Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 5 oktober 2022
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 11 januari 2023
- de akte houdende producties van [eiser]
- de pleitaantekeningen van [eiser] .
2.De feiten
[afbeelding kadastrale kaart]
3.De vordering
4.De beoordeling
padhetgeen niet betekent dat zij dit pad ook met een auto mag betreden. Tijdens de bouw van de woningen in begin jaren 60 was er ook slechts een voetpad op de bouwtekeningen geprojecteerd. Het gebruik van de auto door [eiser] is strijdig met de omschrijving in de notariële akte maar wordt gedoogd. Per saldo is dit een uitbreiding van het bestaande gebruiksrecht dat als persoonlijk recht kwalificeert. Dit persoonlijk recht gaat niet over op rechtsopvolgers, aldus [gedaagde] .
de doorgang vanuit de achtertuin van het gekochte naar de [adres gedaagde] wordt door partijen bestemd tot en erkend als buurpad”, komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling. Bij gebreke van een nadere omschrijving in de notariële akte, wordt dit bepaald door het feitelijk gebruik. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Door [gedaagde] is een situatieschets uit 1960 overgelegd waaruit blijkt dat er slechts een voetpad ten behoeve van (onder andere) [adres eis] op de bouwtekeningen was geprojecteerd. Het is voor [eiser] niet mogelijk de achterzijde van haar woning met een auto te bereiken zonder daarbij over het erf van [gedaagde] te gaan. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de oprit naast de woning [adres buurman/buurvrouw] in ieder geval sinds eind jaren 60 werd gebruikt om - ook met de auto - aan de achterzijde van de woning [adres buurman/buurvrouw] te komen. Door [eiser] is een verklaring [4] van een rechtsvoorganger van [gedaagde] overgelegd waarin deze verklaart dat zijn vader midden jaren 60 een garage op zijn perceel heeft gebouwd en daartoe de oprit had verbreed. Deze rechtsvoorganger verklaart dat vanaf dat moment [eiser] die oprit ook gebruikte om met de auto aan de achterzijde van haar woning te parkeren. [gedaagde] betwist weliswaar dat [eiser] de oprit al in de jaren 60 met de auto gebruikte, maar in zijn overige stellingen ligt tevens besloten dat de oprit op enig moment na 1970 wel met de auto werd gebruikt. [gedaagde] heeft hiertoe een verklaring van de bewoners van Maasgouwstrat 6 overgelegd. Voorts staat vast dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde] op enig moment de oude garage in 1998/1999 hebben vervangen door een nieuwe garage met carport. De oprit is toen opnieuw bestraat met betonklinkers waar [eiser] vanwege het gemeenschappelijk gebruik aan heeft meebetaald. Deze oprit wordt door [eiser] gebruikt om aan de achterzijde van haar woning te komen, waar zij de auto (op eigen terrein) kan parkeren. De oprit wordt tevens door [gedaagde] gebruikt om zijn carport en (aansluitend) garage te bereiken.