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15
1. Twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen kunnen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 vaststellen.
2. Degene die recht heeft op een pensioen krachtens de wetgevingen van een of meer lidstaten en die in een andere lidstaat woont, kan op zijn verzoek worden vrijgesteld van de toepassing van de wetgeving van deze laatste lidstaat mits hij niet op grond van de verrichting van een werkzaamheid, al dan niet in loondienst, aan deze wetgeving is onderworpen.
Artikel 24
Geen recht op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats
1. Degene die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten en geen recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, ontvangt desalniettemin verstrekkingen voor zichzelf en zijn gezinsleden voorzover hij hierop recht zou hebben krachtens de wetgeving van de lidstaat, of van minstens een van de lidstaten die voor zijn pensioenen bevoegd is, indien hij in die lidstaat zou wonen. De verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verstrekt door het orgaan van de woonplaats alsof de betrokkene recht had op pensioen en verstrekkingen krachtens de wetgeving van die lidstaat.
2. In de gevallen als bedoeld in lid 1 wordt op grond van de volgende regels bepaald welk orgaan de kosten voor verstrekkingen voor zijn rekening dient te nemen:
a. a) ingeval de pensioengerechtigde enkel recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van één lidstaat, neemt het bevoegde orgaan van deze lidstaat de kosten voor zijn rekening;
b) ingeval de pensioengerechtigde recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van twee of meer lidstaten, zijn de kosten voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat onder wiens wetgeving de betrokkene het langst heeft geressorteerd; indien de toepassing van deze regel ertoe zou leiden dat verscheidene organen de kosten voor hun rekening dienen te nemen, dan komen de kosten voor rekening van het orgaan dat de wetgeving toepast waaraan de pensioengerechtigde laatstelijk onderworpen is geweest.
Artikel 25
Pensioenen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten dan de lidstaat van de woonplaats in gevallen waarin er een recht op verstrekkingen in de lidstaat van de woonplaats
Ingeval degene die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten, woont in een lidstaat waarvan de wetgeving voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden stelt inzake verzekering of inzake het al dan niet in loondienst verrichten van werkzaamheden, en waarvan de betrokkene geen enkel pensioen ontvangt, komen de kosten voor verstrekkingen voor de betrokkene en zijn gezinsleden voor rekening van het krachtens de regels van artikel 24, lid 2, aangewezen orgaan van een van de lidstaten die bevoegd zijn voor zijn pensioenen, voorzover genoemde pensioengerechtigde en zijn gezinsleden recht zouden hebben op deze verstrekkingen indien zij zouden wonen in die lidstaat.
Wet langdurige zorg (Wlz)
Artikel 1.2.1 van de Wlz bepaalt dat een ingezetene in de zin van de Wlz degene is die in Nederland woont.
Artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wlz bepaalt dat is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die ingezetene is.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking kan worden gegeven aan de kring der verzekerden.
Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746)
Artikel 21, eerste lid, van het KB 746 bepaalt dat op grond van de Wlz niet is verzekerd de persoon die in Nederland woont, doch die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of van een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, in Nederland recht kan doen gelden op verstrekkingen die hem in beginsel worden verleend ten laste van een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten.
Op grond van het zevende lid van dit artikel geeft de SVB op aanvraag van de persoon, bedoeld in het eerste, tweede, vierde of vijfde lid, een verklaring af dat hij niet verzekerd is.
Artikel 22 van het KB 746 bepaalt dat de persoon die in Nederland woont en die recht heeft op een uitkering op grond van een buitenlandse wettelijke of bovenwettelijke regeling inzake sociale zekerheid of op grond van een regeling van een volkenrechtelijke organisatie op zijn aanvraag, voor zolang hij geen arbeid in Nederland verricht, door de SVB van de verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet wordt ontheven, zolang hij:
a. duurzaam recht heeft op uitsluitend een uitkering als bedoeld in de aanhef en deze uitkering per maand ten minste gelijk is aan 70% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag; of
b. naast een uitkering als bedoeld in onderdeel a, recht heeft op een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering en het totaal van deze uitkering en de buitenlandse wettelijke of bovenwettelijke uitkering of de uitkering van de volkenrechtelijke organisatie per maand ten minste gelijk is aan 70% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag en de buitenlandse uitkering of de uitkering van de volkenrechtelijke organisatie groter is dan of gelijk is aan de Nederlandse uitkering.
Verzoek om vrijstelling door pensioen- of rentetrekkers (SB2149)
De SVB heeft in het kader van artikel 16, tweede lid, van de Verordening beleid ontwikkeld, te weten de beleidsregel SB2149. Hierin staat:
Beleidsregel
De SVB acht zich gebonden aan de door de Nederlandse wetgever aangegeven ontheffingsgronden, zoals geformuleerd in artikel 22 van KB 746. Indien de belanghebbende voldoet aan de in dit artikel genoemde criteria wordt vrijstelling verleend.
Uit de toelichting op artikel 22 van KB 746 blijkt: “Zoals opgemerkt geldt de vrijstelling van verzekeringsplicht niet voor de AWBZ. Dit houdt verband met het volgende. Het is in het belang van iedere ingezetene, dat het risico zoals omschreven in de AWBZ, is afgedekt. Dit is uitsluitend gegarandeerd als betrokkene op grond van een internationale coördinatieregeling in beginsel ten laste van het land dat een uitkering verstrekt in Nederland recht heeft op medische zorg zoals omschreven in de ZFW en de AWBZ. In dat geval is in artikel 21 geregeld dat betrokkene niet verzekerd is voor de AWBZ. (…) Wanneer men nu om vrijstelling van de Nederlandse verzekeringsplicht op grond van de volksverzekeringen vraagt en deze krijgt, ontstaat de volgende situatie. Er bestaat dan geen dekking meer tegen de in de AWBZ geregelde risico’s. (…) Zou men niet in staat zijn de kosten van een AWBZ-verstrekking te betalen, dan zou men een beroep op de Algemene bijstandswet (Abw) moeten doen. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de regering.”

Voetnoten

1.Artikel 11, derde lid, onder e, van de Verordening.
2.Op grond van artikel 2.1.1, aanhef en onder a, van de Wlz is eiseres als ingezetene van Nederland Wlz-verzekerd. Op grond van artikel 2.1.1, vierde lid, van de Wlz kan de kring van Wlz-verzekerden worden beperkt bij algemene maatregel van bestuur, te weten KB 746.
3.Zie het wettelijke kader in de bijlage bij deze uitspraak.