ECLI:NL:RBLIM:2023:2931

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
ROE 21/2824
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het aanleggen van uitwegen in Venlo

Op 8 mei 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. De zaak betreft de weigering van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van twee uitwegen bij de woning van eiser. Eiser had op 23 maart 2021 een aanvraag ingediend voor deze vergunning, maar deze werd op 7 mei 2021 afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 23 september 2021. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het beleid van de gemeente Venlo niet onredelijk was. Volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het toegestaan om maximaal twee uitwegen te hebben, maar in dit geval was er al een uitweg aan de achterzijde van de woning van eiser. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor twee nieuwe uitwegen in strijd was met de Beleidsregel omgevingsvergunning activiteit inrit 2020 van de gemeente Venlo, die stelt dat de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving in acht moet worden genomen. De rechtbank vond dat verweerder terecht had geoordeeld dat de aanvraag kon worden afgewezen op basis van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder c, van de APV.

Eiser voerde aan dat de twee aangevraagde uitwegen niet in strijd waren met de Beleidsregel, omdat deze betrekking hadden op twee aparte kadastrale percelen. De rechtbank oordeelde echter dat het pand feitelijk als één woning moest worden aangemerkt, ondanks dat het op twee kadastrale percelen stond. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21 / 2824

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor het aanleggen van meerdere uitwegen aan het [adres] te [woonplaats] , afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij op 23 september 2021 verzonden besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering van het besluit van 7 mei 2021.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022, waar eiser, bijgestaan door mr. A.S. van der Sluys als waarnemer van zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.M.G. Michels, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 23 maart 2021 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend voor het aanleggen van twee uitwegen vóór zijn woonpand aan het [adres] te [woonplaats] . Eiser heeft de aanvraag gedaan om op eigen terrein te kunnen parkeren.
2. Bij het besluit van 7 mei 2021 is de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daartoe onder verwijzing naar artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Venlo (hierna: de APV) en de Beleidsregel omgevingsvergunning activiteit inrit 2020 van de gemeente Venlo (hierna: de Beleidsregel) overwogen dat een uitweg kan worden geweigerd indien het veilig en doelmatig gebruik van de weg in het geding komt. Hiervan is onder meer sprake indien een uitweg ten koste gaat van een parkeerplaats in openbaar gebied waar de parkeerdruk dit niet toelaat. De parkeerdruk in het gedeelte van de stad waar het pand van eiser is gelegen, is dusdanig hoog dat er geen openbare parkeerplaatsen verloren mogen gaan door het aanleggen van een uitweg.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 mei 2021. In het kader van de bezwaarprocedure is hij op 26 juli 2021 door verweerder gehoord.
4. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de motivering van de afwijzing van de aanvraag aangevuld, in die zin dat deze primair wordt gebaseerd op artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder c, van de APV. Hierin is bepaald dat een uitweg kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Op grond van de Beleidsregel zijn bij het pand van eiser maximaal twee uitwegen toegestaan. Eiser beschikt reeds over een uitweg aan de achterzijde van het pand. De door eiser gewenste twee uitwegen zijn daarom in strijd met de Beleidsregel. Subsidiair heeft verweerder de aan het besluit van 7 mei 2021 ten grondslag gelegde weigeringsgrond gehandhaafd.
5. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is bepaald dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
In artikel 2.18 van de Wabo is bepaald dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
In artikel 2:12, eerste lid, van de APV is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het bevoegd gezag:
a. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
b. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
In artikel 2:12, derde lid, van de APV is bepaald dat een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
6. Het toetsingskader voor de aangevraagde omgevingsvergunning volgt uit artikel 2.12, derde lid, van de APV. Daarin staat op welke gronden een omgevingsvergunning door verweerder kan worden geweigerd. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag, of een van de weigeringsgronden van artikel 2.12, derde lid, van de APV zich voordoet. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop verweerder van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of verweerder redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Als een of meer van de in artikel 2.12, derde lid, van de APV genoemde weigeringsgronden zich voordoet, moet een belangenafweging worden gemaakt. Verweerder heeft daarbij beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de nadelige gevolgen van de weigering niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de weigering te dienen doelen.
7. In de Beleidsregel is in het onderdeel “Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving”, het volgende bepaald:
Woningen en bedrijven niet op een bedrijventerrein

1. Een uitweg wordt geweigerd indien:

a. geparkeerd gaat worden aan de voorzijde van een woning bij aaneengesloten bebouwing met een bebouwingsbreedte van 8 meter of minder;
b. op eigen terrein niet voldoende ruimte voor parkeren aanwezig is (een parkeerplaats moet minimaal 5 bij 2,5 meter bedragen).

2. Bij een perceelbreedte die grenst aan de openbare ruimte tot en met 10 meter, is één uitweg toegestaan van 3 meter breed.

