ECLI:NL:RBLIM:2023:3266

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
ROE 22/770
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning stallingsruimte

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een omgevingsvergunning voor een stallingsruimte. Eiser, die op 220 meter afstand van de stallingsruimte woont, had bezwaar gemaakt tegen de vergunning die was verleend aan een derde-partij. Verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eiser volgens hem geen belanghebbende was. De rechtbank oordeelde echter dat eiser wel degelijk belanghebbende is, aangezien hij feitelijke gevolgen ondervindt van de bouw van de stallingsruimte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en behandelde de inhoudelijke bezwaren van eiser tegen de omgevingsvergunning. Eiser voerde aan dat de vergunning niet had mogen worden verleend, onder andere omdat de vergunninghouder zonnepanelen op een andere plek had gebouwd dan vergund. De rechtbank oordeelde dat de vergunning voor de stallingsruimte in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de bezwaren van eiser ongegrond waren. De rechtbank besloot dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 770

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder
(gemachtigde: mr. L.M.C. Cloodt).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij] , te [plaats 1] .

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2021 (het primaire besluit ) heeft verweerder aan derde-partij [naam derde-partij] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een stallingsruimte op een perceel aan de [adres 1] te [plaats 2] . Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is vergunninghouder verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 31 maart 2023 heropend met het oog op het houden van een onderzoek ter plaatse als bedoeld in artikel 8:50 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft dit onderzoek gehouden op 18 april 2013. Eiser, de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder zijn daarbij verschenen.

