Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan. Ook de vereiste onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
3. Op basis van artikel 13b lid 1 aanhef en onder a van de Opiumwet is verweerder bevoegd om een last onder bestuursdwang tot sluiting van een lokaal en het bijbehorende erf op te leggen, indien een middel als bedoeld in lijst I wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 5 lid 2 en 3 van de Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria van de gemeente Simpelveld (Beleidsregels) wordt een lokaal en/of het bijbehorend erf bij recidive waarbij een handelshoeveelheid harddrugs in een lokaal en/of bijbehorend erf binnen vijf jaar na constatering van een vorige overtreding van de Opiumwet met betrekking tot voorbereidingshandelingen voor de bereiding of vervaardiging van softdrugs in dat lokaal en/of bijbehorend erf, gesloten voor de duur van 24 maanden.
Ingevolge artikel 2 onder k van de Beleidsregels is sprake van ‘recidive’ bij het binnen vijf
jaren na de datum van de vorige constatering van een overtreding van de Opiumwet,
opnieuw constateren van een overtreding van de Opiumwet.
Was verweerder bevoegd om de loods en het daarbij behorende erf te sluiten ?
4. Blijkens de rapportage van de politie is op 13 oktober 2022 bij een doorzoeking van de loods het volgende aangetroffen:
Eerste ruimte/compartiment:
20 kannen met een inhoud van 18 liter, met inhoud en met het opschrift
8 kannen met een inhoud van 18 liter, met inhoud en met het opschrift
Tweede ruimte/compartiment:
- een zwarte sealzak;
- 2 C02-kachels;
- 2,3 gram henneptoppen;
- een lege witte kan met een groen plakband;
- een koolstoffilter met daaraan gekoppeld een afzuigfilter;
- 16 hele gele tabletten en een deel van een tablet (in het proces-verbaal onderzoek
verdovende middelen aangeduid als groep 1);
2 delen van paarsgekleurde rechthoekige tabletten (in het proces-verbaal onderzoek
verdovende middelen aangeduid als groep 2).
In een derde ruimte/compartiment werd aangetroffen:
- 3 blauwe vaten met een inhoud van 200 liter met restvloeistoffen;
- een rood hagelpatroon.
De aangetroffen tabletten (samen 7,15 gram) zijn door de Forensische Opsporing (hierna: ‘FO’) onderzocht. Daaruit is gebleken dat het gaat om het middel MDMA. MDMA komt voor op lijst 1 van de Opiumwet. Het betrof XTC-tabletten. De uitkomst van het onderzoek naar de inhoud van de aangetroffen kannen is thans nog niet bekend. Het aangetroffen middel MDMA is reeds voldoende aanleiding om de loods met het bijbehorend erf te sluiten, volgens de rapportage van de politie.
5. Gelet op de in de loods van verzoeker aangetroffen (handels)hoeveelheid harddrugs (MDMA) is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was om de loods van verzoeker te sluiten, hetgeen door verzoeker ook wordt erkend.
6. Verweerder heeft verzoeker ook eerder op 11 mei 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd tot het sluiten van dezelfde loods, omdat in de loods stoffen en voorwerpen waren aangetroffen die bestemd waren voor de bedrijfsmatige hennepteelt (overtreding van de Opiumwet). Dit betekent dat sprake is van recidive als bedoeld in verweerders Beleidsregels.
7. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat de sluiting van onderhavige loods voor de duur van 24 maanden in overeenstemming is met verweerders Beleidsregels.
Is de sluiting van de (gehele) loods en bijbehorend erf noodzakelijk ?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sluiting van de loods noodzakelijk is. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang dat in de loods een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, dat er binnen relatief korte tijd voor de tweede keer een overtreding van de Opiumwet heeft plaatsgevonden (recidive) en de loods grenst aan een woonwijk, waardoor het woon- en leefklimaat aldaar onder druk komt te staan als gevolg van de betrokkenheid van de loods in het criminele circuit. Verder is van belang dat in de loods een hagelpatroon is aangetroffen, waarvan het voorhanden hebben strafbaar is op grond van de Wet wapens en munitie (Wwm).
