ECLI:NL:RBLIM:2023:2331

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
ROE 21/2631
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 april 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser, die zijn uitkering per 20 april 2021 beëindigd zag door het UWV. Eiser, die sinds 2008 als steigerbouwer werkte, had zich in 2010 ziekgemeld vanwege nek- en psychische klachten. Het UWV concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische situatie van eiser voldoende had onderkend. De verzekeringsarts en de arts bezwaar en beroep hebben de klachten van eiser, waaronder nekpijn en psychische klachten, beoordeeld en vastgesteld dat eiser op 20 april 2021 in staat was om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met zijn medische belastbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de artsen aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden en dat er geen reden was om aan de conclusies van het UWV te twijfelen.

Eiser voerde aan dat zijn klachten ernstiger waren dan door het UWV werd aangenomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische toestand. De rechtbank oordeelde echter dat de artsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische gegevens en dat er geen nieuwe feiten waren die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2631

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. S.G.H. Cortenbach-Alaerds).

Procesverloop

Met het besluit van 19 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 20 april 2021 beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 19 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft verweerschriften ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de zitting van 8 november 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het UWV in de gelegenheid gesteld om de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiser bij brief van 20 oktober 2022 ingestuurde gegevens te laten bestuderen en daarover aanvullend te rapporteren dan wel – indien deze gegevens tot een ander standpunt leiden over eisers belastbaarheid en zijn mate van arbeidsongeschiktheid – een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Verwezen wordt naar de schorsingsbeslissing, verzonden op 10 november 2022.
Bij brief van 13 december 2022 heeft het UWV een aanvullende rapportage van de arts bezwaar en beroep ingebracht. Bij brief van 11 januari 2023 heeft eiser hierop schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het UWV verzocht om aanvullend te reageren op de beroepsgrond van eiser met betrekking tot excessief ziekteverzuim, hetgeen de arts bezwaar en beroep bij rapportage van 21 februari 2023 heeft gedaan.
Vervolgens is met (stilzwijgende) toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging er aan deze procedure vooraf?

1. Eiser was sinds 1 september 2008 in dienst bij Altun B.V. als steigerbouwer voor gemiddeld 32,78 uur per week. Hij heeft zich op 21 mei 2010 wegens nekklachten en psychische klachten ziekgemeld voor dit werk. Eiser werd per de datum einde wachttijd (18 mei 2012) niet in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering, omdat op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek was vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na meerdere herbeoordelingen van eisers mate van arbeidsongeschiktheid, heeft het UWV hem vanaf 19 januari 2014 een loonaanvullingsuitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Vervolgens is eisers mate van arbeidsongeschiktheid – na wederom een herbeoordeling – per 7 november 2016 vastgesteld op 40,71%. Per 1 december 2018 is eisers WGA-loonaanvullingsuitkering, omgezet naar een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Per 9 juli 2019 heeft hij weer een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per die datum is vastgesteld op 80 tot 100%, omdat zijn linker hand/pols/duim in het gips zat na een operatie.
2. Het UWV heeft een herbeoordeling gedaan van eisers arbeidsgeschiktheid. In dit verband is wederom een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 januari 2021. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiser zijn eigen werk als steigerbouwer niet meer kan verrichten, maar dat er drie functies (en twee reservefuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 76,68% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 23,32%. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft eiser volgens het UWV vanaf 20 april 2021, dit is twee kalendermaanden nadat kenbaar is gemaakt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt, geen recht meer op een WIA-uitkering.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een arts [1] bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de arts bezwaar en beroep zijn de beperkingen niet geheel juist vastgesteld. Hij heeft een gewijzigde FML opgesteld op 12 augustus 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vond één van de voor de schatting gebruikte functies niet geschikt (sbc-code 111190). Wel vond hij de overige vier geduide functies geschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 77,12% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 22,88%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser?

