ECLI:NL:RBLIM:2023:2535

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
ROE 22/300
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiser tegen het besluit van 20 december 2021, waarbij verweerder een omgevingsvergunning heeft verleend voor het oprichten van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1]. Eiser, die aan de [adres 2] woont, stelt dat de vergunning leidt tot een onredelijke benadeling van zijn woongenot, omdat de nieuwbouwwoning te dicht bij zijn perceel komt te liggen. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser slagen voor zover deze betrekking hebben op de invulling van het perceel en het peil/maaiveld. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de alternatieve situering van de woning en de gevolgen daarvan voor eiser. De beroepsgrond over de bedrijfsmatige invulling van het perceel van vergunninghouder slaagt niet, omdat niet kan worden gesteld dat het perceel in strijd met de woonbestemming zal worden gebruikt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te besluiten op de aanvraag van vergunninghouder, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank oordeelt dat verweerder de belangen van eiser onvoldoende heeft gewogen en dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22 / 300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder,

(gemachtigde: J.M.G. Vincken).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder], uit [woonplaats 2] , vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 20 december 2021 (het bestreden besluit). Daarbij heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woning aan de
[adres 1] te [woonplaats 1] .
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 6 maart 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een woning en een loods / berging aan de [adres 1] te [woonplaats 1] . Eiser woont aan de [adres 2] . Zijn perceel grenst aan de achterzijde aan het perceel van vergunninghouder.
2.1.
Ter plaatse van de [adres 1] te [woonplaats 1] geldt het bestemmingsplan ‘Centrum Tegelen’ (hierna: het bestemmingsplan). Op de locatie van het project geldt de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ met de
functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologie – hoge tot middelhoge waarde’.
Het bestemmingsplan (‘Wonen’) laat ter plaatse geen nieuwbouwwoning toe: de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – nieuwbouwwoning’ en ‘specifieke bouwaanduiding – hoofdgebouw’ ontbreken. Ook laat het bestemmingsplan het realiseren van een erfafscheiding met een hoogte van 1,9 meter voor de voorgevelrooilijn niet toe. Voorts bevat het bestemmingsplan (‘Waarde – Archeologie’) een verbodsbepaling om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden te verrichten (aanleggen).
2.2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), het uitvoeren van werkzaamheden in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo) [1] , het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wabo) en het maken van een uitweg (artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo). Tevens heeft verweerder besloten dat de loods / berging kan worden aangemerkt als vergunningvrij.
2.3.
Het bestreden besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidings-procedure (paragraaf 3.3 van de Wabo in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser: die zien op het bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en betreffen de invulling van het perceel (alternatief plan en bedrijfsmatig gebruik), het peil / maaiveld en de redelijke eisen van welstand.
4. De rechtbank stelt voorop dat de zitting er in principe voor dient om de aspecten die eerder zijn aangevoerd te bespreken en niet om dan pas nieuwe aspecten naar voren te brengen die ook eerder ingebracht hadden kunnen worden. Of die nieuwe aspecten in de beoordeling kunnen worden betrokken, wordt beheerst door de eisen van een goede procesorde. Die is erop gericht dat partijen en de rechtbank op tijd op de hoogte zijn van de inhoud van de procedure, zich daarop kunnen voorbereiden en over en weer kunnen reageren. Ter zitting heeft eiser betwist dat de door vergunninghouder te plaatsen loods vergunningvrij is.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser reeds in zijn zienswijze op het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht dat hij van mening is dat de loods niet vergunningvrij geplaatst mag worden. Dat heeft hij in zijn (aanvullend) beroepschrift niet vermeld. Eiser heeft ruimschoots de tijd gehad om tijdig voorafgaande aan de zitting zijn beroepsgronden - zie onder 3. - aan te vullen, zodat partijen en de rechtbank zich daarop hadden kunnen voorbereiden. Eiser heeft geen reden gegeven waarom hij deze beroepsgrond pas op de zitting heeft ingebracht. De rechtbank gaat, gelet op de eisen van een goede procesorde, aan deze beroepsgrond voorbij.