ECLI:NL:RBLIM:2022:9715

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
ROE 21/1397
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen en commerciële ruimten in Maasgouw

Op 7 december 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van tien appartementen en twee commerciële ruimten, waarbij de eiser bezwaar maakte tegen het besluit van 25 maart 2021. De eiser betoogde dat verweerder verouderd parkeerbeleid had toegepast en dat de parkeerdrukmetingen niet representatief waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder de omgevingsvergunning terecht had verleend, omdat het bouwplan voldeed aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en er voldoende parkeerruimte beschikbaar was. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de Parkeernota niet verouderd was en dat de parkeerdrukmetingen van de deskundigen voldoende waren om de vergunning te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de eventuele nadelige gevolgen voor de eiser niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen van de vergunning. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 1397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.N.C.A. Bukkems),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H.J. Pietermans).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [vestigingsplaats 1] , vergunninghouder (gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van tien appartementen, twee commerciële ruimten en het aanleggen van een in / uitrit op het adres [adres 1] , [adres 2] tot en met [adres 3] en [adres 4] te [woonplaats] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een deskundige benaderd, [naam 1] van [handelsnaam 1] , die op 22 september 2021 een rapport heeft uitgebracht.
Vergunninghouder heeft daarop gereageerd en heeft daarbij een notitie van [expertisebureau] van
26 oktober 2021 overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Vergunninghouder heeft nog een extra parkeeronderzoek van [expertisebureau] van 21 juni 2022 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam 2] . Tevens zijn als deskundigen aanwezig geweest [naam deskundige 1] (namens vergunninghouder) en [naam deskundige 2] (namens verweerder).

Overwegingen

Inleiding
1. Op 2 april 2019 heeft [handelsnaam 2] namens vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van tien appartementen, twee commerciële ruimten (restaurant en cafetaria) en het aanleggen van een in / uitrit op het adres [adres 1] - [adres 4] in [woonplaats] . De bestaande drie panden worden gesloopt. Onderdeel van de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing.
2. Eiser woont om de hoek van de [adres 1] - [adres 4] , op de [adres 5] .
3. Het bestreden besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure (paragraaf 3.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).
Het ontwerpbesluit heeft vanaf 6 februari 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Eiser heeft hiertegen een zienswijze ingediend.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo (bouwen) en op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo (afwijken bestemmingsplan).
5. Blijkens bijlage 2 bij het bestreden besluit is bij de activiteit bouwen het aspect parkeren getoetst aan het gemeentelijk beleid dat is neergelegd in de ‘Parkeernormen en parkeerbijdrageregeling gemeente Maasgouw (2010)’ (hierna: de Parkeernota). Voorts is (zie bijlage 3 bij het bestreden besluit) afgeweken van het bestemmingsplan Maasbracht - Maasbrachterbeek. De goothoogte / bouwhoogte is 16,3 meter terwijl dat 9 meter respectievelijk 15 meter mag zijn en het aantal woningen neemt toe met 6 (mag 4 zijn). Volgens verweerder past het plan in de uitgangspunten van de “Structuurvisie Maasgouw 2030” en de “Ontwikkelvisie Havenfront”, draagt het bouwplan bij aan een versterking van het straatbeeld en zijn er vanuit ruimtelijk oogpunt geen onoverkomelijke bezwaren tegen het verlenen van medewerking aan het bouwplan. Het bouwplan is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
6. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder na de zitting nadere stukken overgelegd. Eén van deze stukken betreft het besluit van 7 februari 2018 waarbij de gemeenteraad heeft besloten dat voor de realisatie van tien appartementen en twee commerciële ruimten op de locatie [adres 1] - [adres 4] in [woonplaats] , bij het nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders omtrent een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan, een verklaring van geen bedenkingen, als bedoeld in artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bniet nodig is.
