ECLI:NL:RBLIM:2023:2439

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
C/03/307772 / HA ZA 22-337
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buurweg en verjaring van rechtsvordering tot verwijdering van muur carport

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren, [eiser] en [gedaagde], over de erfgrens en het gebruik van een oprit. [eiser] vordert de verwijdering van een carport die volgens haar deels op haar perceel staat, en stelt dat er een buurweg is ontstaan die haar het recht geeft om over de oprit van [gedaagde] te gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de scheidsmuur, die de carport ondersteunt, deels op het perceel van [eiser] staat, maar dat de vordering tot verwijdering van de carport is verjaard. De rechtbank oordeelt dat de verjaringstermijn van twintig jaar is verstreken, waardoor de vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand niet kan worden toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van een buurweg in de zin van artikel 719 oud BW, gebaseerd op de notariële akte van levering van 15 maart 1977, waarin het gebruik van de oprit als buurpad is erkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] verplicht is om deze buurweg vrij te houden van obstakels, zodat [eiser] ongehinderd haar perceel kan bereiken. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is op 12 april 2023 uitgesproken door mr. G.H. Hermanides.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/307772 / HA ZA 22-337
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J.C. Delahaye te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Maric te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 oktober 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 11 januari 2023
  • de akte houdende producties van [eiser]
  • de pleitaantekeningen van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Aan [eiser] behoort sedert 15 maart 1977 in eigendom toe de onroerende zaak (perceel met woning) aan het adres [adres eis] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummer [nummer] . Voor deze eigendomsoverdracht was [eiser] al sedert 1969 op grond van een huurovereenkomst op dit adres woonachtig.
2.2.
Aan [gedaagde] behoort sedert 17 december 2018 in eigendom toe de onroerende zaak (perceel met woning) aan het adres [adres gedaagde] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummer [nummer] .
2.3.
[eiser] en [gedaagde] zijn elkaars achterburen in die zin dat het perceel van [eiser] aan de achterzijde haaks grenst aan het perceel van [gedaagde] . Aan de betreffende zijde van het perceel van [gedaagde] bevindt zich een oprit, carport en een garage. De rechtsvoorganger van
[gedaagde] heeft op de erfgrens een muur (hierna: de scheidsmuur) opgetrokken uit rode bakstenen (half steens), welke muur dienst doet als (draag)muur van een carport. De grens van de twee erven loopt in de lengterichting onder de scheidsmuur. Op de kopse kant van deze scheidingsmuur is een vierkante kolom (anderhalf steens) gerealiseerd die voor circa de helft op het perceel van [eiser] staat. Deze kolom maakt onderdeel uit van de scheidsmuur. Het kadaster heeft op 24 februari 2022 (productie 19A bij dagvaarding) een grensreconstructie gemaakt en de situatie ter plaatse in onderstaande afbeelding vastgelegd. De onderbroken lijn markeert de kadastrale grens.

[afbeelding kadastrale kaart]

2.4.
De oprit van [gedaagde] wordt door [eiser] gebruikt om met (onder andere) een auto de achterzijde van haar perceel te bereiken alwaar zij een carport heeft gerealiseerd die haaks staat op de oprit van [gedaagde] .
2.5.
Ten tijde van de verkoop van de woning [adres eis] aan [eiser] was de verkoper tevens eigenaar van de woning [adres gedaagde] . In de notariële leveringsakte van 15 maart 1977 van de woning [adres eis] staat het gebruik van het perceel [adres gedaagde] als volgt omschreven:
De doorgang vanuit de achtertuin van het gekochte naar de [adres gedaagde] wordt door partijen bestemd tot en erkend als buurpad in de zin van artikel 719 van het Burgerlijk Wetboek.
Tekst