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepsgronden slagen voor zover die zien op het alternatief plan en het peil / maaiveld. Het bestreden besluit is in dat verband onvoldoende (duidelijk) gemotiveerd. De beroepsgronden over het bedrijfsmatig gebruik en de redelijke eisen van welstand slagen niet. Het beroep is dus (deels) gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep meest relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Invulling perceel
6. Eiser stelt dat de wijze waarop met deze omgevingsvergunning het perceel wordt ingevuld zorgt voor een onnodige benadeling van zijn woonperceel, nu de (zijkant van de) nieuwbouwwoning gerealiseerd zal worden over de volle breedte van zijn ondiepe achtertuin. Bij plaatsing van deze woning op een ander punt op het perceel kan deze verder van de bestaande tuinen en woningen komen te liggen, vooral nu het woonperceel van eiser grenst aan het minst brede gedeelte van de 70 meter lange woonstrook van vergunninghouder. Het perceel moet zodanig ingericht worden dat een juiste, minst belastende en evenwichtige locatie in het hele bestemmingsvlak voor de woning moet worden gekozen. Dat betekent in ieder geval een verschuiving méér naar het midden van de woonstrook, waar de woonstrook ook dieper is en de nieuwe woning verder naar achteren kan worden geplaatst. Ter zitting heeft eiser aangegeven voldoende alternatieven bedacht te hebben - in zijn zienswijze op het ontwerpbesluit is daarop gewezen -, die door verweerder integraal beoordeeld en behandeld hadden moeten worden, maar dat verweerder daarop onvoldoende is ingegaan. Eiser stelt verder in zijn beroepschrift dat de reden voor de gekozen inrichting voortkomt uit de keuze om de loods als hoofdgebouw en hoofdgebruik van het perceel aan te merken, vanwege de grote hoeveelheid grond die nodig is ten behoeve van de loods, het open terrein en de brede ontsluitingsweg. De loods mag slechts een bijgebouw zijn ten behoeve van de woning, ook al zou deze vergunningvrij geplaatst kunnen worden. Daarnaast is er op het open gebleven terrein ruimte voor de plaatsing van meer loodsen. De inrichting en het gebruik ten behoeve van de loods is daardoor bedrijfsmatig en in strijd met de woonbestemming.
6.1.
Verweerder neemt in het bestreden besluit het standpunt in dat de situering en opzet van de woning in aansluiting op de bouwregels van het bestemmingsplan het meest recht doen aan de situatie zoals die ter plekke aanwezig is. De kopgevel van [adres 3] blijft zichtbaar en wordt niet ingebouwd. De nieuwe woning sluit qua rooilijn aan op [adres 2] waardoor de bestaande open setting tussen nummers [adres 2] en [adres 3] intact blijft, nu deze zone is ingevuld met voor- en zijtuinen en niet met bebouwing. De bebouwing (bestaand en nieuw) van de Parallelweg van het doorgaande stuk en het doodlopende stuk sluiten qua bebouwingsopzet goed op elkaar aan. Verweerder acht de 10%-overschrijding met betrekking tot de goot- en bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar, omdat de bebouwing van de woning aan de rechterzijde bestaat uit 1 bouwlaag met kap en de bebouwing aan de linkerzijde bestaat uit 2 bouwlagen met kap. De nieuwe woning ligt hier qua situering tussenin. Ook de goot- en bouwhoogte ligt qua maatvoering tussen de maatvoeringen van de naastgelegen woningen. Daarmee is sprake van een getrapte opbouw van de goot- en bouwhoogte. Deze positionering en bebouwingsopzet is het gevolg van wet- en regelgeving, optimale stedenbouwkundige inpassing, locatie specifieke elementen en de gewenste woonkwaliteit, aldus verweerder. In zijn verweerschrift neemt verweerder tevens het standpunt in dat hij enkel dient te beslissen op een ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning en niet de inrichting van het perceel, zoals opgenomen in de aanvraag, kan wijzigen. Hij verwijst, voor zover er bedenkingen worden geuit over de inrichting van het perceel, naar de ruimtelijke onderbouwing voor de wens van vergunninghouder. Verweerder betoogt dat het naar achteren verplaatsen van de woning niet aanvaardbaar is, nu daarmee een onlogische stedenbouwkundige situatie gecreëerd zou worden. Bovendien is de omgevingsvergunning enkel verleend voor het oprichten van een woning en niet voor de loods. Uit de overwegingen in het bestreden besluit volgt immers dat de loods vergunningvrij is voor de activiteiten bouw en planologie.
