ECLI:NL:RBLIM:2023:3806

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
23-014303
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling en ingangsdatum v.i.

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van de veroordeelde tegen het niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en de ingangsdatum daarvan. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 18 maanden had gekregen, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het openbaar ministerie om de v.i. te verlenen per 15 juli 2023. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van het openbaar ministerie niet valt onder de limitatief opgesomde gevallen in artikel 6:6:8 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar op 7 juni 2023 was ingediend en op 20 juni 2023 in openbare raadkamer is behandeld. De rechtbank heeft de veroordeelde en zijn raadsman, mr. A.G. van den Biezenbos, gehoord. De rechtbank concludeert dat de mededeling van het openbaar ministerie over de v.i. geen beslissing is in de zin van artikel 6:2:13 Sv, waardoor de rechtbank niet bevoegd is om het bezwaar te behandelen. De rechtbank verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
parketnummer : 03-028209-22
v.i. nummer : 89-000078-44
raadkamernummer : 23-014303
datum : 4 juli 2023
Beslissing van de raadkamer op het bezwaar op de voet van artikel 6:6:8 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van

[Verdachte] ,

geboren op [Geboortedatum] Grubbenvorst,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven (Stratumsedijk 50c, 5611 NE Eindhoven),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 4 juli 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het openbaar ministerie heeft beslist de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van de veroordeelde te verlenen. De v.i. gaat in op 15 juli 2023.

Procedure

Het bezwaar van de veroordeelde op de voet van artikel 6:6:8 Sv is op 7 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 20 juni 2023 het bezwaar in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsman, mr. A.G. van den Biezenbos en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Bezwaar

Veroordeelde heeft bezwaar ingediend tegen de wijze van berekening van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Namens veroordeelde wordt hiertoe het volgende aangevoerd.
Veroordeelde bevindt zich in de Penitentiaire Inrichting te Vught ter executie van de navolgende onvoorwaardelijke gevangenisstraffen:
  • 540 dagen, opgelegd onder onderhavig parketnummer;
  • 90 dagen, opgelegd onder parketnummer 20-000831-20;
  • 26 dagen, opgelegd onder parketnummer 20-003560-19.
Uit correspondentie met de directie executie en AICE van het Centraal Justitieel Incasso Bureau volgt dat de straf inzake parketnummer 20-000831-20 van 90 dagen niet zal worden meegenomen bij de berekening van de totale gevangenisstraf waarop de v.i. in mindering strekt
Op 1 juli 2021 is de wet straffen en beschermen (hierna: Wet SenB) in werking getreden. Deze wet bevat bepalingen van overgangsrecht.
De straf opgelegd onder parketnummer 03-028209-22 van 540 dagen valt onder de nieuwe regeling, en de straf opgelegd onder parketnummer 20-003560-19 van 30 dagen valt onder de oude regeling van de Wet SenB.
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat enkel de straf opgelegd onder parketnummer 03-028209-22 van 540 dagen in aanmerking komt voor de nieuwe v.i.- regeling. Dit omdat volgens de aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling (2021A001) voor de berekening van de totale vi-periode op grond van het overgangsrecht een vi-waardige straf die in laatste feitelijke instantie is opgelegd voor 1 juli 2021 en een vi-waardige straf die is opgelegd vanaf 1 juli 2021, niet moet worden gezien als één straf, maar als twee straffen. Op de straf uitgesproken vanaf 1 juli 2021 is de huidige vi- regeling van toepassing en op de straf van voor 1 juli 2021 de toenmalige regeling.
Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat als een op zich zelf genomen niet v.i.-waardige onvoorwaardelijke gevangenisstraf (minder dan een jaar) na de invoering van de wet SenB is opgelegd en een eveneens op zich zelf niet v.i.-waardige onvoorwaardelijke gevangenisstraf die voor de invoering van de wet SenB is opgelegd aaneensluitend ten uitvoer worden gelegd, worden zij voor de vi wel als één gezien indien zij hierdoor tezamen vi-waardig raken (meer dan een jaar). Gelet hierop dient door de aansluitende executie ook de straf opgelegd onder parketnummer 20-000831-20 van 90 dagen te worden betrokken in de v.i.-regeling.
De mededeling dat de straf opgelegd onder parketnummer 20-000831-20 van 90 dagen niet wordt betrokken in de v.i.-regeling is strikt genomen geen beslissing is in de zin van 6:2:13 en/of 6:2:13a Sv. Derhalve is onderhavig bezwaarschrift op de voet van artikel 6:6:8 Sv de enige rechtsingang om zulks - tijdig - aan de orde te kunnen stellen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de mededeling dat de straf opgelegd onder parketnummer 20-000831-20 van 90 dagen niet wordt betrokken in de v.i.-regeling geen beslissing is in de zin van 6:2:13 en/of 6:2:13a Sv. De rechtbank is niet bevoegd tot kennisneming van het bezwaarschrift. Indien er al sprake zou zijn van een impliciet of fictief genomen beslissing, is de rechtbank nog steeds niet bevoegd tot kennisneming van het bezwaarschrift. De officier van justitie verwijst hierbij naar een beslissing van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2023, raadkamernummer 23-008696. Een kort geding starten, is de enige juiste weg om deze kwestie aan te vechten.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:8 lid 1 Sv kan de veroordeelde bij de rechtbank een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen tegen:
de beslissing om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen;
de beslissing om een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen;
de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
In de kern richt zich het bezwaar tegen het kennelijk niet verlenen van de v.i. in de zaak met parketnummer 20-000831-20 en daarmee tegen de ingangsdatum van de v.i.
De rechtbank stelt aan de hand van de stukken in het dossier en het verhandelde in raadkamer vast dat de veroordeelde bezwaar heeft gemaakt in de zaak onder parketnummer 03-028209-22. In deze zaak heeft het openbaar ministerie een beslissing genomen die inhoudt dat v.i. wordt verleend per 15 juli 2023.
De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing niet behoort tot de binnen de in artikel 6:6:8 lid 1 Sv limitatief opgesomde gevallen waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank merkt daarbij op dat het niet aan de rechtbank is om de precieze duur of ingangsdatum van de v.i. vast te stellen.
Gelet op bovenstaande zal de veroordeelde daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het bezwaar.

Beslissing

De rechtbank verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het bezwaar.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.J.M. Goessen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.R.C. Custers, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.