2.3.1.Niet in geschil is en de rechtbank stelt vast dat de afstand tussen de stallingsruimte en de woning van eiser ongeveer 220 meter is en de stallingsruimte een oppervlakte van ongeveer 185 m² en een nokhoogte van ongeveer 6 meter heeft.De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter plaatse kennis genomen van het zicht vanaf het perceel en de woning van eiser op de stallingsruimte, Het landschap achter de [straat] , die langs de voorkant van het woonperceel van eiser loopt, waar de stallingsruimte zich bevindt ligt beduidend lager dan het perceel van eiser. De stallingsruimte is vanaf de weg en de tuin van eiser duidelijk te zien. De woonkamer van eiser, met grote raampartijen, bevindt zich aan de voorkant van het perceel en op de verdieping bevinden zich ook grote ramen, alsmede een groot balkon. Eiser heeft ook vanaf die posities duidelijk zicht op de stallingsruimte. De volgens het landschapsplan aan te brengen beplanting, waaronder de fruitbomen, is inmiddels gerealiseerd en partijen hebben aangegeven dat de aanplantingen in of rond de zichtlijn niet zullen worden uitgebreid, zodat niet te verwachten is dat op (korte) termijn het zicht vanaf eisers perceel op de stallingsruimte alsnog zal verdwijnen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van het bouwen van de stallingsruimte en dat niet kan worden gezegd dat dit geen gevolgen van enige betekenis zijn. Naar het oordeel van de rechtbank moet eiser daarom als belanghebbende bij het primaire besluit worden aangemerkt. Verweerder heeft dit miskend waardoor het beroep van eiser gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
3. De rechtbank ziet, vastgesteld hebbend dat eiser ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn bezwaar, aanleiding het beroep en bezwaar inhoudelijk te behandelen. Dit is in het belang van een spoedige beslechting van het geschil en partijen hebben, gelet op hetgeen zij hebben aangevoerd, een inhoudelijke behandeling ook als wenselijk geacht respectievelijk dit als een mogelijkheid voor afdoening van het beroep beschouwd. De rechtbank doet daarom in aansluiting op de vernietiging van het bestreden besluit zelf recht in de zaak.
4. De inhoudelijke behandeling betreft de vraag of verweerder terecht een omgevingsvergunning voor de stallingsruimte heeft verleend. Eiser vindt dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend. Volgens verweerder doet zich in dit geval niet een van de in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vermelde weigeringsgronden voor en moest de omgevingsvergunning daarom worden verleend. Vergunninghouder stelt dat aan de vergunningvereisten, waaronder met name de verenigbaarheid met het bestemmingsplan, is voldaan.
op de plaats waar de stallingsruimte zich bevindt moeten zonnepanelen komen
5. Eiser voert aan dat vergunninghouder beschikt over een vergunning voor het bouwen van zonnepanelen op (een gedeelte van) gronden waar thans de stallingsruimte staat, maar dat vergunninghouder de zonnepanelen op een andere (niet vergunde) plek heeft gebouwd. Eiser heeft verweerder verzocht handhavend tegen deze, volgens eiser illegale, situatie op te treden.De zonnepanelen dienen volgens eiser alsnog te worden gebouwd op de plaats waar nu de stallingsruimte staat. Door de omgevingsvergunning te verlenen voor de stallingsruimte is het niet meer mogelijk de zonnepanelen op de vergunde plaats te bouwen. Eiser vindt daarom dat verweerder voor de stallingsruimte geen omgevingsvergunning had mogen verlenen.