Alternatief plan
7. De rechtbank benadrukt dat verweerder bij de beslissing, om al dan niet toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte heeft en de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening Hij beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
7.1.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder dient te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien een project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [2] Verweerder dient bij het nemen van een besluit ook een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij het uit te voeren project. Zoals volgt uit jurisprudentie van de Afdeling dienen hierbij ook de voor- en nadelen van alternatieven meegenomen te worden. [3]
8. De rechtbank volgt het betoog van eiser dat het door verweerder vergunde plan, gelet op de inrichting van het perceel en de verhouding hiervan tot zijn woning, zal zorgen voor een onevenredige benadeling van zijn woon- / leefomgeving. Immers hij zal vanuit zijn tuin en woning uitkijken op een muur van ca. 7,7 meter hoog, die direct geplaatst is tegen de grens met zijn perceel. De rechtbank acht het op voorhand niet uitgesloten dat dit nadeel niet met een (kleine) aanpassing in relatie tot de plaats van de te realiseren nieuwbouwwoning kan worden weggenomen. Die kan, zoals eiser aangeeft, enigszins naar achteren / naar het midden van het perceel van vergunninghouder verschuiven. Daar is dat perceel (bovendien) breder en de nieuwbouwwoning komt meer naar links ten opzichte van het perceel van eiser te liggen en niet meer (helemaal) op de gezamenlijke perceelsgrens. Ter zitting is ook besproken of de woning niet (enigszins) naar de andere zijdelingse perceelsgrens te verplaatsen is.
8.1.
Eiser heeft volgens de rechtbank terecht aangevoerd dat hij verweerder in zijn zienswijze op het ontwerpbesluit reeds heeft gewezen op dit volgens hem betere alternatief, maar dat verweerder daarop onvoldoende is ingegaan. Dit levert een motiveringsgebrek op (artikel 3:46 van de Awb). Daarbij is met name van belang dat verweerder het door eiser aangedragen alternatief in het bestreden besluit niet vanuit de onevenredigheid voor hem heeft bekeken en gewogen, waartoe artikel 3:4 van de Awb wel verplicht. De rechtbank vindt dat verweerder e.e.a. ter zitting niet (voldoende) heeft hersteld.
8.2.
Verweerder heeft gelijk als hij stelt dat hij dient te beslissen omtrent het plan van vergunninghouder zoals deze het heeft ingediend, maar gaat voorbij aan zijn verplichting om, voordat hij een besluit neemt op de vergunningaanvraag, alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af te wegen. Daarbij mogen de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het is volgens de rechtbank onvoldoende om alleen maar te kijken naar de belangen van de vergunninghouder en het aannemen van een logische stedenbouwkundige situatie in het licht van het vergunde plan zonder daarbij naar de (onevenredige) gevolgen voor eiser te kijken en zonder zijn alternatief (of een vergelijkbaar alternatief) daarbij te betrekken. In dat verband moet een weging van alle relevante belangen plaatsvinden. Dat heeft verweerder nagelaten. Anders gezegd: het voordeel van de één om een woning te mogen bouwen op een perceel waar dat eerst niet mocht, moet niet zonder meer leiden tot (onevenredig) verlies van bestaand woongenot voor de ander. Dit betoog slaagt.
