ECLI:NL:RBLIM:2023:3561

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
ROE 21/3379
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer door het CBR

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG). Eiser was het niet eens met de maatregel en stelde dat het proces-verbaal onjuist was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn belangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het proces-verbaal niet klopt. De rechtbank oordeelde dat het CBR in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, tenzij er gegronde twijfels zijn over de juistheid ervan. Eiser had aangevoerd dat hij niet harder kon rijden dan 25 kilometer per uur en dat hij niet strafrechtelijk was vervolgd, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de juistheid van het proces-verbaal te betwisten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de opgelegde EMG terecht was en dat eiser geen recht had op terugbetaling van het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die aanleiding gaven om de Regeling maatregelen en verkeer 2011 buiten toepassing te verklaren. Eiser kan binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/3379
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van het CBR van 26 november 2021 op 9 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat het CBR terecht aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) heeft opgelegd en zijn bezwaar ongegrond heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Motivering van de uitspraak

Inleiding
1. Op 20 september 2021 hebben twee verbalisanten van het basisteam Venlo en Beesel geconstateerd dat eiser op een snorfiets reed waarbij hij te hard reed, geen helm op had, geen richting aangaf en verkeerd op de rotondes reed. Dat was voor de verbalisanten aanleiding om eiser te vorderen zijn snorfiets stil te zetten. Eiser heeft zijn snorfiets uiteindelijk stilgezet, maar op het moment dat de verbalisanten uit hun dienstvoertuig wilde stappen onttrok eiser zich aan zijn staande houding. Vervolgens vond er een achtervolging plaats die de verbalisanten uiteindelijk hebben gestaakt vanwege de verkeersveiligheid. De verbalisanten hebben op basis van deze gebeurtenissen een proces-verbaal opgemaakt, en dit naar het CBR verstuurd als een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (de Wvw 1994). Het CBR heeft op basis hiervan aan eiser een EMG opgelegd, waartegen eiser bezwaar en uiteindelijk beroep heeft ingesteld.
Juistheid proces-verbaal
2. Volgens vaste rechtspraak [1] mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de melding als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat er een achtervolging heeft plaatsgevonden waaruit een onveilige verkeerssituatie is ontstaan. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij niet zeker wist of de echte politie hem wilde staandehouden, of dat dit personen waren waarmee hij in het verleden problemen heeft gehad, zodat hij van de politie is weggevlucht. De rechtbank is echter van oordeel dat de redenen van eiser om van de politie weg te vluchten geen aanknopingspunt kunnen vormen om niet van de juistheid van het proces-verbaal uit te gaan.
4. Eiser voert aan dat het proces-verbaal niet juist is. Zo stelt eiser onder meer dat zijn snorfiets niet harder kon rijden dan 25 kilometer per uur, dat niet in het proces-verbaal staat dat de politie hem steeds probeerde omver te rijden, en dat hij niet strafrechtelijk is vervolgd.
4.1
De rechtbank benadrukt dat de keuring van een voertuig – in dit geval een snorfiets - een momentopname is, en niks zegt over de maximale snelheid van het voertuig voor of na dat moment. Bovendien wordt aan eiser tegengeworpen dat de snelheid waarmee hij reed veel sneller was dan de snelheid van andere verkeerdeelnemers, niet dat hij de maximaal toegestane snelheid overschreed. Dat leidt op zichzelf al tot een verkeersonveilige situatie. Verder merkt de rechtbank op dat tijdens de zitting bleek dat nog niet bekend is of eiser strafrechtelijk zal worden vervolgd. Eventuele strafrechtelijke vervolging kan reeds daarom niet van betekenis zijn in deze procedure. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande en op hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het proces-verbaal onjuist is. De beroepsgrond van eiser, dat het CBR niet van het proces-verbaal heeft mogen uitgaan, slaagt dus al daarom niet.
Belangenafweging
5. Artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) schrijft dwingend voor dat het CBR aan een bestuurder van een motorrijtuig een EMG moet opleggen indien de bestuurder tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in bijlage 1, onder A, onderdeel III, van de Regeling.
6. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechtbank oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven omdat de gevolgen hiervan onevenredig uitwerken. [2] De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid in dit geval niet is gebleken. De beroepsgrond van eiser dat de oplegging van de EMG onevenredig is en de Regeling buiten toepassing moet blijven, slaagt daarom ook niet.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 14 juni 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 april 2023,
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2020,