Standpunten van partijen
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat er gebruik is gemaakt van verouderde parkeeronderzoeken die bovendien niet correct zijn. Het parkeeronderzoek van [expertisebureau] dateert van 16 maart 2017 en na deze datum is er op de hoek Havenstraat-Sintelstraat een horecagelegenheid geopend, waarmee geen rekening is gehouden bij het nemen van het bestreden besluit. Eiser voert verder aan dat het bouwplan niet voldoet aan het vereiste aantal parkeerplaatsen volgens de Parkeernota. Eiser betwist dat er binnen een afstand van 100 meter in totaal 121 parkeerplaatsen voorhanden zijn, volgens eiser zijn er slechts 47 parkeerplaatsen beschikbaar. Eiser voert tevens aan dat niet is voorzien in een bepaling omtrent de locatie van de afvalcontainers van de horecagelegenheden en eiser vraagt zich af waar die geplaatst gaan worden.
8. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft een nieuwe inventarisatie gedaan en daaruit blijkt volgens hem dat het aantal parkeerplaatsen binnen een afstand van 100 meter niet 121 maar 113 is. Er wordt verwezen naar een geactualiseerd parkeeronderzoek van [expertisebureau] van 28 juli 2021. Daaruit (parkeerdrukmeting) blijkt dat er bij 113 parkeerplaatsen voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor bewoners binnen een afstand van 100 meter van het bouwplan ook op piekmomenten. Datzelfde geldt ook voor de horeca binnen een afstand van 250 meter van het bouwplan. Daarmee wordt volgens verweerder voldaan aan de Parkeernota.
Ten aanzien van het plaatsen van afvalcontainers vraagt verweerder zich af wat het belang van eiser daarbij is en dat dat pas gaat spelen bij het in gebruik nemen van de commerciële ruimten en dat er dan aan de milieuregels moet worden voldaan.
9. Eiser heeft naar aanleiding van het verweerschrift een deskundige ingeschakeld, te weten [naam 1] van [handelsnaam 1] . [handelsnaam 1] heeft een analyse verricht (adviesrapport van 22 september 2021). Volgens deze deskundige heeft verweerder, kortgezegd, het huidige parkeerbeleid niet correct toegepast. Het beleid is verouderd, want tussentijds zijn er ontwikkelingen geweest, niet alleen in [woonplaats] zelf maar ook met betrekking tot het vaststellen van nieuwe parkeerkencijfers door het CROW. Bovendien wordt de parkeerdruk afgewenteld op de openbare ruimte, hetgeen in strijd is met het parkeerbeleid. Daarnaast stelt deze deskundige dat de parkeerdrukmeting van [expertisebureau] niet als representatief en maatgevend moet worden beschouwd, omdat onjuiste loopafstanden zijn toegepast en omdat het parkeeronderzoek van juli 2021 heeft plaatsgevonden tijdens de coronapandemie.
10.
Vergunninghouder heeft bij brief van 1 november 2021 gereageerd op het beroepschrift van eiser. Daarin is uiteengezet dat het bouwplan een lange voorgeschiedenis heeft en er diverse onderzoeken zijn gedaan. Verwezen wordt naar de onderzoeken van [expertisebureau] van 16 maart 2017 en 28 juli 2021. Naar aanleiding van het rapport van [handelsnaam 1] van 22 september 2021 heeft vergunninghouder een notitie van [naam 3] van 26 oktober 2021 overlegd. Vergunninghouder laat de rechtbank bij brief van 29 november 2021 weten een heel groot economisch belang te hebben bij het bouwplan en verzoekt om versnelde behandeling van het beroep.
11. Eiser heeft op 9 december 2021 gereageerd met een reactie van [handelsnaam 1] van 29 november 2021. Daarin wordt ingegaan op de notitie van [naam 3] van 26 oktober 2021 ten aanzien van de loopafstand en het parkeeronderzoek tijdens de Covid maatregelen. Eiser geeft naar aanleiding van de brief van vergunninghouder van
29 november 2021 voorts aan dat het bouwplan voor hem zeer bezwarend is.
12. Verweerder heeft in zijn aanvullende verweerschrift van 8 februari 2022 gereageerd op de rapportages van [handelsnaam 1] van 22 september 2021 en 29 november 2021. Verweerder vindt (kortgezegd) dat er van de Parkeernota mocht worden uitgegaan en dat het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hij verwijst in dit verband naar het geactualiseerde parkeeronderzoek van [expertisebureau] van 28 juli 2021 en de notitie van [expertisebureau] van 26 oktober 2021.