Bedrijfsmatig gebruik
9. Het is de rechtbank niet gebleken dat, zoals eiser stelt, het perceel van vergunninghouder hoofdzakelijk gebruikt zal worden voor een bedrijfsmatige functie met de loods als hoofdgebruik. Op basis van de door vergunninghouder ingediende aanvraag en de hierbij behorende inrichting (tekeningen), kan niet gezegd worden dat het perceel in gebruik zal worden genomen in strijd met de woonbestemming. De rechtbank merkt hierbij op dat, indien vergunninghouder het perceel zal gebruiken in strijd met de woonbestemming, verweerder hiertegen (op verzoek van eiser) handhavend kan optreden. Wat betreft de stelling van eiser dat er de mogelijkheid bestaat om nog meer loodsen op het perceel op te richten, merkt de rechtbank op dat dit niet vergunningvrij kan. Immers bedraagt de totale vergunningvrije oppervlakte op het perceel van vergunninghouder 120 m2. De oppervlakte van de te realiseren loods bedraagt 119m2, waardoor geen ruimte meer bestaat om vergunningvrij meerdere loodsen op het perceel te plaatsen. Dit betoog slaagt niet.
Peil / maaiveld
10. Verweerder stelt zich in de nota van zienwijzen (ad. 6.), die onderdeel is van het bestreden besluit, op het standpunt dat er wordt uitgegaan van peil 23 meter +NAP voor de nieuw te bouwen woning op basis van het Geonius funderingsrapport van 5 juni 2021. Uitgangspunt voor het bepalen van het peil is het referentiepunt zijnde de kruin van de bestaand aanwezige weg: deze is gelegen op 22,7 meter +NAP. Omdat de afstand van de te realiseren woning tot de kruin van de weg circa 15 meter bedraagt en bij het bepalen van het peil normaliter 2 centimeter per strekkende meter wordt gehanteerd ter voorkoming van wateroverlast in de woning, betekent dat voor het bepalen van het peil het volgende: 22,7 meter +NAP plus 0,3 meter resulteert in 23 meter +NAP. De huidig aanwezige terreinhoogte ter plaatse van de beoogde woning, gemeten door Geonius, bedraagt 23,27 meter +NAP. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat het terrein, ten opzichte van de gemeten waarde, ongeveer 30 centimeter lager wordt. Daarmee komt het peil van de nieuw te bouwen woning lager te liggen dan het aangrenzende perceel van eiser.
10.1.
Eiser betoogt in zijn beroepschrift dat het bestreden besluit onjuist is. In het verleden zijn door vergunninghouder grondwerken en zandverplaatsingen uitgevoerd en is een beduidende maaiveldverhoging richting de woning van eiser aangebracht. Die moet ongedaan worden gemaakt. Op de bouwtekeningen zijn geen concrete peilhoogten van het maaiveldniveau gegeven waarop gebouwd gaat worden en van het maaiveldniveau van de tuin van eiser. Alleen in het funderingsrapport wordt een aanname gedaan van een NAP-peil van de aansluitende maaiveldniveaus die niet kan kloppen en in werkelijkheid is er ook een groter verschil. Enerzijds zou de nieuwe woning veel lager en op gelijke hoogte met de tuin van eiser moeten liggen en anderzijds betekent de maaiveldverhoging dat de nieuwe woning hoger komt te liggen dan zijn tuin om zogenaamd onder maaiveldniveau een souterrain (extra bouwlaag) aan te leggen. Niet alleen qua bouwhoogte maar ook voor de wateroverlast brengt dit een benadeling mee, ook omdat een heel groot deel van het perceel wordt verhard. Omdat verweerder geen concrete tekeningen eist met reële peilhoogten, zal eiser nog metingen laten uitvoeren door een deskundige om te achterhalen wat de werkelijke maaiveldhoogten zijn
10.2.
Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift van 10 mei 2022 op het standpunt dat in het verleden aangebrachte plaatselijke verhogingen op het perceel niet bepalend zijn voor het niveau waarop de beoogde woning gerealiseerd moet worden. Anders dan eiser veronderstelt, is het feitelijke maaiveld niet van belang. Overeenkomstig het bepaalde in de meetvoorschriften van het bestemmingsplan is het peil bepalend voor de bouwhoogte van de woning. Verweerder acht de vrees van eiser dat de woning op een te hoog niveau gerealiseerd zal worden niet aannemelijk.
10.3.
