ECLI:NL:RBLIM:2023:1643

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
ROE 21/339
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een woning op basis van de Opiumwet en de aanwezigheid van softdrugs voor eigen gebruik

Op 3 maart 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de burgemeester van de gemeente Landgraaf. Eiser, huurder van een woning, had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester waarin een last onder dwangsom werd opgelegd voor de sluiting van de woning vanwege de aanwezigheid van softdrugs. De burgemeester had op 14 september 2020 een last onder dwangsom opgelegd, die op 12 januari 2021 werd gehandhaafd na een bezwaar van eiser. Eiser stelde dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs voor eigen gebruik was en niet voor verkoop. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. De rechtbank concludeerde dat er geen andere relevante feiten waren die op drugshandel wezen en dat de aangetroffen softdrugs voor eigen gebruik waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 2.868,00. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de burgemeester van de gemeente Landgraaf (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. J.H.M. Bloebaum).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2020 (het primaire besluit) heeft de burgemeester een last onder dwangsom op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) opgelegd voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 12 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser was huurder van de woning. Op 7 augustus 2020 heeft de politie een onderzoek ingesteld nabij de woning, het erf en het schuurtje van eiser. De aanleiding daarvoor was een melding van een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Landgraaf. In de tuin heeft de politie 16 hennepplanten aangetroffen en in het schuurtje 21 (gedroogde) henneptoppen met een gewicht van 8 gram. De politie heeft zijn bevindingen vastgelegd in een bestuurlijke rapportage.
1.1.
De burgemeester heeft bij brief van 20 augustus 2020 eiser laten weten dat hij het voornemen heeft de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Eiser heeft zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft de burgemeester overeenkomstig zijn voornemen besloten om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. [1] Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen [2] . Bij uitspraak van 20 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft het aannemelijk geacht dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs voor eigen gebruik aanwezig was en dat het bezwaar van eiser, voor zover dat is gericht tegen de bevoegdheid van de burgemeester, een redelijke kans van slagen heeft.
1.3.
Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen, waarbij voor de motivering verwezen is naar het advies van de Commissie voor bezwaarschriften van de gemeente Landgraaf van 11 januari 2021. Volgens de burgemeester was er sprake van een handelshoeveelheid aan softdrugs en was de woning gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. De burgemeester heeft de sluiting van de woning evenredig geacht.
Standpunt van eiser
2. Eiser heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. De rechtbank zal hierna aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden het bestreden besluit beoordelen.
Juridisch kader
3. Voor de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Procesbelang
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift betoogd dat eiser geen procesbelang meer zou hebben bij de beoordeling van zijn beroep. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het procesbelang in het onderhavige geschil niet is komen te vervallen, zodat dit betoog van verweerder niet meer hoeft te worden besproken.
Inhoudelijke beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de burgemeester bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan.
6. Eiser heeft onder meer in beroep naar voren gebracht dat de sluiting van de woning alleen gebaseerd is op het aantreffen van een (volgens de burgemeester) handelshoeveelheid softdrugs. Van een omgevingsindicator is geen sprake geweest. Ook zijn er volgens eiser geen andere zaken aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. Naar de mening van eiser is er sprake van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid van 5 hennepplanten. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij de hennep gebruikte om crème van te maken voor zijn rugklachten. Daarnaast rookt hij hennep om zijn lichamelijke- en psychische klachten draaglijk te maken. Om zijn standpunt te onderbouwen heeft eiser een “overzicht journaalregels” van huisartsenpraktijk [naam] overgelegd, waaruit blijkt dat eiser op 13 juli 2020 aan zijn huisarts heeft verteld dat hij geen verslavende medicatie meer wilt en dat hij al jarenlang cannabisolie en joints gebruikt en dat dit helpt met betrekking tot zijn medische klachten.
7. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als er een middel van lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. [3] Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs of meer dan 5 hennepplanten, de drugs of oogst in beginsel bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Dit betekent dat, als het om een geringe overschrijding gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik kan gaan, er toch geen bevoegdheid tot sluiting van de woning is. Dit kan doordat de rechthebbende een helder en consistent betoog heeft over het eigen gebruik, dat een geringe overschrijding vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. De burgemeester zal dan moeten motiveren waarom toch de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking [4] .
8. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval in de woning een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid softdrugs is aangetroffen. Verder is de rechtbank – net als de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 20 oktober 2020 – van oordeel dat eiser helder en consistent heeft verklaard dat de aangetroffen softdrugs voor zijn eigen gebruik zijn. Eiser heeft zijn betoog ondersteund met een uitdraai van zijn medisch dossier van zijn huisarts, waaruit kan worden opgemaakt dat hij al voor de inval van de politie op 7 augustus 2020 aan zijn huisarts heeft verteld dat hij cannabisolie gebruikt en joints rookt voor zijn lichamelijke- en psychische klachten en dat hij hier baat bij heeft.
8.1.
De rechtbank merkt op dat eiser al melding heeft gemaakt van het roken van joints voor zijn psychische klachten in zijn aanvullend bezwaarschrift van 9 oktober 2020 en dat dit dus niet eerst op de zitting bij de voorzieningenrechter is gebeurd, zoals de burgemeester stelt. Ook in de door eiser overgelegde journaalregels is vermeld dat eiser voor zijn psychische problemen softdrugs heeft gebruikt. De aangetroffen softdrugs in de woning waren dus niet alleen bedoeld voor eisers rugklachten, maar ook voor zijn psychische klachten. Van inconsistentie in zijn verhaal voor welke medische klachten de hennepplanten bestemd waren, is dan ook geen sprake geweest.
8.2.
Daarnaast is de rechtbank – anders dan verweerder – van oordeel dat het feit dat eiser voor de eerste keer begonnen is met het telen van hennep en het feit dat uit het “overzicht journaalregels” kan worden afgeleid dat hij bij de huisarts heeft verklaard al jarenlang cannabisolie en joints te gebruiken, niet met elkaar in tegenspraak. Het een sluit het ander namelijk niet uit. Zo heeft eiser ook in het aanvullend beroepschrift van 12 juli 2021 vermeld dat hij voorheen de hennep (legaal) kocht.
8.3.
Dat eiser heeft aangegeven dat hij vanaf het politieonderzoek geen cannabisolie meer gebruikt doet aan het voorgaande niets af.
8.4.
Uit de vaste rechtspraak van de Afdeling [5] kan de rechtbank niet afleiden dat een medisch oordeel van een (huis)arts over het gebruik van hennep een vereiste is om het feitelijke eigen gebruik aannemelijk te maken. Een medisch oordeel is voor het aannemelijk maken van het eigen gebruik niet relevant. Het ontbreken van een medisch oordeel kan dan ook niet aan eiser worden tegengeworpen.
8.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat eventuele tegenstrijdigheden die volgens de burgemeester in het verhaal van eiser zitten met betrekking tot het tijdstip wanneer hij begonnen is met het telen van hennep van ondergeschikt belang zijn. De consistentie van de kern van zijn verhaal (te weten: de aangetroffen softdrugs waren voor eigen gebruik) wordt hierdoor niet aangetast. De verklaring dat eiser rond mei 2020 is begonnen wijkt qua tijdsperiode ook niet sterk af van de verklaring dat hij in de zomer 2020 (rond juli) is begonnen.
9. De rechtbank stelt vast dat er geen andere zaken zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden.
Conclusie
10. Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank het aannemelijk dat de aangetroffen droge hennep van 8 gram en de 16 hennepplanten voor eigen gebruik waren en niet voor de verkoop. Dit betekent dat artikel 13b van de Opiumwet geen grondslag biedt om de woning te sluiten. Het beroep van eiser is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, omdat de burgemeester onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking.
10.1.
Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank geen aanleiding om de burgemeester in de gelegenheid te stellen opnieuw te beslissen op het bezwaar, maar om het primaire besluit te herroepen. Ter onderbouwing daarvan overweegt de rechtbank dat de burgemeester al bij het nemen van het bestreden besluit in de gelegenheid was het motiveringsgebrek te herstellen naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter. De burgemeester is daarin niet geslaagd en aanknopingspunten om aan te nemen dat de burgemeester daar nu wel in zou slagen, ontbreken.
10.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023
griffier de rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 maart 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Opiumwet
Artikel 13b, eerste lid
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet.
2.Bekend onder zaaknummer ROE 20/25070.
3.Op grond van 13b, eerste lid onder a, van de Opiumwet.
4.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1661.
5.Zie de reeds eerder genoemde uitspraak van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1961, r.o. 2.4.