13. Vergunninghouder heeft bij brief van 5 juli 2022 een extra parkeeronderzoek van [expertisebureau] van 21 juni 2022 overgelegd naar aanleiding van parkeerdrukmetingen op 16 en 18 juni 2022. Daaruit volgt dat de parkeerbezetting zonder coronamaatregelen en tijdens goede weersomstandigheden is afgenomen ten opzichte van de parkeerdrukmeting in juli 2021.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
14. In artikel 2.5.30 van de Bouwverordening is, voor zover van belang, bepaald dat een bouwplan moet voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein en dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning in afwijking hiervan kan verlenen voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
15. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
16. Ter zitting is uitgebreid ingegaan op het aspect parkeren en vastgesteld dat dit aspect is getoetst bij de activiteit bouwen in het licht van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening maar ook in het kader van de activiteit afwijken van het bestemmingsplan in verband met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Waar het in dit geschil om gaat is of verweerder heeft mogen besluiten te voorzien in parkeerruimte (voornamelijk) buiten het terrein van het bouwplan. Verweerder komt hierbij beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
17. Eiser heeft zich - zie ro 7 e.v. - op het standpunt gesteld dat verweerder het bestreden besluit niet heeft mogen nemen omdat er sprake is van verouderd parkeerbeleid en / of dit beleid verkeerd is toegepast, er in te weinig parkeerplaatsen is voorzien en de parkeeronderzoeken (parkeerdrukmetingen) niet deugen. Hij vindt het bouwplan in dat verband zeer bezwarend. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Is het parkeerbeleid verouderd en / of verkeerd toegepast?
18. In paragraaf 4.4. Verkeer en parkeren van de ruimtelijke onderbouwing (bij de aanvraag om de omgevingsvergunning voor het bouwplan) is met verwijzing naar de Parkeernota en een door [expertisebureau] in maart 2017 uitgevoerd parkeeronderzoek een onderbouwing gegeven waarom het plan voldoet aan het vereiste aantal parkeerplaatsen volgens de Parkeernota.
19. Om de parkeerbehoefte te kunnen bepalen zijn er in de Parkeernota parkeernormen aangegeven waarmee een objectieve berekening gemaakt kan worden van het aantal benodigde parkeerplaatsen bij een bepaalde functie. Deze parkeernormen zijn afhankelijk van het gebied waar het bouwwerk komt en de functie van het bouwwerk. De uitgangspunten van dit beleid zijn:
- De parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en
economische ontwikkeling van de kernen.
  • Elke initiatiefnemer van bouwplannen is verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeeroplossing.
  • Een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.
  • Vanwege de kwaliteit van de openbare ruimte moet ernaar gestreefd worden zo veel parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan te leggen als nodig is, waarbij de mogelijkheden voor uitwisseling en dubbelgebruik niet uit het oog verloren mogen worden.
20. Verweerder heeft zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de Parkeernota niet verouderd is. Bij het opstellen van de Parkeernota (paragraaf 1.5) is rekening gehouden met de toekomstige (groei van de) parkeerbehoefte waarbij het jaar 2030 als horizon geldt. Op dit moment is er volgens verweerder op basis van de huidige parkeersituatie in de kern van Maasbracht geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de Parkeernota in 2022 niet meer voldoet, hetgeen eiser ook niet gemotiveerd heeft bestreden. Verweerder is hiervan mogen uitgaan. Dat er volgens de deskundige van eiser andere normen en uitgangspunten kunnen worden gehanteerd, betekent niet dat verweerder niet (in redelijkheid) van die in de Parkeernota mocht uitgaan.
21. In de Parkeernota (paragraaf 5.2) is bepaald dat wanneer niet alle parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd, in drie gevallen vrijstelling kan worden verleend voor het aantal op eigen terrein te realiseren parkeerplaatsen:
1. De initiatiefnemer beschikt over voldoende parkeercapaciteit op acceptabele loopafstand (binnen 250 meter):
a. Parkeerplaatsen die de initiatiefnemer zelf in de nabijheid op particulier terrein realiseert.
b. Parkeerplaatsen die worden gehuurd van derden, waarbij de initiatiefnemer dient aan te tonen (door middel van contracten) dat deze parkeerplaatsen voor de functie beschikbaar zijn. Indien deze huurovereenkomst komt te vervallen, dan vervalt indirect met terugwerkende kracht ook de vrijstelling van de parkeereis.