Overwegingen

1. De stallingsruimte is inmiddels gebouwd. Eiser woont in de omgeving van de stallingsruimte, aan de [adres 2] in [plaats 3] , en is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning.
de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is bij het primaire besluit en heeft eiser daarom niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. Verweerder heeft daarbij het advies van de Commissie bezwaarschriften gevolgd. Volgens deze commissie is de afstand van de stallingsruimte tot de woning van eiser 220 meter en is die afstand te groot om aan te nemen dat eiser rechtstreeks belang heeft bij het primaire besluit. Verder vindt deze commissie dat als gevolg van de aanwezige houtopstanden en de, op grond van het Landschapsplan De Commel, nog te plaatsen fruitbomen, eiser geen tot miniem zicht heeft op de stallingsruimte en eiser ook daarom niet als belanghebbende bij het primaire besluit is te beschouwen.
2.1.
Eiser vindt dat hij wel belanghebbende bij het primaire besluit is en daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Hij voert daartoe onder meer aan dat hij, ook al bevindt de stallingsruimte zich op meer dan honderd meter van zijn perceel, dusdanig zicht hierop heeft dat sprake is van hinder van betekenis. De hoogte en plaats van de houtopstanden en fruitbomen verhinderen, mede doordat het plangebied in een laagte van het landschap ligt, niet dat er zicht is op de stallingsruimte.
2.2.
Volgens vergunninghouder heeft eiser vanuit zijn woning geen zicht op de stallingsruimte.
2.3.
In artikel 8.1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan in stellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Eiser is als belanghebbende bij het primaire besluit aan te merken als hij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, tenzij die gevolgen geen gevolgen van enige betekenis zijn. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
2.3.1.
Niet in geschil is en de rechtbank stelt vast dat de afstand tussen de stallingsruimte en de woning van eiser ongeveer 220 meter is en de stallingsruimte een oppervlakte van ongeveer 185 m² en een nokhoogte van ongeveer 6 meter heeft. [2] De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter plaatse kennis genomen van het zicht vanaf het perceel en de woning van eiser op de stallingsruimte, Het landschap achter de [straat] , die langs de voorkant van het woonperceel van eiser loopt, waar de stallingsruimte zich bevindt ligt beduidend lager dan het perceel van eiser. De stallingsruimte is vanaf de weg en de tuin van eiser duidelijk te zien. De woonkamer van eiser, met grote raampartijen, bevindt zich aan de voorkant van het perceel en op de verdieping bevinden zich ook grote ramen, alsmede een groot balkon. Eiser heeft ook vanaf die posities duidelijk zicht op de stallingsruimte. De volgens het landschapsplan aan te brengen beplanting, waaronder de fruitbomen, is inmiddels gerealiseerd en partijen hebben aangegeven dat de aanplantingen in of rond de zichtlijn niet zullen worden uitgebreid, zodat niet te verwachten is dat op (korte) termijn het zicht vanaf eisers perceel op de stallingsruimte alsnog zal verdwijnen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van het bouwen van de stallingsruimte en dat niet kan worden gezegd dat dit geen gevolgen van enige betekenis zijn. Naar het oordeel van de rechtbank moet eiser daarom als belanghebbende bij het primaire besluit worden aangemerkt. Verweerder heeft dit miskend waardoor het beroep van eiser gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
3. De rechtbank ziet, vastgesteld hebbend dat eiser ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn bezwaar, aanleiding het beroep en bezwaar inhoudelijk te behandelen. Dit is in het belang van een spoedige beslechting van het geschil en partijen hebben, gelet op hetgeen zij hebben aangevoerd, een inhoudelijke behandeling ook als wenselijk geacht respectievelijk dit als een mogelijkheid voor afdoening van het beroep beschouwd. De rechtbank doet daarom in aansluiting op de vernietiging van het bestreden besluit zelf recht in de zaak.
4. De inhoudelijke behandeling betreft de vraag of verweerder terecht een omgevingsvergunning voor de stallingsruimte heeft verleend. Eiser vindt dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend. Volgens verweerder doet zich in dit geval niet een van de in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vermelde weigeringsgronden voor en moest de omgevingsvergunning daarom worden verleend. Vergunninghouder stelt dat aan de vergunningvereisten, waaronder met name de verenigbaarheid met het bestemmingsplan, is voldaan.
op de plaats waar de stallingsruimte zich bevindt moeten zonnepanelen komen
5. Eiser voert aan dat vergunninghouder beschikt over een vergunning voor het bouwen van zonnepanelen op (een gedeelte van) gronden waar thans de stallingsruimte staat, maar dat vergunninghouder de zonnepanelen op een andere (niet vergunde) plek heeft gebouwd. Eiser heeft verweerder verzocht handhavend tegen deze, volgens eiser illegale, situatie op te treden. [3] De zonnepanelen dienen volgens eiser alsnog te worden gebouwd op de plaats waar nu de stallingsruimte staat. Door de omgevingsvergunning te verlenen voor de stallingsruimte is het niet meer mogelijk de zonnepanelen op de vergunde plaats te bouwen. Eiser vindt daarom dat verweerder voor de stallingsruimte geen omgevingsvergunning had mogen verlenen.
5.1.
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, kan slechts worden geweigerd indien zich een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden, dan wel de in artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgrond voordoet. Doet geen van deze weigeringsgronden zich voor, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend. De eventuele onmogelijkheid om op de plaats van de stallingsruimte tevens nog (grondgebonden) zonnepanelen te realiseren maakt niet dat verweerder de vergunning voor de stallingsruimte had mogen / moeten weigeren.
overschrijding maximale oppervlakte door realiseren stallingsruimte en zonnepanelen
6. Eiser voert aan dat op grond van het bestemmingsplan een zoekgebied geldt waarbinnen een stallingsruimte en zonnepanelen met een totale oppervlakte van maximaal 200 m² mogen worden gerealiseerd. Door de stallingsruimte en tevens de zonnepanelen te vergunnen wordt die maximale oppervlakte overschreden. De omgevingsvergunning voor de stallingsruimte had daarom volgens eiser niet mogen worden verleend.
6.1.
De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Op de plankaart bij het bestemmingsplan is een bouwvlak met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” ingetekend. Volgens de planregels 3.2.1 en 3.2.2 mag in dat bouwvlak een stallingsruimte van 200 m² worden gebouwd. De vergunde stallingsruimte bevindt zich in dit bouwvlak en is, zoals door eiser wordt erkend, niet groter dan 200 m². De plaats en oppervlakte van de stallingsruimte zijn dus in overeenstemming met het bestemmingsplan en vormden geen beletsel voor vergunningverlening.
gebruik van de stallingsruimte ten behoeve van beheer en onderhoud van het landgoed
7. Op grond van artikel 143 van de bestemmingsplanregels is een stallingsruimte “een gebouw voor het stallen van landbouwvoertuigen en materialen en dergelijke ten behoeve van het beheer en onderhoud van het landgoed”. Eiser betwijfelt of de stallingsruimte, gelet op de oppervlakte van 200 m² en het onderhoudsarme karakter van het landschap, uitsluitend gebruikt zal worden voor onderhoud en beheer van het landgoed.
7.1.
Dat de stallingsruimte, gelet op bovenvermelde definitie, moet worden gebruikt voor het stallen van landbouwvoertuigen en materialen en dergelijke ten behoeve van het beheer en onderhoud van het landgoed, betekent volgens de rechtbank niet dat verweerder de vergunning in dit geval niet heeft mogen verlenen. Er was en is geen aanleiding om aan te nemen dat niet aan die gebruikseis uit het bestemmingsplan zal worden voldaan. Als vergunninghouder de stallingsruimte voor andere doeleinden gebruikt kan daar handhavend tegen worden opgetreden.
vergunning in strijd met informatie uit vergunningaanvraag
8. Eiser voert aan dat de gegeven informatie bij vraag 5 van het onderdeel Bouwen van de vergunningaanvraag niet kan kloppen omdat daarin wordt aangegeven dat de bebouwde oppervlakte van het terrein zowel voor als na de bouwwerkzaamheden 185 m² is, zodat de vergunning op basis van onjuiste informatie is verstrekt.
8.1.
De rechtbank ziet niet in waarom de (kennelijk) foutieve beantwoording van de vragen over de oppervlakte van het bebouwd terrein reden hadden moeten zijn om de omgevingsvergunning te weigeren. Partijen, ook eiser, zijn het erover eens dat de omgevingsvergunning is verleend voor een stallingsruimte van (maximaal) 200 m². [4]
9. Gelet op het voorgaande slagen de inhoudelijke gronden en bezwaren die eiser tegen de omgevingsvergunning voor de stallingsruimte heeft aangevoerd niet. De rechtbank zal daarom, zelf rechtdoende in de zaak, de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaren.
10. Omdat de rechtbank het beroep vanwege de onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Er is geen aanleiding om een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. Niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten. Vergunninghouder heeft de rechtbank verzocht eiser te veroordelen tot vergoeding van de kosten die hij in dit beroep heeft gemaakt. Een natuurlijke persoon kan echter alleen in de kosten van een andere partij worden veroordeeld in het geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond en bepaalt
dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 mei 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 september 2029, ECLI:NL:RVS:2019:3258.
2.De lengte is ongeveer 21 meter en de breedte 8,5 meter
3.Die procedure loopt nog.
4.Zie voetnoot 2 en bijbehorende tekst.