ECLI:NL:RBLIM:2023:1971

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
10330816 CV EXPL 23-568
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontruiming in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen, waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.P. de Putter, een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.H.J. Vleeshouwers, wegens huurachterstand en ontruiming van een woning. De gedaagde huurde sinds 14 maart 2019 een woning van de eiser, maar heeft een huurachterstand opgebouwd van € 8.180,00. De eiser heeft de gedaagde gesommeerd tot betaling, maar deze heeft geen gehoor gegeven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen huur verschuldigd was gedurende de periode dat de woning onbewoonbaar was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde in verzuim is en dat de eiser spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand toegewezen, met een ontruimingstermijn van twee weken na betekening van het vonnis. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt dat het enkele feit dat de verhuurder geen melding heeft gemaakt van de betalingsachterstand bij de gemeente, niet voldoende is om de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst af te wijzen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de ontruiming zouden rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 10330816 CV EXPL 23-568
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 16 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
eisers,
gemachtigde mr. C.P. de Putter,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. J.H.J. Vleeshouwers.
Partijen zullen hierna (eisers tezamen en in enkelvoud) [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op voorhand door [gedaagde] in het geding gebrachte producties
  • de pleitnota van mr. De Putter
  • de pleitnota van mr. Vleeshouwers
  • de mondelinge behandeling van 10 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met [eiser] een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] per 14 maart 2019 van [eiser] huurt de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats 2] (verder: de woning), tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 450,00 (inclusief voorschotten voor gas, water en elektra).
2.2.
De woning van [gedaagde] is één van de vijf studio’s in het pand van [eiser] .
2.3.
[eiser] heeft werkzaamheden aan het pand verricht. [gedaagde] heeft toen elders (bij vrienden) verbleven.
2.4.
[gedaagde] heeft op 7 oktober 2021 [eiser] voor deze rechtbank gedagvaard en een verhuiskostenvergoeding, voltooiing van de renovatiewerkzaamheden en vermindering van de huurprijs tot nihil voor de duur van de renovatiewerkzaamheden gevorderd. Bij vonnis van
4 januari 2023 heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld de deur van de woning van [gedaagde] te vervangen door een brandwerende buitendeur en de huurprijs voor de periode van 1 september 2021 tot 13 april 2022 verminderd tot € 337,50 per maand.
2.5.
Vervolgens heeft [eiser] de brandwerende buitendeur geplaatst en [gedaagde] gesommeerd tot betaling van € 9.080,00 aan huurachterstand (later gecorrigeerd naar € 8.180,00).
2.6.
[gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie en is aldus niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de woning en betaling van € 8.180,00 aan huurachterstand over de maanden februari 2021 tot en met oktober 2022, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna voor zover relevant nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag of [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, die voor zover deze ziet op de gevorderde huurachterstand strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voorts geldt dat voor een toewijzing van een geldsom in kort geding slechts plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
4.2.
De gestelde huurachterstand is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door [gedaagde] betwist. Volgens [gedaagde] zijn partijen overeengekomen dat hij geen huur verschuldigd is gedurende de periode dat de woning onbewoonbaar was. Ter onderbouwing van die beweerdelijke afspraak verwijst [gedaagde] naar een tweetal door hem in het geding gebrachte filmpjes.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] dit verweer / standpunt in de eerdere tussen partijen alhier aanhangige bodemprocedure had kunnen voeren en innemen, zodat daarover nu niet het oordeel van de kantonrechter kan worden gevraagd. De filmpjes die [gedaagde] ter onderbouwing van de beweerdelijke afspraak in het geding heeft gebracht dateren volgens zijn eigen stelling van 18 juli 2021 en 1 september 2021 en hadden in de eerdere procedure in het geding gebracht kunnen worden en in de eerder gegeven beslissing in aanmerking genomen kunnen worden. De kantonrechter zal hier verder dan ook aan voorbij gaan. Verder gaat de kantonrechter ook voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de kantonrechter in de eerdere tussen partijen aanhangige bodemprocedure omtrent de verhuiskostenvergoeding ten onrechte ervan uit is gegaan dat aan [gedaagde] passende vervangende woonruimte is aangeboden. Wanneer een partij zich niet in een beslissing kan vinden, dient zij daartegen hoger beroep in te stellen. Het is immers ongewenst dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende kortgedingprocedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 4 januari 2023. Echter de termijn daarvoor is ook nog niet verstreken.