2. Parkeerplaatsen kunnen worden opgevangen in het openbaar aanbod. Vereist is dat middels een parkeerbalans of parkeerdrukmeting aangetoond dient te worden of er binnen acceptabele loopafstanden (wonen, ontspannen, gezondheidszorg en onderwijs 100 meter, winkelen, 250 meter en werken 250 meter) voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn (de parkeerdruk mag inclusief het tekort van de initiatiefnemer niet boven de 85% bezettingsgraad komen).
3. De gemeente ziet binnen een afstand van 250 meter mogelijkheden, die tevens planologisch haalbaar zijn, om binnen een termijn van 10 jaar extra parkeerplaatsen aan te leggen.
22. De volgorde van deze vrijstellingsmogelijkheden moet als een stappenplan worden gelezen, te weten eerst extra parkeerplaatsen creëren op eigen terrein, daarna opvang in het openbaar gebied en tot slot de mogelijkheid van aanleg van extra parkeerplaatsen.
23. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder bij de Parkeernota heeft aangesloten. Op eigen terrein moeten tien parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Wezenlijk meer parkeerplaatsen zijn er gezien de feitelijke situatie / ligging niet mogelijk. Vervolgens heeft verweerder aangesloten bij de in paragraaf 5.2 onder 2 gestelde mogelijkheid.
24. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het huidige parkeerbeleid niet verouderd is of verkeerd is toegepast. De Parkeernota laat toe dat de parkeerdruk wordt afgewenteld op de openbare ruimte / het openbaar aanbod. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er in te weinig parkeerplaatsen voorzien?
25. Verweerder heeft in het licht van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de ruimtelijke onderbouwing (het parkeeronderzoek (parkeerdrukmeting) van [expertisebureau] van16 maart 2017) rekening gehouden met de kenmerken van de functies en het gebied. Ter voorbereiding heeft overleg plaats gevonden over de formulering van het onderzoeksgebied, de binnen het gebied aanwezige functies en de openingstijden van de verschillende functies (meetmomenten in verband met dubbelgebruik). Tevens is hierbij rekening gehouden met het feit dat het hele gebied achter de Havenstraat in de jaren 2017-2018-2019 zou worden gereconstrueerd.
26 . Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat bij besluit van 3 november 2015 een omgevingsvergunning is verleend voor de realisering van een commerciële ruimte met daarboven appartementen alsmede het aanleggen van een inrit naar de achtergelegen parkeerplaats op de hoek Havenstraat-Sintelstraat in Maasbracht . Volgens verweerder was het vergunde bouwplan op het moment van het parkeeronderzoek van [expertisebureau] in 2017 nog niet in gebruik genomen en was dat ook niet als zodanig in het parkeeronderzoek benoemd, maar deze ontwikkeling en de daarmee samenhangende parkeerbehoefte is wel meegenomen in het parkeeronderzoek van [expertisebureau] in 2021.
27. De rechtbank ziet geen reden het standpunt van verweerder onder ro 25 en 26 niet te volgen. Verweerder heeft het aantal parkeerplaatsen binnen een afstand van 100 meter naar aanleiding van het beroepschrift nogmaals geïnventariseerd en heeft geconcludeerd dat het toekomstig aantal parkeerplaatsen binnen 100 meter van de ontwikkellocatie en na realisering van het bouwplan 113 is, waarvan tien op het eigen terrein. Dat aantal parkeerplaatsen is (ter zitting) niet door eiser weersproken en de rechtbank neemt dat aan. De stelling in het beroepschrift dat het aantal benodigde parkeerplaatsen 47 is wordt dus niet gevolgd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Deugen de onderzoeken (parkeerdrukmetingen) van [expertisebureau] ?
28. Uit de onderzoeken van [expertisebureau] (parkeerdrukmetingen uit 2017, 2021 en 2022) komt naar voren dat er voldaan wordt aan de parkeerdruk zoals vastgelegd in paragraaf 5.2 onder 2 van de Parkeernota. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat, ondanks dat het toekomstig aantal beschikbare parkeerplaatsen binnen een afstand van 100 meter niet 121 maar 113 is, er voor bewoners ook op piekmomenten voldoende parkeerplaatsen beschikbaar blijven op een acceptabele loopafstand van het project. Dit geldt dus ook voor de beschikbare parkeercapaciteit op het nabijgelegen parkeerterrein aan de [straat ] . Dit kan dus (mede) voorzien in de behoefte van de nieuwe bewoners van het bouwplan.