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - :
A. Primair: veroordeling van [gedaagde] om binnen drie maanden de carport op zijn perceel te verwijderen en verwijderd te houden voor zover die op het perceel van [eiser] staat op straffe van een dwangsom;
Subsidiair: veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.000,-- ten titel van schadevergoeding, voor welk bedrag [eiser] haar medewerking zal verlenen aan de overdracht van de grond onder de zijgevel van de carport van [gedaagde] ;
B. Primair: voor recht te verklaren dat een buurweg in de zin van artikel 719 oud BW is ontstaan c.q. bestaat om over de volledige breedte van de oprit van perceel [adres gedaagde] te gaan van de parkeerplek en achtertuin van [eiser] , naar de openbare weg en visa versa, zulks te voet, met de fiets, met de auto en/of met andere kleine voertuigen en objecten en [gedaagde] te veroordelen deze buurweg vrij te houden van obstakels die de vrije toegang en uitgang belemmeren op straffe van een dwangsom;
Subsidiair 1: voor recht te verklaren dat door verjaring een erfdienstbaarheid van doorgang is ontstaan ten laste van het perceel [adres gedaagde] en ten gunste van het perceel [adres eis] , inhoudende het recht van [eiser] om over de volledige breedte van de oprit van perceel [adres gedaagde] te gaan van de parkeerplek en achtertuin van [eiser] , naar de openbare weg en visa versa, zulks te voet, met de fiets, met de auto en/of met andere kleine voertuigen en objecten en [gedaagde] te veroordelen deze buurweg vrij te houden van obstakels die de vrije toegang en uitgang belemmeren op straffe van een dwangsom;
Subsidiair 2: [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken medewerking te verlenen aan het opmaken van een notariële akte van verjaring en het inschrijven van deze akte in de openbare registers en te bepalen dat de kosten daarvoor voor partijen gezamenlijk komen, dan wel voor rekening van [eiser] , zulks op straffe van een dwangsom;
Meer subsidiair: de oprit op het perceel [adres gedaagde] over de volledige breedte aan te wijzen als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW om te gaan van de parkeerplek en achtertuin van [eiser] , naar de openbare weg en visa versa, zulks te voet, met de fiets, met de auto en/of met andere kleine objecten en [gedaagde] te veroordelen deze noodweg vrij te houden van obstakels die de vrije toegang en uitgang belemmeren op straffe van een dwangsom.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is de vraag welke rechten partijen ten opzichte van elkaar kunnen doen gelden ten aanzien van de erfgrens, het gebruik van de oprit en de scheidsmuur.
Erfgrens en vordering verwijdering carport
4.2.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] aldus dat de scheidsmuur over de volledige lengte (deels) op haar perceel staat. Zij vordert primair opheffing van de onrechtmatige toestand door verwijdering van de scheidingsmuur en daarmee dus verwijdering van de carport. Subsidiair vordert zij schadeloosstelling op grond van artikel 5:54 BW.
4.3.
[gedaagde] stelt dat zijn rechtsvoorgangers de carport en de scheidsmuur in 1999 hebben gebouwd waarbij de scheidsmuur in overleg met [eiser] op de huidige locatie is geplaatst. Daarnaast stelt hij dat een vordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand ( te weten verwijdering van de carport) inmiddels is verjaard.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de grensreconstructie van het Kadaster (zie hierboven rechtsoverweging 2.3) door partijen niet is betwist. Tussen partijen is dan ook niet in geschil dat de scheidsmuur deels op het perceel van [eiser] staat en dat er dus sprake is van overbouw. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of voor de (gedeeltelijke) plaatsing van deze muur op het perceel van [eiser] destijds toestemming is gegeven door [eiser] omdat het beroep op bevrijdende verjaring slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.
Verjaring is het instituut waarmee de rechtstoestand in overeenstemming wordt gebracht met de werkelijkheid. De wetgever heeft de rechthebbende een termijn gegeven waarbinnen hij in actie moet komen. Als hij die termijn laat verstrijken, wordt voor het recht bepalend wat de feitelijke toestand is en die toestand geldt voortaan als recht.
4.6.
De vordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand, in dit geval de wegneming van de overbouw, begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand gevorderd kan worden (artikel 3:314 BW). De verjaringstermijn bedraagt twintig jaar (artikel 3:306 BW).
4.7.