5. Eiser is het niet eens met het UWV. Eiser noemt in zijn beroepschrift eerst de gronden van bezwaar, die volgens hem onverkort gelden in beroep, en aanvullend de gronden van beroep. Hij ervaart zowel psychische als fysieke klachten. Eiser acht zich 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Zo is er onder andere onvoldoende rekening gehouden met de klachten ten gevolge van de whiplash die hij in 2006 heeft opgelopen. Het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash had dan ook moeten worden betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts. Uit dit protocol volgt dat bij whiplash sprake kan zijn van ernstige pijnklachten die leiden tot vermoeidheid, concentratieverlies en verminderde stemming; uit het dossier volgt dat dit al jaren het geval is bij eiser. Hij is van mening dat hij door zijn klachten meer beperkt is op het vlak van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Eiser onderbouwt zijn standpunt verder met brieven van MET ggz van 8 november 2021 en 17 mei 2022. Bij brief van 20 oktober 2022 heeft eiser nog een brief van zijn huisarts van 19 oktober 2022 ingebracht. Eiser geeft verder zijn visie over de uitleg van het arrest Korosec in de bestuursrechtspraak en hij vindt dat een onafhankelijke deskundige moet worden benoemd. Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten. Per functie heeft eiser aangeduid waarom deze volgens hem ongeschikt zijn. Ten slotte maakt eiser aanspraak op vergoeding van de kosten van het bezwaar en beroep en de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.

Waarover gaat het in deze zaak?

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 20 april 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 20 april 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank?