28.1.
Daarnaast volgt uit het aanvullend parkeeronderzoek van [expertisebureau] van 28 juli 2021 en het parkeeronderzoek van 21 juni 2022 dat ook voor bezoekers en personeel van de in het bouwplan te realiseren commerciële ruimten binnen een loopafstand van 250 meter voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
28.2.
Weliswaar leidt het bouwplan tot een extra parkeervraag, maar deze kan naar het oordeel van de rechtbank door de tien binnen het bouwplan op eigen terrein te realiseren parkeerplaatsen en de in de omgeving beschikbare openbare parkeerplaatsen worden opgevangen. Verweerder heeft zich volgens de rechtbank dus op het standpunt mogen stellen dat de benodigde parkeerplaatsen daadwerkelijk kunnen worden opgevangen in het openbaar gebied. Om die reden is de derde vrijstellingsmogelijkheid - zie ro 21 - (vooralsnog) niet aan de orde.
Loopafstanden
29. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat [expertisebureau] , anders dan eiser stelt, wel heeft beoordeeld of sprake is van acceptabele loopafstanden tussen parkeerplaatsen en het bestemmingsadres. In Maasbracht is een duidelijke parkeerroute aangebracht. Zowel voor als na het passeren van de bestemming komt men langs parkeergelegenheden. Door het instellen van een parkeerroute wordt het zoekverkeer zoveel mogelijk verminderd. Voor huidige omwonenden van het bouwplan, zoals eiser, geldt dat geparkeerd kan worden op eigen terrein. Voor hen veranderen de loopafstanden niet.
30. Verweerder heeft daarbij volgens de rechtbank mogen betrekken dat de in de Parkeernota genoemde loopafstanden van 100 en 250 meter niet zijn bedoeld als harde afstanden waar niet van mag worden afgeweken, anders dan eiser stelt. De afstanden geven richting bij de beoordeling van de vraag of sprake is van acceptabele loopafstanden tussen parkeerplaatsen en het bestemmingsadres. Verweerder heeft daarbij gewezen op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] waarin is geoordeeld dat een afstand van 150 meter acceptabel kan worden geacht terwijl het CROW in beginsel uitgaat van 100 meter. In het verlengde van deze uitspraak geldt eenzelfde beoordeling ook bij de afstand van 250 meter tussen parkeerplaatsen en bestemmingsadres.
Parkeertelling tijdens de coronapandemie
31. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het schetsen van een representatief beeld van de werkelijke parkeerdruk sinds het coronajaar 2020 niet mogelijk is. Binnen het parkeerbeleid bestaat de mogelijkheid om tot een parkeertelling over te gaan als de parkeervraag niet op eigen terrein opgelost kan worden. Hierin staan geen andere voorwaarden genoemd dan dat geteld moet worden op het maatgevende moment in de week. Elke telling is afhankelijk van omstandigheden en toevalligheden. Het kan de vergunninghouder niet worden verweten dat tijdens een pandemie moest worden geteld. Verder kan ook niet zomaar worden aangenomen dat na de coronapandemie de horecabezetting ooit terugkomt op het oude niveau van voor de pandemie. Toe- of afname van de parkeerdruk vallen binnen de bandbreedte van onzekerheid.
32. Volgens de rechtbank laten de resultaten van het parkeeronderzoek van [expertisebureau] uit 2021 met een bezettingsgraad van 84% op het piekmoment zien dat met de beoogde planontwikkeling geen parkeerprobleem te verwachten zijn, ondanks het gegeven dat er in 2021 meer auto’s geparkeerd stonden dan in 2017. Bovendien waren de coronaregels versoepeld gedurende de parkeertellingen op 8, 10, 11, 13 en 17 juli 2021. Daarbij verwijst de rechtbank naar de parkeerbezetting zonder coronamaatregelen en tijdens goede weersomstandigheden van 16 en 18 juni 2022: die is afgenomen ten opzichte van de parkeerdrukmeting in juli 2021.