4.4.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien met de stelling van [eiser] dat partijen hooguit zijn overeengekomen dat [gedaagde] voor de periode van twee maanden (de periode dat de door [eiser] aan [gedaagde] aangeboden vervangende woonruimte gereed gemaakt moest worden voor bewoning) geen huur verschuldigd zou zijn, brengt met zich dat voldoende aannemelijk is geworden dat er in ieder geval sprake is van een huurachterstand van € 7.280,00 (€ 8.180,00 - € 450,00 - € 450,00). [gedaagde] heeft over een restitutierisico niets aangevoerd. [eiser] heeft daarmee spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering, die strekt tot betaling van de huurachterstand. Voor wat betreft het niet treffen van een betalingsregeling merkt de kantonrechter op dat op [eiser] niet de wettelijke plicht rustte om met [gedaagde] de door hem voorgestane regeling te treffen. Partijen zijn overeengekomen dat de huur bij vooruitbetaling (voor de eerste van de betreffende maand) verschuldigd is. Nu er een fatale termijn voor nakoming is overeengekomen, verkeert [gedaagde] door overschrijding daarvan ingevolge artikel 6:83 aanhef en sub a BW (zonder nadere ingebrekestelling) van rechtswege in verzuim.
4.5.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, brengt met zich dat de vordering ter zake de huurachterstand tot een bedrag van € 7.280,00 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente, die door het enkele betalingsverzuim verschuldigd wordt, ligt ook voor toewijzing gereed.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichting om de huur steeds tijdig te betalen zo ernstig is, dat in voldoende mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden.
4.7.
Het ligt op de weg van [gedaagde] om bijzondere omstandigheden te stellen (en bij betwisting te bewijzen) die tot de conclusie kunnen leiden dat genoemde tekortkoming gezien haar bijzondere aard of betekenis de (ontbinding en de daaraan verbonden) ontruiming niet rechtvaardigt. Zulke omstandigheden zijn niet gebleken. Het enkele feit dat [eiser] geen melding van de betalingsachterstand van [gedaagde] bij de gemeente heeft gedaan zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening (hierna: Besluit) is op zichzelf genomen onvoldoende om een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst af te wijzen. Er is geen sanctie gesteld op het niet melden en de verhuurder houdt de mogelijkheid om aan de rechter ontbinding van de huurovereenkomst te vragen. Wel zal de rechter de vroegsignalering van schulden kunnen betrekken bij de afweging of huisuitzetting te rechtvaardigen. Naast het feit dat niet voldaan is aan artikel 2 van het Besluit zal sprake moeten zijn van bijkomende omstandigheden die maken dat de tekortkoming, gelet op alle omstandigheden van het geval, van onvoldoende gewicht is om de ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken. De door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke omstandigheden kunnen evenmin aan toewijzing van de vordering in de weg staan. Deze komen voor zijn risico. Nu het hoogst waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden besloten, ligt de gevorderde ontruiming voor toewijzing gereed. De ontruimingstermijn zal worden gesteld op twee weken na betekening van het vonnis. Voor een langere ontruimingstermijn wordt geen aanleiding gezien.
4.8.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 128,31
- griffierecht € 244,00
- gemachtigde salaris €
793,00
Totaal € 1.165,31
4.9.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zal op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] de woonruimte met aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] , binnen twee weken na betekening van dit vonnis, met al het zijne en de zijnen en alle daarin bevindende personen en goederen te verlaten, te ontruimen en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 7.280,00 aan huurachterstand tot en met oktober 2022, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.165,31, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan de veroordelingen voldaan heeft, tot vergoeding van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
CJ