7
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 20 april 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat hij dus vanaf die datum geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
8. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop beoordeelt de rechtbank het beroep in het licht van de in beroep aangevoerde gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van (verzekerings)artsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts beschrijft onder andere de klachten van eiser, namelijk zijn nek-, pols-, hand- en duimklachten, zijn astma en zijn psychische klachten, het dagverhaal, de diagnose en de prognose. Hij heeft beschreven dat eiser verminderd benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek en op grond daarvan beperkingen vastgesteld in de FML van 19 januari 2021.
11. De arts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport heroverwogen. Hij heeft het dossier met daarin de informatie van de behandelaars bestudeerd en kennisgenomen van eisers bezwaargronden. Tijdens de bezwaarprocedure werd een brief ontvangen van MET ggz van 16 maart 2021, die de arts bij zijn beoordeling heeft betrokken. Ook heeft hij eiser gezien en gesproken op de hoorzitting en heeft hij aldaar eisers psyche geobserveerd. De arts bezwaar en beroep kan zich grotendeels verenigen met de belastbaarheid zoals vastgesteld door de verzekeringsarts; in verband met in bezwaar naar voren gekomen nieuwe medische feiten, die ook al speelden ten tijde van de datum in geding (20 april 2021), is een extra beperking opgenomen ten aanzien van werktijden, waardoor een gewijzigde FML van 12 augustus 2021 is opgesteld door de arts bezwaar en beroep.
12. De arts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser, de eigen bevindingen uit lichamelijk en psychisch onderzoek en die van de verzekeringsarts en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat de arts bezwaar en beroep aspecten van de gezondheidstoestand van eiser heeft gemist. Dat eiser – zo hij stelt – zijn klachten tijdens de hoorzitting niet adequaat naar voren kon brengen leidt niet tot een ander oordeel, omdat de arts bezwaar en beroep ook gebruik heeft gemaakt van andere onderzoekshandelingen om de medische feiten vast te stellen en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inschatting van de medische feiten onjuist is geweest. De door eiser in beroep ingebrachte informatie van MET ggz en van zijn huisarts leiden niet tot een ander oordeel. De arts bezwaar en beroep heeft hierover gerapporteerd dat uit de informatie van MET ggz geen nieuwe medische feiten volgen dan die reeds bekend waren uit de brief van 16 maart 2021, welke brief ook bij het medisch onderzoek is betrokken. De rechtbank begrijpt de arts bezwaar en beroep verder dat ook de brief van de huisarts van 19 oktober 2022 geen andere kijk geeft op eisers gezondheidstoestand per 20 april 2021. Eiser heeft in zijn brief van 11 januari 2023 nog gesteld dat in bezwaar is afgezien van een heroverweging door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank vindt dat dit niet maakt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Zoals hiervoor reeds is overwogen is eiser gezien, gesproken en medisch onderzocht door een verzekeringsarts en deze heeft bij zijn medisch onderzoek alle beschikbare medische gegevens betrokken. De rechtbank leidt uit het dossier af dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts in bezwaar volledig is heroverwogen. Het enkele feit dat die heroverweging is verricht door een arts bezwaar en beroep en niet door een verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt dat onderzoek niet onzorgvuldig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de medische heroverweging in bezwaar is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bovendien heeft eiser niet concreet gemaakt waarom het onderzoek door de arts bezwaar en beroep niet voldoet aan de gestelde zorgvuldigheidseisen, zoals die volgen uit de wet- en regelgeving en de jurisprudentie.
13. Gelet op de door de arts bezwaar en beroep verrichte onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat het medische rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De arts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
14. De verzekeringsarts gaat uit van de diagnoses overige aandoeningen weke delen en nekpijn. De verzekeringsarts geeft op basis van de anamnese, bevindingen van onderzoek, dagverhaal en verdere gegevens uit het dossier aan dat eiser nu ongeveer in dezelfde situatie verkeert als bij het eerdere onderzoek in 2019. Na de operatie kan zijn duim weer worden gebogen. Eiser ervaart minder gevoel in zijn gehele linkerhand. Ook geeft hij aan dat hij pijnklachten in de nek heeft waardoor hij soms slecht slaapt. In de FML van 19 januari 2021 heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen op het vlak van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
15. De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport uiteengezet op welke punt hij tot een andere conclusie dan de verzekeringsarts komt. Een nieuw medisch feit is de hartproblematiek die ook rondom 20 april 2021 speelde. Gezien het negatieve effect van nachtdiensten op de hart- en vaatproblematiek wordt eiser vanuit preventief oogpunt beperkt geacht voor ’s nachts werken. De arts bezwaar en beroep geeft aan dat hij zich voor het overige kan verenigen met de aangegeven functionele beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts. Hij ziet gezien de aard van de klachten en dagelijkse activiteiten van eiser geen reden om een urenbeperking aan te nemen. Conform de richtlijn duurbelastbaarheid in arbeid zijn er geen indicaties (energetisch, preventief, beschikbaarheid) die een urenbeperking rechtvaardigen.