Drukte als gevolg van zoekverkeer
33. Eiser heeft verder zijn zorgen geuit over de overlast door het zoekverkeer naar / op de parkeerplaats naast zijn woning aan de [straat ] . Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerdruk in zijn context moet worden geplaatst. In het geval van het parkeerterrein aan de [straat ] in [woonplaats] betekent dit dat er op een parkeerterrein van zestig parkeerplaatsen op het drukste moment (gerelateerd aan 85%) nog geen negen parkeerplaatsen onbezet blijven. Het zoekverkeer dat hieruit ontstaat gaat volledig over deze parkeerplaats. De rechtbank onderschrijft dit en stelt met verweerder vast dat de gevolgen van dit zoekverkeer voor eiser daarom slechts beperkt zullen zijn
.
34. Gelet op hetgeen hiervoor in ro 28 t/m 33 is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de betreffende parkeeronderzoeken (parkeerdrukmetingen) niet te volgen. Eiser heeft geen (feitelijke) onderbouwing gegeven om aan te nemen dat de parkeerdruk (wezenlijk) hoger is dan door verweerder op basis van de door [expertisebureau] uitgevoerde parkeerdrukmetingen mocht worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden aangenomen dat de parkeerdruk rondom het bouwplan 84-85 % is en in overeenstemming is met de in paragraaf 5.2 onder 2 van de Parkeernota gestelde mogelijkheid. Bijzondere omstandigheden om hiervan af te wijken zijn niet gesteld / daarvan is de rechtbank niet gebleken. Deze beroepsgronden slaag niet.
Onevenredig?
35. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder - dat is eigenlijk ook niet betwist door eiser - dat het bouwplan past in de “Structuurvisie Maasgouw 2030” en de “Ontwikkelvisie Havenfront”, bijdraagt aan de versterking van het straatbeeld en er dus vanuit ruimtelijk oogpunt geen onoverkomelijke bezwaren zijn tegen het verlenen van medewerking aan het bouwplan. De rechtbank tekent hierbij aan dat niet in geschil is dat er slechts op ondergeschikte punten - zie ro 5 - van het bestemmingsplan Maasbracht -Maasbrachterbeek hoefde te worden afgeweken.
35.1.
Op grond van de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat eiser voldoende parkeergelegenheid heeft op zijn eigen terrein. Voor zover er daadwerkelijk geen tien parkeerplaatsen bij het bouwplan worden gerealiseerd kan hij verweerder om handhaving verzoeken. Overigens heeft verweerder (ter zitting) aangegeven te willen voorzien in (de aanleg van) extra parkeerplaatsen als er boven een parkeerdruk van 85% op piekmomenten wordt gekomen. Als eiser vindt dat dat op enig moment zo is, dan kan hij verweerder hierop aanspreken. Om die reden is de derde vrijstellingsmogelijkheid - zie ro 21 - (vooralsnog) niet aan de orde. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiser in het centrum van Maasbracht woont waarbij er nu eenmaal sprake is van meer en drukker verkeer als gevolg van de daar aanwezige (horeca) voorzieningen. De rechtbank volgt dus niet de stelling van eiser dat het bouwplan voor hem zeer bezwarend is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Afvalcontainers
36. Voor zover eiser gesteld heeft dat het plaatsen van de afvalcontainers van de commerciële ruimten ten koste zal gaan van de parkeerplaatsen is de rechtbank van oordeel dat dat niet het geval is. Ter zitting is gebleken dat uit de tekeningen van het bouwplan volgt dat de locatie van de afvalcontainers is voorzien op het eigen terrein. Eiser heeft niet gemotiveerd gesteld dat dit op voorhand niet mogelijk is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
37. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft mogen nemen. Verweerder heeft daarbij in het licht van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening de Parkeernota juist toegepast en mocht zich baseren op de diverse parkeeronderzoeken / parkeerdrukmetingen van [expertisebureau] . Van strijd met een goede ruimtelijke ordening is niet gebleken en niet kan gezegd worden dat er parkeerproblemen ontstaan die voor eiser onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
38. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht en / of proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en openbaar gemaakt op 7 december 2022.
Rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 december 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van 10 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1259.