ECLI:NL:RBLIM:2023:1896

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
ROE 20/2385
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot onttrekking van op- en afritten A76 aan openbaar verkeer

Op 15 maart 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een loonbedrijf (eiseres) en de Kroon, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (verweerder). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een Koninklijk Besluit van 6 maart 2020, waarbij besloten is de op- en afritten naar de A76 bij Nuth en Schinnen, waaronder afrit 4, aan het openbaar verkeer te onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de bestaande op- en afritten geen noodzakelijke functie meer vervullen en dat het handhaven van deze op- en afritten niet wenselijk is in het belang van de verkeersveiligheid. Eiseres betoogde dat de onttrekking zou leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheid en een toename van verkeershinder, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de belangen van eiseres en dat de verkeersveiligheid zwaarder woog. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de op- en afritten aan het openbaar verkeer mogen worden onttrokken. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.B.S. Link),
en

de Kroon,

op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (verweerder)
(gemachtigden: S. Schrijen en W. de Kleuver).

Inleiding

Bij Koninklijk Besluit van 6 maart 2020, nr. 2020000418 (Stcrt 2020, 40296), (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten de op- en afritten naar de A76 bij Nuth en Schinnen (waaronder afrit nummer 4 van de A76) aan het openbaar verkeer te onttrekken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] (vertegenwoordigers van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
1. De A76 en daartoe behorende toe en afritten zijn in onderhoud bij het Rijk.
1.1.
Eiseres is een loonbedrijf dat zich bezighoudt met grondverzet, groentechniek en gladheidsbestrijding. Eiseres is gevestigd op de [adres] te [vestigingsplaats] in de buurt van afrit nummer 4 van de A76.
1.2.
Aan het bestreden besluit tot onttrekking van de afrit nummer 4 van de A76 is voorafgegaan de besluitvorming omtrent de Buitenring Parkstad Limburg (BPL). Op 29 juni 2012 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg het provinciaal inpassingsplan “Buitenring Parkstad Limburg 2012” (PIP) vastgesteld. Het inpassingsplan voorziet in de realisering van een ringweg (BPL) in het gebied van de Stadsregio Parkstad Limburg. De weg sluit de A76 bij Nuth via de gemeenten Beekdaelen, Brunssum, Landgraaf, Kerkrade en Heerlen aan op de N281 bij de Duitse grens. Het totale tracé is 26 kilometer.
1.3.
Een nieuwe aansluiting van de BPL op de A76 bij Nuth is van groot belang in het verkeerssysteem van de BPL. Deze nieuwe aansluiting heeft echter geleid tot het vervallen verklaren van de twee bestaande aansluitingen bij Nuth en Schinnen. Dit is onder meer vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst van 17 maart 2015 tussen de provincie Limburg en de Nederlandse staat.
1.4.
Het voorgenomen besluit tot onttrekking van de op- en afritten van de A76 ter hoogte van Nuth en Schinnen is ter inzage gelegd. [1] Eiseres heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om zienswijzen in te dienen tegen dit ontwerpbesluit.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft met het bestreden besluit onder meer afrit nummer 4 van de A76 aan de openbaarheid onttrokken, omdat het behoud van deze afrit zal leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheid, de capaciteit en de doorstroming en de verkeersafwikkeling op de A76. Ook zal het behoud van de bestaande aansluitingen van de A76 ter hoogte van Nuth en Schinnen volgens verweerder leiden tot meer verkeersdruk op het onderliggend wegennet. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de bestaande aansluitingen om verkeer van en naar de BPL te verwerken niet voldoen aan de huidige richtlijn ontwerp autosnelwegen 2019, omdat ze te kort zijn. Handhaving van de bestaande aansluitingen naast de nieuwe aansluiting acht verweerder, gezien de beperkte afstand ertussen én de hiervoor genoemde richtlijn, verkeerskundig niet wenselijk.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres is van mening dat er strijd is met wettelijke voorschriften, met name artikel 3:2 van de Awb (zorgvuldige voorbereiding), waaruit volgt dat een bestuursorgaan alle belangen zorgvuldig dient af te wegen bij zijn besluitvorming. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met haar belangen. Door de onttrekking van de afrit in geding bij Schinnen ontstaat meer verkeershinder onder de brug van de A76, terwijl bij het behoud van de bestaande op- en afritten er 50% minder verkeer zal zijn bij zowel de brug als in Nuth bij de BPL. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat er in zijn algemeenheid sprake is van verslechtering van de verkeersveiligheid. De verkeersveiligheid is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een zwaarwegend belang bij een onttrekkingsbesluit. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst eiseres naar een rapport van [naam verkeersdeskundige] , een verkeersdeskundige, van 9 december 2019 (over de A76 – Buitenring N300; analyse bruikbaarheid verkeersplein c.a.). Volgens het rapport namen weggebruikers vroeger afrit 4 om bij eiseres te komen, maar nu moeten zij een heel traject met bochten, een verkeersplein en rotondes nemen. Door deze ingewikkelde verkeerssituatie ontstaat er volgens het rapport keuzestress en zullen weggebruikers de weg kwijtraken, zeker in combinatie met meer verkeer. Dit leidt tot opstoppingen en volgens het rapport waarschijnlijk ook tot ongelukken. Daarnaast zorgt het onderhavige besluit volgens eiseres ook voor een verkeersonveilige situatie bij het bestemmingsverkeer (met name bij vrachtwagens) naar haar bedrijf. Om in de nieuwe situatie op de snelweg te komen, moet een scherpe draai worden gemaakt naar de nieuwe Nutherweg. Volgens eiseres zijn vrachtwagens op dit stuk genoodzaakt om een gedeelte van het fietspad te gebruiken om de scherpe bocht te kunnen maken. Het is naar de mening van eiseres niet mogelijk om dit veilig te doen, gelet op de drukte op de weg. Eiseres heeft in dit verband verder aangegeven dat de provincie en de gemeente op de hoogte zijn van deze situatie, maar zij doen hier verder niets mee. Door afrit 4 open te houden is het probleem volgens eiseres opgelost. Naar de mening van eiseres heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid van de afsluiting van de betreffende op- en afritten. Ook heeft verweerder in zijn besluitvorming onvoldoende rekening gehouden met haar belangen en het algemene belang van een goede verkeersveiligheid. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de algemene bereikbaarheid van haar bedrijf is verslechterd doordat er door de toename van (sluip)verkeer meer verkeershinder is. Eiseres heeft aangegeven dat zij dit ook al in de besluitvorming van de PIP heeft aangevoerd. Volgens eiseres is de bereikbaarheid van haar bedrijf voor bezoekers en de hulpdiensten als gevolg van het bestreden besluit verminderd, omdat de aanrijtijd langer is. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat zij schade ondervindt, omdat er sprake is van verminderde bereikbaarheid en meer verkeershinder. Door de verkeersdrukte is er ook meer (CO2-)uitstoot, waarmee haar woon-, werk- en leefklimaat wordt aangetast, aldus eiseres. In het besluit is niets vermeld over schade of een schadevergoeding. Volgens eiseres zijn haar belangen dan ook niet goed meegewogen, terwijl deze schade simpelweg kan worden voorkomen door de afritten open te houden.
Wettelijk kader en vaste rechtspraak van de Afdeling
4. Artikel 8, eerste lid, van de Wegenwet bepaalt dat een weg, welke door het Rijk wordt onderhouden, aan het openbaar verkeer kan worden onttrokken bij een door de Kroon te nemen besluit.
5. Volgens vaste rechtspraak [2] is de in artikel 8, eerste lid, van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid van discretionaire aard. Aan verweerder komt daarbij een ruime mate van beleidsruimte toe. De rechtbank moet beoordelen of er strijd is met wettelijke voorschriften of dat de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat niet in redelijkheid tot onttrekking kon worden overgegaan.
Inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank overweegt dat de nieuwe aansluiting op de A76 is gerealiseerd om de A76 te verbinden met de BPL. Deze aansluiting met de A76 is noodzakelijk, zo blijkt uit het deelrapport thema verkeer van het PIP, anders kan de BPL niet goed functioneren. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat na de realisering van de nieuwe aansluiting het handhaven van de bestaande afrit 4 niet wenselijk is, gelet op de verkeersveiligheid en de geldende richtlijn ontwerp autosnelwegen 2019, waarin de voorschriften zijn opgenomen voor een basiskwaliteit van autosnelwegen. Het openhouden van de bestaande op- en afritten is in strijd met voornoemde richtlijn, nu de afstand tussen de nieuwe en bestaande aansluitingen beperkt is en leidt tot een verslechtering van de doorstroming van het verkeer en zodoende voor een onveilige situatie zorgt. Daarnaast is de rechtbank gebleken dat de bestaande aansluitingen op de A76 niet meer aan de richtlijn voldoen, omdat ze niet alleen te kort zijn maar deels ook een vluchtstrook missen of een vluchtstrook hebben, die niet meer beantwoordt aan de ontwerpregels in de richtlijn.
6.1.
Ook is de rechtbank uit het verkeerskundig onderzoek van het PIP gebleken dat het doorgaand verkeer dat aangetrokken wordt door de BPL onttrokken wordt aan het onderliggend wegennet (het bestemmingsverkeer) en daar dus zal leiden tot een intensiteitafname. Dit betekent dat de BPL een gunstig effect heeft voor het onderliggende wegennet, wat de doorstroming en verkeersveiligheid ten goede komt [3] . De rechtbank stelt verder vast dat iedere aansluiting van de BPL op het bestaande wegennet in het verkeerskundig onderzoek van het PIP is onderzocht (zo ook de nieuwe aansluiting met de A76) en aanvaardbaar is bevonden. De rechtbank overweegt dat het PIP (en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken) inmiddels onherroepelijk en dus bindend is geworden. Dit heeft tot gevolg dat in dit beroep alleen de besluitvorming over het aan de openbaarheid onttrekken van de afrit kan worden aangevochten, maar niet meer de verkeerssituatie in zijn geheel.