Bij brief van 18 mei 2022 heeft eiser ter aanvulling van zijn beroepschrift metingen, die door Geomij in opdracht van hem ter plaatste zijn gedaan om de reële maaiveldhoogten weer te geven, aan de rechtbank gezonden. Uit de metingen van 23 maart 2022 volgt dat het verschil groter is dan in het funderingsrapport van Geonius is aangegeven. Eiser geeft aan dat uit die metingen valt op te maken dat het perceel van hem aan de achterzijde 22,5 meter en wat hoger boven NAP ligt. Het opgehoogde terrein van vergunninghouder ligt plaatselijk inmiddels bijna 1 meter hoger zelfs tot ruim 23,5 en bijna 24,5 m boven NAP. In het funderingsrapport wordt op bladzijde 11 uitgegaan van de aanleg van de woning op maaiveldniveau 23,27 meter c.q. 23,18 meter boven NAP. Dat betekent dus dat er al vanuit wordt gegaan dat er volstrekt nodeloos een verschil in maaiveldniveau tot 75 cm mag worden aangehouden. Bovendien wordt daarmee ook de goot- en nokhoogte dus 75 cm hoger aangelegd dan de bouwtekening veronderstelt. Volgens eiser is zijn tuin het aansluitende maaiveld en tot dat niveau zal het perceel van vergunninghouder afgegraven moeten worden. Er is geen reden waarom er ineens een hoger maaiveldniveau mag worden aangehouden, waarmee zijn woonbelangen onnodig vergaand worden aangetast en de woning zelf ook veel hoger komt te liggen dan op de bouwtekening wordt gesuggereerd.
10.4.
Ter zitting heeft verweerder in dit verband vermeld dat uitgegaan dient te worden van het peil van het bestemmingsplan dat neerkomt op het afgewerkte maaiveld.
11. Volgens de rechtbank volgt uit artikel 2.2 van de regels van het bestemmingsplan dat de bouwhoogte van een bouwwerk gemeten wordt vanaf het peil. In artikel 1.85 van de bestemmingsplanregels is het peil gedefinieerd. De rechtbank gaat ervan uit dat het hier toepasselijke peil dat van artikel 1.85, 2e bullet, is: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld. Dat betekent voor de bouwhoogte van de nieuwe woning dat niet het feitelijk (opgehoogde) maaiveld het peil bepaalt. Dit peil van het bestemmingsplan wordt volgens de rechtbank door eiser ook niet (echt) bestreden. Er is onduidelijkheid ontstaan door het (ontwerp)funderingsrapport en het feit dat er op de bouwtekeningen geen peil is aangegeven. Voorts heeft eiser nog metingen laten verrichten waaruit volgt dat er uiteenlopende (feitelijke / afgewerkte) maaiveldhoogten zijn op zijn perceel en (ten opzichte van) dat van vergunninghouder.
11.1.
Waar het eiser volgens de rechtbank om gaat is dat duidelijk komt vast te staan dat de nieuwe woning / het perceel van vergunninghouder op zijn minst op gelijke hoogte komt te liggen met zijn eigen perceel, omdat dat van invloed is op de hoogteligging van de woning en mogelijke wateroverlast vanaf het perceel van vergunninghouder. Of daarbij het peil van het bestemmingsplan leidend is of niet is voor hem minder relevant.
11.2.
Verweerder heeft de resultaten van de door eiser overgelegde contra-expertise niet bestreden, noch heeft verweerder bestreden dat er op de bouwtekeningen geen peil of maaiveldhoogten zijn vermeld en het funderingsrapport onderdeel van het bestreden besluit is. Uit die metingen van eiser komt in ieder geval naar voren dat zijn perceel aan de achterzijde 22,5 meter en wat hoger boven NAP ligt. In het funderingsrapport wordt uitgegaan van de aanleg van de woning op maaiveldniveau 23,27 meter c.q. 23,18 meter boven NAP. Verweerder gaat voor het perceel van vergunninghouder uit van 22,7 meter +NAP plus 0,3 meter, dat resulteert in 23 meter +NAP. Het gaat hier om verschillende hoogtes. Zelfs als uitgegaan wordt van het peil op grond van het bestemmingsplan, dan is er volgens de rechtbank nog altijd een (feitelijk) verschil tussen 22,5 meter (zoals aangegeven door eiser) en 23 meter (zoals aangegeven door verweerder).
