Overwegingen
1. Eisers hebben een dochter (geboren in 2017) met verschillende medische problemen, waaronder het Kabuki-syndroom, blindheid/slechtziendheid en een ontwikkelingsachterstand. De dochter van eisers heeft daardoor beperkingen.
2. Op 1 juli 2019 zijn eisers met hun kinderen verhuisd vanuit een andere gemeente naar de gemeente Heerlen. De woning in [plaats] is een voormalig kantoorpand (gemengde bestemming wonen/kantoor), helemaal ‘kaal’ en moet volledig gerenoveerd worden. Het is de bedoeling dat voor de dochter van eisers op de begane grond een slaapkamer, badkamer en woonkamer worden gerealiseerd. Bij wijze van tijdelijke oplossing, omdat er in het geheel geen badkamer was ten tijde van de verhuizing, hebben eisers een douchecel geplaatst (op een verhoging). Op 31 augustus 2020 hebben zij de onderhavige melding gedaan in het kader van de Wmo 2015. Op 13 oktober 2020 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Op
9 november 2020 hebben eisers een aanvraag gedaan voor een woningaanpassing op grond van de Wmo 2015 ten behoeve van hun dochter. Het gaat om aanpassing van de badkamer op de begane grond.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eisers zijn verhuisd naar een inadequate woning.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de woning niet adequaat is (onder verwijzing naar het advies van de GGD-arts van 29 april 2021). Het kan kloppen dat bij telefonisch contact met de gemeente in algemene zin is medegedeeld dat zolang iemand geen ingezetene is van de gemeente de gemeente geen Wmo-aanvraag kan beoordelen. Er is geen toezegging gedaan dat voor aanpassing van de woning een beroep zou kunnen worden gedaan op maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015. De verhuizing was niet urgent, zodat er ook geen noodzaak was een inadequate woning te kopen.
5. Eisers voeren in beroep aan dat er een dringende noodzaak was te verhuizen. Zij hebben de meest geschikte woning gekocht die destijds binnen hun budget beschikbaar was. Daarbij hebben ze met verschillende (andere) criteria rekening gehouden, waaronder de korte afstand tot het MUMC (waar een Kabuki-expertise centrum is), nabijheid van het centrum (op advies van VISIO, in verband met de voorzieningen die dat biedt voor slechtzienden) en de grote begane grond die zou kunnen worden ingericht als slaap- en leefruimte voor de dochter van eisers. Voor de verhuizing is meermaals telefonisch contact opgenomen met de gemeente om in overleg te treden over de verhuizing met een dochter met een zorgbehoefte, maar toen werden eisers niet te woord gestaan, omdat eisers niet in de gemeente woonden en niet waren ingeschreven in de BRP.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en zal hierna toelichten hoe zij tot dat oordeel komt. Het wettelijk kader gaat als bijlage bij deze uitspraak.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de dochter van eiseres ten gevolge van haar medische problemen beperkingen ondervindt in het normaal gebruik van de woning. Kern van het geschil tussen partijen is of verweerder de aanvraag van eisers mocht afwijzen om de enkele reden dat eisers zijn verhuisd naar een woning die nog zou moeten worden aangepast aan de noden van de dochter van eisers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat niet mocht en zal hierna toelichten waarom niet.
8. De rechtbank overweegt dat bij weigering van een woonvoorziening op de grond dat de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door verweerder, verweerder aannemelijk moet maken dat er in de periode van belang, geschiktere woningen voorhanden waren. Eisers hebben verweerder in staat gesteld dat onderzoek naar een concrete, meer geschikte woning uit te voeren. De rechtbank acht aannemelijk dat zij hebben voldaan aan hun verplichting (telefonisch) contact op te nemen met verweerder(s Wmo-afdeling) om in overleg te treden over de mogelijkheden om, zo nodig met een beroep op de Wmo 2015, de beschikking te krijgen over een aan de beperkingen van de dochter van eisers aangepaste woning. Eisers hebben namelijk gemotiveerd gesteld dat dit telefonisch contact (onder meer) heeft plaatsgevonden vóór de aankoop van de woning en verweerder heeft dat niet weersproken. In het bestreden besluit en ter zitting is door verweerder naar voren gebracht dat ten gevolge van een onjuiste werkwijze – die inmiddels is aangepast – mensen die niet in de gemeente woonden en niet in de BRP waren ingeschreven op een adres in de gemeente niet werden geholpen door de medewerkers van de Wmo-afdeling en dat er ook geen registratie plaatsvond van deze gesprekken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn onderzoekstaak heeft verzaakt en onzorgvuldig heeft gehandeld door eisers niet te vertellen dat de zoektocht naar een geschikte woning in samenspraak met verweerder moet plaatsvinden wanneer zij later een beroep op de Wmo 2015 zullen doen voor het realiseren van woningaanpassingen. Onder de gegeven omstandigheden is het niet aan eisers om achteraf aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er ten tijde van de verhuizing geen geschiktere woning beschikbaar was in de regio, maar aan verweerder om aannemelijk te maken dat dat wél het geval was. Verweerder heeft zijn standpunt dat er in de regio voldoende wisselend aanbod is van gelijkvloerse flatwoningen met lift of gelijkvloerse woningen, waaronder koopwoningen, niet onderbouwd. De aanvraag is daarom ten onrechte afgewezen op de grond dat sprake zou zijn van een inadequate verhuizing.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Nu verweerder ter zitting heeft aangegeven geen gelegenheid te willen krijgen om het gebrek te herstellen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €837,- en een wegingsfactor 1).