16. Eiser voert aan dat het UWV ten onrechte geen (verdere) beperkingen heeft aangenomen ten gevolge van zijn psychische klachten voor functioneren op een werkplek waar hij wordt afgeleid door anderen, hanteren van emotionele problemen van anderen, eigen gevoelens uiten, hanteren van conflicten en samenwerken. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De arts bezwaar en beroep geeft in zijn rapport aan dat bij eiser geen sprake is van een zodanige ernstige psychische stoornis, die tot verhoogde gevoeligheid voor problemen van anderen hanteren of tot disfunctioneren van eiser zelf leidt indien hij wordt geconfronteerd met emoties van anderen. Bij eiser doen zich lichte depressieve klachten voor. Dat sprake is van lichte psychische klachten volgt ook uit de ingezette behandeling met Seroquel en de gesprekken met de psycholoog, die slechts om de vier tot zes weken zijn. Eiser wordt ook niet beperkt geacht voor het uiten van eigen gevoelens, omdat op dit item alleen een beperking van toepassing is als iemand door zijn reactie anderen in verwarring brengt, omdat de reactie niet te plaatsen is, zoals bij het spreken van wartaal. Hier wordt niet bedoeld sneller dichtklappen of boos worden. Wel heeft eiser door de combinatie van aandoeningen een verhoogde psychische kwetsbaarheid, waardoor hij beperkt is voor werkzaamheden waarbij rechtstreeks contact met klanten vereist is of werkzaamheden waarbij direct contact met patiënten of hulpbehoevenden is vereist. Door dit op te nemen in de FML is voldoende geborgd dat eiser niet in contact komt met emoties van anderen in zijn werkzaamheden. Door het ontbreken van een ernstige psychische stoornis ziet de arts bezwaar en beroep geen reden om eiser forser beperkt te achten voor omgaan met conflicten en samenwerken. Dat eiser zich wederom onder behandeling heeft gesteld voor zijn psychische klachten en dat hij dergelijke behandelingen al jaren volgt, betekent niet dat de (verzekerings)artsen de aard en ernst van eisers psychische klachten hebben onderschat. Het UWV heeft toegelicht dat uit de in beroep overgelegde brieven dezelfde medische gegevens volgen als uit de brief van 16 maart 2021 van MET ggz. Volgens de arts bezwaar en beroep spreken MET ggz en de huisarts van PTSS met boosheid en verbale agitatie en een dysthyme (
de rechtbank begrijpt: dysthymie) (lichte depressieve klachten), wat niet afwijkt van de psychische klachten en beperkingen die daaruit voortvloeien die bekend waren tijdens de bezwaarprocedure. Uit de recente brieven van MET ggz met betrekking tot deze behandelingen volgt dus niet dat thans sprake is van een ander psychisch ziektebeeld dat tot verdergaande psychische beperkingen had moeten leiden.
17. In zijn brief van 11 januari 2023 stelt eiser dat de arts bezwaar en beroep de dysthyme stoornis erg bagatelliseert, maar deze conclusie heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Verder vindt eiser dat er sprake is van lange, sombere perioden afgewisseld door korte perioden waarin het beter gaat en dat de ernst van de beperkingen in het functioneren daardoor wisselend is. Volgens eiser houdt de arts bezwaar en beroep hier helemaal geen rekening mee, terwijl dit naar de mening van eiser betekent dat sprake is van sterk wisselende belastbaarheid, waarbij het de vraag is of van een werkgever verlangd kan worden iemand in dienst te nemen die sterk wisselend belastbaar is. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat bij hem ten gevolge van zijn psychische klachten sprake is van excessief ziekteverzuim. De rechtbank baseert dit oordeel op het aanvullend rapport van de arts bezwaar en beroep van 21 februari 2023. De arts bezwaar en beroep overweegt hierin dat uitgaande van de diagnose persisterende depressieve stoornis de prognose en beloop niet van zodanige aard is dat dit leidt tot excessief ziekteverzuim. Bij eiser is in het verleden sprake geweest van een gering aantal depressieve episodes, waarbij het interval tussen de periodes groter is geworden. De arts bezwaar en beroep wijst in dit verband ook nog op de resultaten van een studie in de Verenigde Staten. In hetgeen eiser in zijn brief van 11 januari 2023 zonder nadere medische onderbouwing stelt en overigens in het dossier, ziet de rechtbank geen aanleiding de arts bezwaar en beroep niet te volgen in zijn standpunt dat niet gesproken kan worden van excessief ziekteverzuim.
18. Verder voert eiser aan dat hij ten gevolge van zijn lichamelijke klachten (meer) beperkt is voor reiken en frequent reiken, buigen en frequent buigen, duwen en trekken, tillen en dragen tijdens het werk, het maken van hoofdbewegingen, staan tijdens het werk en boven schouderhoogte actief zijn. Ook in deze stelling ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat de arts bezwaar en beroep eisers belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. De arts bezwaar en beroep geeft in zijn rapport aan dat er geen medische reden aanwezig is om eiser in verband met zijn lichamelijke klachten meer beperkt te achten. Eiser ervaart nekpijn welke als facetpijn wordt beschouwd. Er zijn geen ossale afwijkingen in CWK of een hernia. Bij dergelijke afwijkingen betekent pijn niet op voorhand dat er schade ontstaat. Uit het beloop van de pijnklachten van eiser en de ingezette behandelingen kan gesteld worden dat de pijnklachten van eiser meer door inactiviteit in stand worden gehouden dan door de aard van de klachten zelf. Er ontstaat dan een gedragspatroon dat is gericht op het vermijden van activiteiten en gebeurtenissen die de pijn kunnen doen toenemen (bewegingsangst). Volgens de arts bezwaar en beroep is bij eiser sprake van een pijnsyndroom en zijn er geen somatische afwijkingen gebleken als oorzaak voor de pijnklachten. De arts bezwaar en beroep ziet dan ook geen reden meer en zwaardere beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen aan te nemen. De rechtbank kan dit volgen.