3. Bij een perceelbreedte die grenst aan de openbare ruimte groter dan 10 meter is/zijn:

a. één uitweg toegestaan van minimaal 3 meter breed en maximaal 30% van de perceelbreedte dat grenst aan de openbare ruimte, maar niet breder van 6.00 meter.
b. twee uitwegen toegestaan, indien:
I. elke uitweg minimaal 3 meter en maximaal 6 meter breed is, met inachtneming van onderdeel II:
II. de totale breedte van twee uitwegen niet meer bedraagt dan 30% van de perceelbreedte dat grenst aan de openbare ruimte, en tot een maximum van 9 meter, en:
III. de ruimte tussen twee uitwegen minimaal 3 meter bedraagt.

4. Van lid 1 onder a kan in een bijzondere situatie worden afgeweken indien het woningtype dit noodzakelijk maakt ten aanzien van de bereikbaarheid van een interne parkeervoorziening”.

8. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Ook eiser heeft niet gesteld dat verweerders beleid onredelijk is.
9. Eiser voert tegen het bestreden besluit onder meer aan dat de twee aangevraagde uitwegen niet in strijd zijn met de Beleidsregel. De vergunningaanvraag is gericht op twee aparte kadastrale percelen en twee aparte woningen, met elk een eigen uitweg. Volgens eiser is daarom geen sprake van een overschrijding van het op grond van lid 3 van het onderdeel “Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving” van de Beleidsregel toegestane maximum van twee uitwegen.
9.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van de Beleidsregel per woning maximaal twee uitwegen zijn toegestaan. Het pand [adres] betreft, gelet op de bij de stukken overgelegde indeling van het pand, niet twee woningen maar één woning, waarvan een gedeelte in gebruik is voor een bed&breakfast. Planologisch is op het woonperceel ook maar één woning toegestaan. Dat de woning zich op twee kadastrale percelen bevindt, is volgens verweerder niet relevant. Bij het pand zijn daarom op grond van lid 3 maximaal twee uitwegen toegestaan. Nu zich reeds aan de achterzijde van het woonperceel een uitweg bevindt, zou dit maximum aantal bij het verlenen van de gevraagde vergunning worden overschreden.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het aantal uitwegen, blijkens de aanduiding “woningen en bedrijven” betrekking op het aantal uitwegen bij een woning of een bedrijf en heeft de “perceelbreedte” betrekking op de breedte van het woonperceel respectievelijk bedrijfsperceel en niet op een kadastraal perceel. Eiser heeft niet betwist dat het gedeelte met huisnummer [X] en het gedeelte met huisnummer [Y] fysiek met elkaar verbonden zijn en dat planologisch in het pand [adres] maar één woning is toegestaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit pand als één woning moet worden aangemerkt. Dat het pand mede ten behoeve van een bed&breakfast wordt gebruikt en sprake is van twee huisnummers, maakt niet dat sprake is van twee (zelfstandige) woningen. Dat de garage aan de achterzijde niet geschikt is voor het parkeren van een auto (vanwege de geringe hoogte), zoals eiser stelt, kan er niet aan afdoen dat de uitweg aan de achterzijde als zodanig wel bruikbaar is. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat op grond van de Beleidsregel geen twee nieuwe uitwegen zijn toegestaan en heeft daarom op grond van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder c, van de APV de aanvraag kunnen afwijzen.
10. Eiser heeft voorts aangevoerd dat, voor zover de aanvraag daar in strijd zou zijn met het in de Beleidsregel bepaalde maximum aantal uitwegen, verweerder gebruik had moeten maken van de afwijkingsbevoegdheid genoemd in lid 4 van het onderdeel “Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving” van de Beleidsregel.
10.1.
Verweerder stelt dat die bepaling niet op het onderhavige geval van toepassing is, maar ziet op andere woningentypen, zoals drive-in-woningen.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat de in lid 4 gegeven bevoegdheid ziet op het (kunnen) afwijken van het gestelde in lid 1, onder a. Die bepaling ziet op woningen bij aaneengesloten bebouwing met een bebouwingsbreedte van 8 meter of minder. Het pand van eiser betreft een vrijstaande woning met een grotere bebouwingsbreedte dan 8 meter, zodat reeds daarom lid 4 geen toepassing kan vinden. Verweerder heeft dit dus terecht niet gedaan.
11. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ook in de gevolgen voor eiser van een afwijzend besluit geen aanleiding hoeven te zien de vergunning te verlenen. Eiser kan gebruik maken van vijf beugelparkeerplaatsen aan de voorzijde van zijn woning en beschikt aan de achterzijde van de woning over een uitweg. Wat eiser heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat hij in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen onevenredig nadeel lijdt.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de vergunning reeds vanwege de weigeringsgrond genoemd in artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder c, van de APV kunnen weigeren. Deze afwijzingsgrond kan de motivering van het bestreden besluit zelfstandig dragen; wat eiser overigens nog heeft aangevoerd, behoeft daarom geen beoordeling meer.
13. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 mei 2023.
de griffier is verhinderd rechter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 mei 2023.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van verzending ervan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.