11.3.
In het licht van het vorenstaande deelt de rechtbank het standpunt van eiser dat onvoldoende duidelijk is wat de precieze hoogteligging van de woning en het perceel van vergunninghouder is ten opzichte van zijn perceel. Dit is relevant voor de bouwhoogte en de wateroverlast ten opzichte van het perceel van eiser. De rechtbank volgt dus niet het standpunt van verweerder dat de vrees van hem, dat de woning op een te hoog niveau gerealiseerd zal worden, niet aannemelijk is (zie onder 10.2.) en / of dat het peil van de nieuw te bouwen woning lager komt te liggen dan het aangrenzende perceel van eiser (zie onder 10.). Het besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid / onvoldoende gemotiveerd, hetgeen in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Dit betoog slaagt.
Redelijke eisen van welstand
12. Eiser stelt dat de kleurstelling van de nieuwbouwwoning ongewenst is, nu alle woningen in de omgeving een rode kleur hebben, in tegenstelling tot de geplande witte kleur voor de nieuwbouwwoning van vergunninghouder.
12.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gebied waar de nieuwbouwwoning wordt gerealiseerd is aangeduid als een welstandvrij gebied. Daarnaast heeft vergunninghouder aangegeven de woning in rode baksteen uit te voeren. Dit volgt tevens uit de aangepaste bouwtekeningen.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepsgronden het besluit van verweerder dat er in dit geval sprake is van een welstandvrij gebied niet bestrijdt. Uit de kaart (behorend bij de Welstandsnota Venlo 2013) volgt dat het perceel van vergunninghouder zich bevindt in een welstandsvrij gebied. De beroepsgrond dat de kleurstelling van de woning in strijd is met de redelijke eisen van welstand (artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo) slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond voor zover dat ziet op het alternatief plan en het peil / maaiveld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit (artikel 8:74, eerste lid, van de Awb). De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of zelf een beslissing hierover te nemen (artikel 8:74, derde lid, van de Awb). Verweerder dient opnieuw te besluiten op de aanvraag van vergunninghouder met inachtneming van deze uitspraak.
14.1.
Het is aan verweerder in het nieuw te nemen besluit de vereiste belangenafweging te maken als het gaat om het te vergunnen alternatief voor de plaatsing van de woning op het perceel van vergunninghouder (zie onder 8. t/m 8.2.). Voor welke (andere) optie ook gekozen wordt, het ligt voor de hand dat verweerder daarbij in gezamenlijk overleg met eiser en vergunninghouder treedt en daarbij, zo nodig, ook andere omwonenden betrekt.
14.2.
Het is tevens aan verweerder in het nieuw te nemen besluit de vereiste duidelijkheid te verschaffen over het juiste peil / maaiveld (zie onder 11. t/m 11.3.). Als (uitgaande van het van toepassing zijnde peil van het bestemmingsplan) de realisering van het bouwplan betekent dat het perceel van eiser qua peil (afgewerkt maaiveldniveau) lager ligt / blijft liggen ten opzichte van het peil (afgewerkt maaiveldniveau) van het perceel van vergunninghouder, dan zal verweerder in dat verband - al dan niet na afwijking van het bestemmingsplan op dat punt - de relevante belangen moeten afwegen.
15. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van vergunninghouder;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.C.M. van Bijnen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 14 april 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak meest relevante wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Artikel 2.12, eerste lid.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Bestemmingsplan Centrum Tegelen

Artikel 1 Begrippen
85. Peil
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
Artikel 2 Wijze van meten
2.2
De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzonder van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Voetnoten

1.Het betreft hier eigenlijk het opheffen van het verbod - zie onder 2.1. - en ziet meer op artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
2.Uitspraak van de Afdeling van 13 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:787.
3.Uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606.