[gedaagde] - die inzake het beroep op bevrijdende verjaring de bewijslast draagt - heeft ter ondersteuning van zijn stelling dat de muur meer dan 20 jaar geleden is geplaatst een verklaring [1] van zijn rechtsvoorganger overgelegd waaruit blijkt dat de bouw van de garage met carport een aanvang nam in 1998. Hoewel [eiser] bij dagvaarding nog stelt dat de carport is geplaatst in 2005 of 2007, heeft zij ook gesteld na realisatie van de carport te hebben meebetaald (als medegebruiker) aan de bestrating van de oprit. Daartoe heeft [eiser] een factuur [2] overgelegd ten bedrage van fl.1.209,90 waarop met de hand de datum 27 mei 2000 is bijgeschreven. Dit gegeven bevestigt het gelijk van [gedaagde] . De verjaringstermijn waar [gedaagde] zich op beroept heeft aldus een aanvang genomen - op zijn laatst - in mei 2000. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] de verjaring van de rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand eerder dan door middel van de brief van 24 augustus 2021 heeft gestuit.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtsvordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand op zijn laatst in mei 2020 is verjaard. Dit leidt ertoe dat de vordering onder A primair zal worden afgewezen. Aan de onder A subsidiair gevorderde schadeloosstelling komt de rechtbank voorts niet toe omdat de in artikel 5:54 BW beschreven situatie zich niet voordoet. Immers heeft [gedaagde] niet verzocht om een erfdienstbaarheid te verlenen tot het handhaven van de bestaande toestand danwel het betreffende gedeelte van het erf aan hem over te dragen.
Buurweg
4.9.
[eiser] vordert een verklaring van recht dat de oprit van het perceel [adres gedaagde] over de volledige breedte als buurweg in de zin van artikel 719 oud BW kwalificeert en dat [gedaagde] gehouden is deze oprit vrij te houden opdat [eiser] ongehinderd haar perceel aan de achterzijde kan bereiken met (onder andere) de auto. Zij beroept zich daarbij enerzijds op de notariële akte van levering van 15 maart 1977 en anderzijds op het feitelijk gebruik.
4.10.
[gedaagde] stelt - voor zover hier van belang - dat [eiser] niet ontvankelijk is in haar vordering omdat niet [eiser] maar haar partner (die niet op haar adres ingeschreven staat) met de auto van de oprit gebruik maakt. Daarnaast meent [gedaagde] dat [eiser] een onjuiste uitleg geeft aan de notariële akte. In die akte wordt namelijk gesproken van een buur
padhetgeen niet betekent dat zij dit pad ook met een auto mag betreden. Tijdens de bouw van de woningen in begin jaren 60 was er ook slechts een voetpad op de bouwtekeningen geprojecteerd. Het gebruik van de auto door [eiser] is strijdig met de omschrijving in de notariële akte maar wordt gedoogd. Per saldo is dit een uitbreiding van het bestaande gebruiksrecht dat als persoonlijk recht kwalificeert. Dit persoonlijk recht gaat niet over op rechtsopvolgers, aldus [gedaagde] .
4.11.
De rechtbank zal als eerste ingaan op de vraag of er sprake is van een buurweg als bedoeld in artikel 719 oud BW. Dit artikel luidt als volgt:
Voetpaden, dreven of wegen aan verscheiden geburen gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelfde zijn bestemd geweest.
Naar het voor 1992 geldende recht kon een buurweg ontstaan indien meer buren een weg gezamenlijk als uitweg gebruiken en die weg door de eigenaar of eigenaren van de grond waarover de weg loopt ook uitdrukkelijk of stilzwijgend tot buurweg was bestemd. Is sprake van een zodanige buurweg, dan blijft deze op grond van artikel 160 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek bestaan.
4.12.
Zoals hierboven uit de feiten blijkt is in de notariële akte van levering van [eiser] het gebruik van het perceel van [gedaagde] beschreven als volgt:
De doorgang vanuit de achtertuin van het gekochte naar de [adres gedaagde] wordt door partijen bestemd tot en erkend als buurpad in de zin van artikel 719 van het Burgerlijk Wetboek.
Het vorenstaande leidt aldus tot de conclusie dat de oprit door partijen uitdrukkelijk tot buurweg als bedoeld in artikel 719 oud BW is bestemd. Anders dan [gedaagde] stelt, is er dus geen sprake van een persoonlijk gebruiksrecht. In de literatuur wordt de buurweg ook wel omschreven als een uit de wet voortvloeiend verbod om de feitelijke gesteldheid zonder instemming van de betrokken nabuur te wijzigen [3] .
4.13.
Bij de beantwoording van de vraag wat moet worden verstaan onder de in de akte van levering aan [eiser] opgenomen bepaling “