6.2.
Voor zover eiseres heeft betoogd – onder verwijzing naar het rapport van verkeersdeskundige [naam verkeersdeskundige] – dat er door de afsluiting van de op- en afritten er juist een verkeersonveilige situatie is ontstaan, overweegt de rechtbank dat verweerder in dit verband terecht heeft opgemerkt dat dit rapport ziet op de werking en de verkeersveiligheid van de turborotonde bij de nieuwe aansluiting op de A76 en niet op de onttrekking aan het openbaar verkeer van de betreffende op- en afritten, waar het bestreden besluit over gaat. In het verkeerskundig onderzoek van het onherroepelijke PIP is voldoende onderbouwd dat de verkeersveiligheid voor de Stadsregio Parkstad Limburg in zijn totaliteit met de realisatie van de BPL en de daarbij behorende aansluitingen is verbeterd. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van verkeersdeskundige [naam verkeersdeskundige] onvoldoende is om het verkeerskundig rapport van het PIP te ontkrachten. Bovendien heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd dat de verkeerssituatie ter plaatse veiliger is met afrit 4, waar het hier over gaat, dan zonder deze afrit. Ook is onvoldoende aangetoond door eiseres dat de scherpe bocht naar de nieuwe Nutherweg gevaarlijk is. Verweerder heeft in dit kader ter zitting nog naar voren gebracht dat er weinig ongelukken zijn gerapporteerd ter plaatse van de nieuwe aansluiting van de BPL op de A76 en het lokale wegennet. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit voor onjuist te houden.
6.3.
De rechtbank merkt verder nog op dat de verkeersproblemen die eiseres stelt te ervaren op het onderliggend wegennet (zoals de inrichting van de turborotonde, de scherpe bocht naar de Nieuwe Nutherweg en toename van sluipverkeer) onder de verantwoordelijkheid van de provincie respectievelijk de gemeente vallen. Verweerder is hiervoor niet verantwoordelijk. De rechtbank is gebleken dat deze problemen de aandacht hebben van de provincie en de gemeente. De rechtbank spreekt de hoop uit dat eiseres, de provincie en de gemeente opnieuw met elkaar in overleg gaan om een oplossing voor de gestelde verkeersproblemen te bevorderen.
6.4.
De rechtbank ziet verder geen aanknopingspunten om te twijfelen aan verweerders standpunt dat de bereikbaarheid van de hulpdiensten is gegarandeerd en dat voldaan wordt aan de eisen van aanrijtijden voor hulpdiensten. Dat de bezoekers aan het bedrijf van eiseres nu een langere reistijd hebben, kan naar het oordeel van de rechtbank zo zijn, maar niet is door eiseres onderbouwd dat deze reistijd zo lang is dat deze onaanvaardbaar is geworden.
6.5.
Bij de beoordeling van dit beroep kan de rechtbank verder niet treden in het toetsen van de effecten voor de luchtkwaliteit (de extra CO2-uitstoot) als gevolg van het onderhavige onttrekkingsbesluit, omdat dit al is onderzocht in het kader van de vaststelling van het PIP. De onderhavige besluitvorming vereiste dan ook niet dat nogmaals afzonderlijk onderzoek had moeten worden gedaan naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit.
6.6.
Voor zover eiseres heeft willen betogen dat verweerder tegelijkertijd met de onttrekking haar schadeloos had moeten stellen en haar financiële belangen niet goed heeft afgewogen, overweegt de rechtbank dat eiseres eerst in beroep heeft gesteld schade te lijden, welke schade zij vervolgens niet aannemelijk heeft gemaakt met (objectieve) bewijsstukken. Verweerder heeft in redelijkheid in het verweerschrift kunnen volstaan met de mededeling dat in het geval eiseres meent dat zij schade heeft geleden als gevolg van het betreden besluit zij daartoe alsnog een verzoek kan indienen.
7. Gelet op het bovenstaande, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestaande op- en afritten geen noodzakelijke functie meer vervullen en voor wat betreft de verkeersveiligheid en de geldende richtlijn het handhaven van deze op- en afritten niet wenselijk is. De rechtbank concludeert verder dat in dit geval verweerder in redelijkheid het algemeen belang van de verkeersveiligheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiseres bij het voortbestaan van openbaarheid van afrit 4 van de A76. Het bestreden besluit kan de rechterlijke toets doorstaan. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel [4] , zoals eiseres stelt, is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de op- en afritten naar de A76 aan het openbaar verkeer mogen worden onttrokken. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023
de griffier is buiten staat de
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 15 maart 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3679.
3.Zie pagina 18 van het verkeerskundig onderzoek.
4.Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht: Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.