ECLI:NL:RBLIM:2023:1120

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
ROE 23/291
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een loods op grond van de Opiumwet na aantreffen van harddrugs en recidive

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de sluiting van een loods van verzoeker, die door de burgemeester van de gemeente Simpelveld was opgelegd op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was het gevolg van het aantreffen van een handelshoeveelheid MDMA in de loods, wat door de voorzieningenrechter werd erkend als een overtreding van de Opiumwet. De burgemeester had eerder al een sluiting opgelegd wegens een eerdere overtreding, wat leidde tot de conclusie van recidive. Verzoeker voerde aan dat hij voldoende controle had gehouden en dat de sluiting van 24 maanden hem in financiële problemen zou brengen, maar deze stellingen werden door de voorzieningenrechter als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de loods noodzakelijk en evenredig was, gezien de ernst van de overtredingen en de impact op de omgeving. Echter, de sluiting van het bijbehorende erf werd niet noodzakelijk geacht, omdat daar geen drugs of druggerelateerde voorwerpen waren aangetroffen. De voorzieningenrechter schorste daarom het besluit tot sluiting van het erf, maar wees het verzoek tot sluiting van de loods af. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/291

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2023

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. W.J.F. Geertsen),
en

de burgemeester van de gemeente Simpelveld, verweerder

(gemachtigde: mr. G.B. Falkenberg).
Als derde-partij (belanghebbende) heeft aan het geding deelgenomen:
[Bedrijfsnaam] BV,
(gemachtigde: mr. W.J.F. Geertsen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder het gehele bedrijfspand (loods) met bijbehorend erf van verzoeker aan de [adres] te [plaatsnaam] gesloten, met ingang van 30 januari 2023 voor de duur van 24 maanden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2023. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens belanghebbende is verschenen [Naam 1].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan. Ook de vereiste onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
Toetsingskader.
3. Op basis van artikel 13b lid 1 aanhef en onder a van de Opiumwet is verweerder bevoegd om een last onder bestuursdwang tot sluiting van een lokaal en het bijbehorende erf op te leggen, indien een middel als bedoeld in lijst I wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 5 lid 2 en 3 van de Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria van de gemeente Simpelveld (Beleidsregels) wordt een lokaal en/of het bijbehorend erf bij recidive waarbij een handelshoeveelheid harddrugs in een lokaal en/of bijbehorend erf binnen vijf jaar na constatering van een vorige overtreding van de Opiumwet met betrekking tot voorbereidingshandelingen voor de bereiding of vervaardiging van softdrugs in dat lokaal en/of bijbehorend erf, gesloten voor de duur van 24 maanden.
Ingevolge artikel 2 onder k van de Beleidsregels is sprake van ‘recidive’ bij het binnen vijf
jaren na de datum van de vorige constatering van een overtreding van de Opiumwet,
opnieuw constateren van een overtreding van de Opiumwet.
Was verweerder bevoegd om de loods en het daarbij behorende erf te sluiten ?
4. Blijkens de rapportage van de politie is op 13 oktober 2022 bij een doorzoeking van de loods het volgende aangetroffen:
Eerste ruimte/compartiment:
20 kannen met een inhoud van 18 liter, met inhoud en met het opschrift
‘oxomethanol’;
8 kannen met een inhoud van 18 liter, met inhoud en met het opschrift
orthophosphoric acid”;
9 diverse lege kannen.
Tweede ruimte/compartiment:
  • een zwarte sealzak;
  • 2 C02-kachels;
  • 2,3 gram henneptoppen;
  • een lege witte kan met een groen plakband;
  • een koolstoffilter met daaraan gekoppeld een afzuigfilter;
  • 16 hele gele tabletten en een deel van een tablet (in het proces-verbaal onderzoek
verdovende middelen aangeduid als groep 1);
2 delen van paarsgekleurde rechthoekige tabletten (in het proces-verbaal onderzoek
verdovende middelen aangeduid als groep 2).
In een derde ruimte/compartiment werd aangetroffen:
  • 3 blauwe vaten met een inhoud van 200 liter met restvloeistoffen;
  • een rood hagelpatroon.
De aangetroffen tabletten (samen 7,15 gram) zijn door de Forensische Opsporing (hierna: ‘FO’) onderzocht. Daaruit is gebleken dat het gaat om het middel MDMA. MDMA komt voor op lijst 1 van de Opiumwet. Het betrof XTC-tabletten. De uitkomst van het onderzoek naar de inhoud van de aangetroffen kannen is thans nog niet bekend. Het aangetroffen middel MDMA is reeds voldoende aanleiding om de loods met het bijbehorend erf te sluiten, volgens de rapportage van de politie.
5. Gelet op de in de loods van verzoeker aangetroffen (handels)hoeveelheid harddrugs (MDMA) is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was om de loods van verzoeker te sluiten, hetgeen door verzoeker ook wordt erkend.
6. Verweerder heeft verzoeker ook eerder op 11 mei 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd tot het sluiten van dezelfde loods, omdat in de loods stoffen en voorwerpen waren aangetroffen die bestemd waren voor de bedrijfsmatige hennepteelt (overtreding van de Opiumwet). Dit betekent dat sprake is van recidive als bedoeld in verweerders Beleidsregels.
7. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat de sluiting van onderhavige loods voor de duur van 24 maanden in overeenstemming is met verweerders Beleidsregels.
Is de sluiting van de (gehele) loods en bijbehorend erf noodzakelijk ?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sluiting van de loods noodzakelijk is. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang dat in de loods een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, dat er binnen relatief korte tijd voor de tweede keer een overtreding van de Opiumwet heeft plaatsgevonden (recidive) en de loods grenst aan een woonwijk, waardoor het woon- en leefklimaat aldaar onder druk komt te staan als gevolg van de betrokkenheid van de loods in het criminele circuit. Verder is van belang dat in de loods een hagelpatroon is aangetroffen, waarvan het voorhanden hebben strafbaar is op grond van de Wet wapens en munitie (Wwm).
9. Over de stelling van verzoeker dat hem niets te verwijten valt overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding, omdat het aannemelijk is dat verzoeker de middelen in de betreffende opslagcompartimenten in de loods heeft geplaatst/heeft doen plaatsen dan wel heeft toegestaan dat zij daar werden geplaatst. Verzoeker is immers veelvuldig aanwezig op het terrein en van een eigenaar mag op grond van vaste jurisprudentie worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurder pand/loods wordt gemaakt [1] . Bovendien had van verzoeker extra alertheid mogen worden verwacht, gelet op de eerdere sluiting van de loods. De stelling van verzoeker ter zitting dat hij wel degelijk zelf heeft gecontroleerd is geheel niet geconcretiseerd en acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd.
10. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kon worden volstaan met het sluiten van een compartiment/gedeelte van de loods, aangezien, blijkens de bestuurlijke rapportage, in meerdere compartimenten een overtreding van de Opiumwet respectievelijk de Wwm heeft plaatsgevonden. Met de sluiting van slechts één of enkele compartimenten wordt het doel van die sluiting, namelijk de onttrekking van de loods aan het drugscircuit, niet bereikt.
11. Met betrekking tot de noodzaak om het bijbehorende erf af te sluiten overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De voorzieningenrechter stelt vast dat (alle) geconstateerde overtredingen van de Opiumwet en de Wwm betrekking hebben op de loods. Op het erf zijn geen drugs of druggerelateerde voorwerpen/goederen/stoffen aangetroffen. Met betrekking tot de stelling van verweerder dat met het sluiten van het erf de toegang tot de loods onmogelijk wordt gemaakt overweegt de voorzieningenrechter dat door het sluiten van de loods de toegang reeds onmogelijk wordt gemaakt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat sluiting van het bijbehorende erf noodzakelijk is. Dat van de sluiting van het erf een andersoortige signaalfunctie uit zou gaan is de voorzieningenrechter niet gebleken en maakt het voorgaande niet anders. Hierbij is tevens van belang dat belanghebbende ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat stalling van de grondverzetmachines op de toegangsweg naar het perceel niet (goed) mogelijk is vanwege de omvang van die machines in relatie tot de breedte van de weg, en het feit dat zijn buurman ook gebruik moet maken van deze weg met soortgelijke grote machines. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening voor wat dit onderdeel betreft moet worden toegewezen.
Zijn de gevolgen van de sluiting onevenredig ?
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker en belanghebbende onvoldoende met verifieerbare (financiële) gegevens hebben onderbouwd dat zij door de sluiting van de loods voor een periode van 24 maanden onevenredig financieel (faillissement) worden geraakt. Gelet op de ter zitting door verzoeker getoonde gegevens wil de voorzieningenrechter aannemen dat verzoeker huurinkomsten heeft uit de verhuur van delen van de loods. Hoe hoog die inkomsten zijn, in hoeverre zij zijn gerelateerd aan de loods, of de huurinkomsten ook in voorliggende periode kunnen worden verwacht, en hoe die inkomsten in verhouding staan tot betalingsverplichtingen zoals de/een hypotheek op de loods is door verzoeker geheel niet inzichtelijk gemaakt. Verder is geheel niet onderbouwd op welke wijze en in welke mate het grondverzetbedrijf financieel wordt geraakt door sluiting van de loods, nu werkzaamheden doorgaans op locatie worden verricht. Dit betekent dat verweerder het belang van sluiting van de loods zwaarder heeft mogen wegen dan de gestelde financiële belangen van verzoeker en belanghebbende.
Conclusie.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit met betrekking tot de sluiting van het bijbehorende erf. De voorzieningenrechter wijst het verzoek voor wat betreft de sluiting van de loods af.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter stelt de verletkosten van verzoeker vast op (in totaal) € 287,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit voor wat betreft de sluiting van het bijbehorend erf tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • wijst het verzoek voor het overige af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht,- van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.961,- (€ 1.674 + € 287).
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 februari 2023.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2018:853.