de doorgang vanuit de achtertuin van het gekochte naar de [adres gedaagde] wordt door partijen bestemd tot en erkend als buurpad”, komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling. Bij gebreke van een nadere omschrijving in de notariële akte, wordt dit bepaald door het feitelijk gebruik. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Door [gedaagde] is een situatieschets uit 1960 overgelegd waaruit blijkt dat er slechts een voetpad ten behoeve van (onder andere) [adres eis] op de bouwtekeningen was geprojecteerd. Het is voor [eiser] niet mogelijk de achterzijde van haar woning met een auto te bereiken zonder daarbij over het erf van [gedaagde] te gaan. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de oprit naast de woning [adres buurman/buurvrouw] in ieder geval sinds eind jaren 60 werd gebruikt om - ook met de auto - aan de achterzijde van de woning [adres buurman/buurvrouw] te komen. Door [eiser] is een verklaring [4] van een rechtsvoorganger van [gedaagde] overgelegd waarin deze verklaart dat zijn vader midden jaren 60 een garage op zijn perceel heeft gebouwd en daartoe de oprit had verbreed. Deze rechtsvoorganger verklaart dat vanaf dat moment [eiser] die oprit ook gebruikte om met de auto aan de achterzijde van haar woning te parkeren. [gedaagde] betwist weliswaar dat [eiser] de oprit al in de jaren 60 met de auto gebruikte, maar in zijn overige stellingen ligt tevens besloten dat de oprit op enig moment na 1970 wel met de auto werd gebruikt. [gedaagde] heeft hiertoe een verklaring van de bewoners van Maasgouwstrat 6 overgelegd. Voorts staat vast dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde] op enig moment de oude garage in 1998/1999 hebben vervangen door een nieuwe garage met carport. De oprit is toen opnieuw bestraat met betonklinkers waar [eiser] vanwege het gemeenschappelijk gebruik aan heeft meebetaald. Deze oprit wordt door [eiser] gebruikt om aan de achterzijde van haar woning te komen, waar zij de auto (op eigen terrein) kan parkeren. De oprit wordt tevens door [gedaagde] gebruikt om zijn carport en (aansluitend) garage te bereiken.
4.14.
De hiervoor beschreven feitelijke situatie en het daadwerkelijk gebruik gedurende vele jaren rechtvaardigen de conclusie dat de oprit naast de woning [adres gedaagde] moet worden gekwalificeerd als buurweg, bestemd om te worden gebruikt als gezamenlijke oprit, om van en naar de achter (en naast) de woningen gelegen parkeerruimte of garage te komen. Aan het gebruik van het woord ‘pad’ in de notariële akte komt met verwijzing naar het feitelijk gebruik geen zelfstandige betekenis toe. Het gebruik van de buurweg is voorts niet beperkt tot de eigenaar of bewoner van [adres eis] , maar kan ook gelden voor diegene die gerechtigd is tot het gebruik van de parkeerplaats achter de woning [adres eis] . [eiser] mag de buurweg ook laten betreden door personeel en bezoekers [5] . Hierin ligt tevens besloten dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt verworpen.
4.15.
De buurweg kan slechts met gezamenlijke toestemming worden gewijzigd of vernietigd en van een dergelijke toestemming is de rechtbank niet gebleken. Niet gesteld of gebleken is dat het recht van buurweg op enig moment is geëindigd. De invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek per 1 januari 1992 heeft hierin geen verandering gebracht.
4.16.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de onder B primair gevorderde verklaring voor recht op na te melden wijze toewijzen en [gedaagde] veroordelen tot het vrijhouden van deze buurweg. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de veroordeling een dwangsom te verbinden nu in het verleden geen sprake is geweest van structurele belemmering van de toegang door [gedaagde] , doch slechts van enkele incidenten waarbij de auto van [gedaagde] korte tijd de oprit blokkeerde.
4.17.
Nu het onder B primair gevorderde wordt toegewezen, komt te rechtbank niet toe aan de overige onder B geformuleerde vorderingen.
4.18.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat een buurweg in de zin van artikel 719 oud BW jo. artikel 160 Overgangswet bestaat om over de volledige breedte van de oprit van perceel [adres gedaagde] te [woonplaats] te gaan van de parkeerplek en achtertuin van perceel [adres eis] te [woonplaats] , naar de openbare weg en visa versa, zulks te voet, met de fiets, met de auto en/of met andere kleine voertuigen en objecten,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] deze buurweg vrij te houden van obstakels die de vrije toegang en uitgang belemmeren,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Hermanides en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023. [6]

Voetnoten

1.Zie productie 2 van [gedaagde] .
2.Zie productie 9 van [eiser] .
3.Vastgoedrecht 2021-3 ‘Het stilzwijgend gebruik van wegen en paden in de openbare ruimte en op privéterrein’.
4.Productie 25 van [eiser] .
5.HR 25 februari 1937, NJ 1937, 674
6.type: GH