In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K.J.C. van Bekkum, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het UWV had deze aanvraag afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar het UWV handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser beoordeeld zonder zitting, met instemming van partijen, en heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische situatie van eiser op 20 mei 2020 correct heeft beoordeeld. Eiser had zich op 23 mei 2018 ziek gemeld en na beëindiging van zijn dienstverband ontving hij een Ziektewet-uitkering. Het UWV concludeerde dat eiser op de datum van beoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en baseerde dit op rapporten van zowel een verzekeringsarts als een arbeidsdeskundige. Eiser voerde aan dat het UWV onvoldoende medische informatie had verzameld, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts alle relevante klachten had meegenomen in zijn beoordeling.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiser op 20 mei 2020 in staat was om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, wat betekent dat de afwijzing van zijn WIA-aanvraag standhield. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en besliste dat eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.