19. Ook is eiser van mening dat het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash niet voldoende is betrokken in de beoordeling door de (verzekerings)artsen. Voorop staat dat verzekeringsgeneeskundige protocollen, zoals het Protocol Whiplash Associated Disorder, niet voorschrijft welke beperkingen moeten worden aangenomen. Uit vaste jurisprudentie volgt dat dergelijke protocollen slechts als hulpmiddel dienen voor de verzekeringsarts bij een medisch onderzoek. [2] De vraag is echter welke klachten en belemmeringen eiser daar op 20 april 2021 (nog) van ondervond en in hoeverre deze medische geobjectiveerde klachten tot beperkingen voor arbeid moeten leiden. Uit het rapport van de verzekeringsarts volgt dat tijdens het lichamelijk onderzoek is gebleken dat eisers nek een normale stand heeft en dat er sprake is van actief beperkte beweeglijkheid. Radiculaire prikkeling en uitvalsverschijnselen zijn niet vastgesteld. De (verzekerings)artsen hebben deze nekpijn ook meegenomen in de beoordeling en hiervoor beperkingen aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de (verzekerings)artsen hierin niet te volgen. De arts bezwaar en beroep heeft hier nog aan toegevoegd dat ondanks dat bij eiser objectief vast te stellen afwijkingen in verband met whiplash ontbreken voldoende functionele beperkingen op mentaal en fysiek vlak zijn aangegeven. Dat de (verzekerings)artsen niet expliciet hebben verwezen naar het protocol of de in het protocol genoemde mogelijke beperkingen ten gevolge van whiplash niet één op één hebben overgenomen, kan niet tot het door eiser gewenste resultaat leiden. Dat voor eiser anderszins meer of forsere beperkingen hadden moeten gelden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
20
.De rechtbank vindt gelet op voorgaande dat het UWV voldoende heeft uitgelegd waarom eisers beroepsgronden en de door hem in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen dan zijn weergegeven in de FML van 12 augustus 2021. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing om meer beperkingen aan te nemen voor de klachten die eiser ervaart op de 20 april 2021. Eiser moet op 20 april 2021 daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 12 augustus 2021.
21. Eisers visie op de uitleg van het arrest Korosec binnen de bestuursrechtspraak geeft de rechtbank geen aanleiding om eisers verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen te honoreren. Eisers stelling dat een bestuursrechter niet medisch geschoold is, is juist. Maar dat enkele feit wil niet zeggen dat de bestuursrechter in het geheel niet in staat is om te toetsen of uit het beroepschrift van betrokkene genoegzaam volgt dat het UWV bepaalde aspecten van de gezondheidstoestand heeft gemist, of een betrokkene tegenbewijs zou kunnen insturen en zo ja, of dat tegenbewijs tot twijfel kan leiden. Aangezien van dit alles in de zaak van eiser geen sprake is en de rechtbank – zoals hiervoor overwogen – geen reden heeft om te twijfelen aan de beoordeling door de arts bezwaar en beroep, wordt het verzoek om een deskundige te benoemen dan ook afgewezen.
De arbeidskundige beoordeling
22. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de FML van 12 augustus 2021 functies (beroepen/werkzaamheden) gezocht die eiser met zijn medische beperkingen in theorie nog kan uitvoeren. Het gaat om:
- (265110) Assembleerder installatie, motoren, voertuigen;
- (111161) Medewerker kleding en textielreiniging;
- (267071) Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen.
23. Eiser voert aan dat in de functies ‘265110 productiemedewerker’ en ‘111161 productiemedewerker afwerking’ sprake is van een zeer onrustige werkomgeving, omdat er veel mensen aanwezig zijn en er sprake is van geluidsoverlast. Ook moet eiser samenwerken in deze functies. Verder zijn er overschrijdingen in deze functies op de items trillingsbelasting, knijp- en grijpkracht, hand- en vingergebruik en fijne motoriek. Hierdoor vindt eiser deze functies niet geschikt. Ook is eiser van mening dat hij de functie ‘111161 productiemedewerker afwerking’ niet kan verrichten, omdat er sprake is van een hoog handelingstempo en een dwingend werktempo. Ook is in deze functie sprake van een veelvuldig hand- en vingergebruik, reiken, hoofdbewegingen en staan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom eiser deze functies wel kan uitvoeren.
24. De aangevoerde stellingen wijken niet af van wat eiser eerder in bezwaar over deze functies naar voren heeft gebracht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in haar rapport van 17 augustus 2021 al ingegaan op deze gronden en zij heeft hierbij voldoende uitgelegd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 16 februari 2021 volgt dat hij verschillende items met de verzekeringsarts heeft besproken en vervolgens heeft toegelicht waarom dit niet tot een overschrijding van de belastbaarheid van eiser leidt, achter welke toelichting de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich heeft geschaard. De toelichtingen van de arbeidsdeskundigen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite ook gedeeltelijk gericht tegen de door de arts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 12 augustus 2021, waarover de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld dat er geen reden is om daaraan te twijfelen. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
25. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 20 april 2021 met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 77,12% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als steigerbouwer, zodat eiser voor de overige 22,88% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

26. Het UWV heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 20 april 2021 terecht bepaald op 22,88%, zodat eisers WIA-uitkering per die datum terecht is beëindigd.
27. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Gelet hierop bestaat er geen grond om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, toe te kennen. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 3 april 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel van 11 augustus 2021 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.Zie onder andere de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB: 2009:BJ7873 en 4 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1092.