ECLI:NL:RBLIM:2023:2614

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
ROE 22/617
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen omgevingsvergunning voor massagepraktijk door Vereniging van Eigenaren

Op 19 april 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen de Vereniging van Eigenaren (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (verweerder) over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiseres tegen een omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de procesbevoegdheid van de Vereniging van Eigenaren niet was komen vast te staan, ondanks herhaalde verzoeken om dit te onderbouwen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die aan vergunninghoudster was verleend voor het vestigen van een massagepraktijk in een appartement. De rechtbank stelde vast dat er geen rechtsgeldig intern besluit was genomen door de VvE om het beroep in te stellen, wat leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling van de zaak gedaan, omdat het gebrek in de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet was hersteld. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte vertegenwoordiging in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2023 in de zaak tussen

Vereniging van Eigenaren [naam VvE], uit [plaats] , vertegenwoordigd door
[naam vertegenwoordiger] , eiseres,
(gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.A.M.A. Huppertz).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghoudster] ,uit [woonplaats] , vergunning-houdster,
(gemachtigde: mr. B.H.M. Nijsten).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het vestigen van een massagepraktijk in de woning [adres] in [woonplaats] .
Bij besluit van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn (met bericht) niet verschenen. Vergunninghoudster en zijn gemachtigde zijn (zonder bericht) niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vergunninghoudster woont op het adres [adres] in [woonplaats] en heeft op 19 oktober 2021 een omgevingsvergunning bij verweerder aangevraagd voor afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het vestigen van een massagepraktijk in haar woning.
Het gaat om een appartement in een flat op een verdieping boven de begane grond. Dat appartement is onderdeel van de Vereniging van Eigenaars [naam VvE] (hierna: de VvE).
1.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder voor het vestigen van de massagepraktijk een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken bestemmingsplan’ aan vergunninghoudster verleend. De vergunde activiteit betreft de c-activiteit, als bedoeld artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarbij is toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo in combinatie met de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 29 van het geldende bestemmingsplan ‘City West’ (hierna: het bestemmingsplan).
1.2.
Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat artikel 29 van het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid bevat ten behoeve van de uitoefening van een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit in een woning en dat aan de voorwaarden voor toepassing van die bevoegdheid wordt voldaan. Verweerder heeft daarbij ook getoetst aan de meest recente beleidsregel die aan deze afwijkingsbevoegdheid ten grondslag ligt, namelijk de beleidsregel ‘beroep- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving 2019’ (hierna: de beleidsregel). Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat een masseur daarin wordt genoemd als een toelaatbare consumentverzorgende activiteit en dat de betreffende activiteit van vergunninghoudster voldoet aan de voorwaarden voor toelaatbaarheid op grond van artikel 3.2.2 van de beleidsregel. Eiseres is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op het bezwaar van eiseres beslist en het bezwaar ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.
Standpunt eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert - kort gezegd - aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 29 van het bestemmingsplan en dat verweerder niet bevoegd was om op die grond van het bestemmingsplan af te wijken. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat de verleende omgevingsvergunning voor de massagepraktijk in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert eiseres aan dat er geen toestemming is verleend door de VvE voor het vestigen van een massagepraktijk vanwege de overlast die zal ontstaan voor de andere bewoners in de flat.
Standpunt verweerder
4. Verweerder vraagt zich in het verweerschrift, naar aanleiding van het via de rechtbank ontvangen uittreksel uit het handelsregister, af of het beroep bevoegd is ingediend namens de VvE. Qua inhoud verwijst verweerder naar het bestreden besluit en volgt de VvE niet in haar standpunt dat vergunningverlening pas mogelijk is na toestemming door eiseres aan vergunninghoudster.
Oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
5. De rechtbank ziet zich eerst (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiseres ontvankelijk is in haar beroep. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder naar aanleiding van het gestelde in het verweerschrift ten aanzien van de procesbevoegdheid van eiseres verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 maart 2023, waarin de procesbevoegdheid van deze VvE ook aan de orde was. [1]
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat het onderhavige beroep namens de VvE bevoegd is ingesteld. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5..2. Eiseres heeft in het begin van de beroepsprocedure op 29 maart 2022, desgevraagd door de rechtbank, weliswaar een uittreksel van de Kamer van de Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat [naam vertegenwoordiger] penningmeester is van de VvE, maar daarmee is geen machtiging van de vergadering van de VvE overgelegd en / of blijkt niet dat sprake is van een rechtsgeldig intern besluit voor het instellen van het onderhavige beroep namens de VvE. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van
12 januari 2022, waaruit volgt dat sprake is van een gebrek in de vertegenwoordigings-bevoegdheid van de VvE als een rechtsgeldig intern besluit voor het instellen van beroep ontbreekt. [2]
5.3.
In verband met het voorgaande heeft de rechtbank de gemachtigde van eiseres bij brief van 14 maart 2023 verzocht de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de VvE in het kader van de onderhavige beroepsprocedure en in het licht van de onder 5.2 vermelde uitspraak van de Afdeling nader te onderbouwen. Eiseres is hierbij in de gelegenheid gesteld om met onderliggende stukken aannemelijk te maken dat namens de (vergadering van de) VvE het onderhavig beroep bevoegd is ingesteld. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer de statuten van de VvE opgevraagd.
5.4.
De (nieuwe) gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank per brief van 24 maart 2023 laten weten niet over de desbetreffende stukken te beschikken als gevolg van het feit dat de VvE geen bestuur meer heeft. Daarbij heeft deze toegelicht dat de taken van het bestuur zijn overgenomen door een beheerder die in deze kwestie geen verdere actie wil ondernemen en dat ook de statuten van de VvE niet zullen worden verstrekt.
5.5.
De rechtbank heeft op 27 maart 2023 telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiseres en met [naam vertegenwoordiger] . Daaruit is - kort gezegd - het volgende naar voren gekomen. Het bestuur van de VvE is opgeheven en de vertegenwoordiger van de VvE, [naam vertegenwoordiger] , heeft de rechtbank te kennen gegeven niet langer bestuurslid te zijn van de VvE. [naam vertegenwoordiger] heeft als voormalig bestuurslid aangegeven dat vergunninghoudster geen uitvoering meer zal geven aan de vergunde activiteit maar dat eiseres duidelijkheid van de rechtbank wenst te verkrijgen over de toelaatbaarheid van de vergunningen die verweerder verleent, omdat verweerder vaker besluiten neemt die in strijd zijn met de splitsingsakte van de VvE.
5.6.
Ondanks daartoe gedane verzoeken van de rechtbank heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een rechtsgeldig intern besluit voor het instellen van het onderhavig beroep namens de VvE. Dus staat niet of onvoldoende vast dat het onderhavige beroep bevoegd namens de (vergadering van de) VvE is ingesteld. [3] Ook is gebleken dat er op dit moment geen sprake (meer) is van een formele vertegenwoordiging van eiseres: herstel van dit bevoegdheidsgebrek is voor het onderhavig beroep daardoor niet (meer) mogelijk. Het beroep van eiseres is, vanwege het ontbreken van de vereiste procesbevoegdheid van de VvE, niet-ontvankelijk.
Conclusie
6. Vanwege het (niet herstelde) gebrek in de vertegenwoordigingsbevoegdheid is het beroep niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank niet toe, waarbij de rechtbank zich - ten overvloede - nog afvraagt of het enkel verkrijgen door eiseres van de onder 5.5 gevraagde vereiste duidelijkheid wel voldoende is om een procesbelang aan te nemen.
6.1.
Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, bestaat er geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht en de gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.A.M. Bergmans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 april 2023.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Anders dan de in voetnoot 1 vermelde uitspraak, waarin de in eerste instantie ontbrekende procesbevoegdheid voor dat beroep desgevraagd door de Afdeling later met stukken is aangetoond.