ECLI:NL:RBLIM:2023:2866

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
10427197 CV EXPL 23-1248
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming huurwoning met belangenafweging

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de kantonrechter op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de Stichting Wonen Zuid (SWZ). De huurder had eerder een vonnis gekregen waarin hij werd veroordeeld om zijn huurwoning binnen drie dagen na betekening te ontruimen. Dit vonnis was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De huurder heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vorderde in het kort geding dat SWZ werd verboden het vonnis ten uitvoer te leggen totdat het hoger beroep was behandeld.

De kantonrechter heeft de procedure en de feiten in detail bekeken. De huurder stelde dat het vonnis van 8 maart 2023 niet voldoende gemotiveerd was met betrekking tot de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechter oordeelde echter dat de belangenafweging in het voordeel van SWZ uitviel. De rechter concludeerde dat het belang van SWZ bij ontruiming van de woning zwaarder weegt dan het belang van de huurder om in de woning te blijven wonen. De huurder had geen woonbelang meer, aangezien hij de woning had onderverhuurd en deze ter beschikking had gesteld aan een prostituée.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de huurder afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van SWZ, die tot op heden zijn begroot op € 793,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10427197 CV EXPL 23-1247
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 25 april 2023
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J. Pearson,
tegen
de stichting
STICHTING WONEN ZUID,
gevestigd te Roermond,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.J.W.M. Theunissen.
Partijen zullen hierna [eiser] en SWZ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met vijf producties
  • de bij e-mail van 21 april 2023 nagezonden productie van de zijde van [eiser]
  • de door SWZ bij brief van 18 april 2023 ingezonden producties
  • de mondelinge behandeling op 24 april 2023, waarbij namens SWZ een pleitnota en een bestuurlijke rapportage van 21 april 2023 is overgelegd. [eiser] is niet in persoon ter zitting verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt op grond van een schriftelijke huurovereenkomst van SWZ een woning aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
Bij vonnis in kort geding van 8 maart 2023 is [eiser] (voor zover hier van belang) veroordeeld om de woning binnen drie dagen na betekening van dat vonnis te ontruimen. In het dictum van het vonnis staat dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard is.
2.3.
Het vonnis van 8 maart 2023 is op 21 maart 2023 aan [eiser] betekend waarbij de ontruiming van de woning op 26 april 2023 om 12.00 uur is aangezegd.
2.4.
Bij appeldagvaarding van 22 maart 2023 heeft [eiser] (op nader aan te voeren gronden) hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 8 maart 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
primair:
SWZ te verbieden het vonnis van 8 maart 2023 ten uitvoer te leggen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat zij zich hieraan niet houdt,
subsidiair:
SWZ te veroordelen de ten uitvoerlegging van het vonnis van 8 maart 2023 op te schorten met minimaal twee maanden na de betekening van dit vonnis, althans totdat [eiser] passende woonruimte heeft gevonden,
primair en subsidiair:
SWZ te veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
SWZ voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden,

4.De beoordeling

4.1.
Zoals onder de feiten vermeld, is het vonnis van 8 maart 2023 waarbij [eiser] (onder meer) is veroordeeld tot ontruiming van de woning, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit houdt (in beginsel) in dat het vonnis, ook al zijn daar rechtsmiddelen tegen aangewend, ten uitvoer gelegd kan worden.
4.2.
[eiser] stelt dat in het vonnis van 8 maart 2023 geen overwegingen zijn gewijd aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat het vonnis op dat punt niet gemotiveerd is. Dat standpunt is naar het oordeel van de kantonrechter juist. Het verweer van SWZ dat het vonnis wel degelijk motiveert waarom tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad is besloten, wordt verworpen. De passages in het vonnis waar SWZ naar verwijst, zijn immers overwegingen die zien op het spoedeisend belang van de gevraagde voorziening.
[eiser] stelt dus terecht, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026), dat bij de beoordeling van zijn vordering een volledige belangenafweging dient plaats te vinden.
4.3.
Deze belangenafweging valt echter in het nadeel van [eiser] uit. Het belang van SWZ tot ontruiming van de woning weegt zwaarder dan het door [eiser] gestelde belang om in de woning te kunnen blijven wonen.
4.4.
[eiser] stelt dat SWZ geen te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van haar bevoegdheid tot ontruiming van de woning. Dat belang heeft zij wel degelijk. Immers, anders dan [eiser] stelt, voldoet hij nog steeds niet aan zijn (lopende) verplichtingen. De huurachterstand blijkt namelijk te zijn toegenomen. Bovendien heeft SWZ meer dan voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] nog steeds niet in de woning woont. Uit de door SWZ overgelegde stukken is immers gebleken dat [naam 2] op 1 maart 2023 de woning met zijn gezin weliswaar verlaten heeft, maar dat heeft er niet toe geleid dat [eiser] vervolgens zelf in de woning is gaan wonen. SWZ heeft vóór de zitting twee rapportages van 28 maart en 11 april 2023 in het geding gebracht waarbij met name de rapportage van 11 april 2023 in het oog springt. Daaruit blijkt namelijk zonder meer dat [eiser] niet in de woning woont. Blijkens die rapportage is tijdens de vooropname op 11 april 2023 geconstateerd dat er geen meubels in de woning staan, alleen onopgemaakte bedden op de slaapkamers. Er is zelfs geen wc-papier. Wel is een “stijltang” aangetroffen die “gezien de haardracht van meneer” niet door hem gebruikt kan zijn. [eiser] heeft niet inhoudelijk gereageerd op deze rapportage.
4.5.
Verder heeft SWZ ter zitting een bestuurlijke rapportage van 21 april 2023 overgelegd ter zake een prostitutiecontrole van 20 april 2023. In de rapportage staat vermeld dat tijdens die controle in de woning een prostituée met de Venezolaanse nationaliteit genaamd “ [naam 1] ” is aangetroffen. Zij heeft verklaard dit werk vrijwillig te doen om haar familie te onderhouden. Verder vermeldt de rapportage dat een klant die de woning omstreeks 15.15 uur verliet, heeft bevestigd dat hij bij een prostituée genaamd [naam 1] is geweest en dat hij voor de seksuele handelingen € 150,00 betaald heeft. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] verklaard dat van prostitutie in de woning geen sprake is geweest. Dit kan [eiser] niet baten. De rapportage van 21 april 2023 is immers duidelijk en [eiser] kan niet volstaan met een verder ongemotiveerde ontkenning. De reactie van [eiser] ’s gemachtigde dat [naam 1] een bekende van [eiser] is, doet verder niet ter zake, want dat doet niets af aan hetgeen in de rapportage is geconstateerd.
4.6.
Uit het voorgaande blijkt dat er aan de zijde van [eiser] in het geheel geen woonbelang aanwezig is. Hij heeft de woning eerst gebruikt om die (voor een hogere huurprijs dan hij zelf aan SWZ verschuldigd is) onder te verhuren aan [naam 2] en daarna heeft hij de woning ter beschikking gesteld aan (ten minste) één prostituée.
Het belang van SWZ bij ontruiming van de woning is, dat deze sociale huurwoning zo spoedig mogelijk aan een van de vele kandidaten op de lange wachtlijst kan worden verhuurd. Dat belang is nog steeds aanwezig.
De vordering van [eiser] zal dus worden afgewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van SWZ tot op heden begroot op € 793,00 salaris gemachtigde. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling.
4.8.
Bij een afzonderlijke veroordeling in de nakosten heeft SWZ geen belang, omdat de proceskostenveroordeling die kosten al omvat.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van SWZ tot op heden begroot op € 793,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto
Type: RW