9. Over de stelling van verzoeker dat hem niets te verwijten valt overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding, omdat het aannemelijk is dat verzoeker de middelen in de betreffende opslagcompartimenten in de loods heeft geplaatst/heeft doen plaatsen dan wel heeft toegestaan dat zij daar werden geplaatst. Verzoeker is immers veelvuldig aanwezig op het terrein en van een eigenaar mag op grond van vaste jurisprudentie worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurder pand/loods wordt gemaakt. Bovendien had van verzoeker extra alertheid mogen worden verwacht, gelet op de eerdere sluiting van de loods. De stelling van verzoeker ter zitting dat hij wel degelijk zelf heeft gecontroleerd is geheel niet geconcretiseerd en acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd.
10. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kon worden volstaan met het sluiten van een compartiment/gedeelte van de loods, aangezien, blijkens de bestuurlijke rapportage, in meerdere compartimenten een overtreding van de Opiumwet respectievelijk de Wwm heeft plaatsgevonden. Met de sluiting van slechts één of enkele compartimenten wordt het doel van die sluiting, namelijk de onttrekking van de loods aan het drugscircuit, niet bereikt.
11. Met betrekking tot de noodzaak om het bijbehorende erf af te sluiten overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De voorzieningenrechter stelt vast dat (alle) geconstateerde overtredingen van de Opiumwet en de Wwm betrekking hebben op de loods. Op het erf zijn geen drugs of druggerelateerde voorwerpen/goederen/stoffen aangetroffen. Met betrekking tot de stelling van verweerder dat met het sluiten van het erf de toegang tot de loods onmogelijk wordt gemaakt overweegt de voorzieningenrechter dat door het sluiten van de loods de toegang reeds onmogelijk wordt gemaakt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat sluiting van het bijbehorende erf noodzakelijk is. Dat van de sluiting van het erf een andersoortige signaalfunctie uit zou gaan is de voorzieningenrechter niet gebleken en maakt het voorgaande niet anders. Hierbij is tevens van belang dat belanghebbende ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat stalling van de grondverzetmachines op de toegangsweg naar het perceel niet (goed) mogelijk is vanwege de omvang van die machines in relatie tot de breedte van de weg, en het feit dat zijn buurman ook gebruik moet maken van deze weg met soortgelijke grote machines. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening voor wat dit onderdeel betreft moet worden toegewezen.
Zijn de gevolgen van de sluiting onevenredig ?
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker en belanghebbende onvoldoende met verifieerbare (financiële) gegevens hebben onderbouwd dat zij door de sluiting van de loods voor een periode van 24 maanden onevenredig financieel (faillissement) worden geraakt. Gelet op de ter zitting door verzoeker getoonde gegevens wil de voorzieningenrechter aannemen dat verzoeker huurinkomsten heeft uit de verhuur van delen van de loods. Hoe hoog die inkomsten zijn, in hoeverre zij zijn gerelateerd aan de loods, of de huurinkomsten ook in voorliggende periode kunnen worden verwacht, en hoe die inkomsten in verhouding staan tot betalingsverplichtingen zoals de/een hypotheek op de loods is door verzoeker geheel niet inzichtelijk gemaakt. Verder is geheel niet onderbouwd op welke wijze en in welke mate het grondverzetbedrijf financieel wordt geraakt door sluiting van de loods, nu werkzaamheden doorgaans op locatie worden verricht. Dit betekent dat verweerder het belang van sluiting van de loods zwaarder heeft mogen wegen dan de gestelde financiële belangen van verzoeker en belanghebbende.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit met betrekking tot de sluiting van het bijbehorende erf. De voorzieningenrechter wijst het verzoek voor wat betreft de sluiting van de loods af.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter stelt de verletkosten van verzoeker vast op (in totaal) € 287,-.