ECLI:NL:RBLIM:2023:3927

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
C/03/318125 / JE RK 23-943
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van complexe omgangsproblematiek en ouderverstoting

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 juni 2023 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012, die zich in een ernstige klempositie bevindt tussen zijn ouders. De ouders zijn verwikkeld in een langdurige en complexe strijd, waarbij de minderjarige steeds meer de moeder afwijst en zich in een loyaliteitsconflict bevindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, die een 50/50 verdeling tussen de ouders behelst, door de vader niet wordt nagekomen, wat leidt tot een verslechtering van de situatie van de minderjarige. Ondanks eerdere rechterlijke uitspraken en pogingen van hulpverlening is er geen verbetering in de situatie van de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen en om te werken aan contactherstel met de moeder. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 7 november 2023, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank benadrukt dat de situatie van de minderjarige zo ernstig is dat er geen minder ingrijpende maatregelen meer mogelijk zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/318125 / JE RK 23-943
Datum uitspraak: 23 juni 2023
Beschikking van de rechtbank over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Roermond,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens, kantoorhoudend te Kerkrade,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. Y.K. Kunze, kantoorhoudend te Kerkrade,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.
Bij deze zaak is als adviseur van de rechtbank betrokken:
de Raad voor de kinderbescherming, regio Limburg, locatie Maastricht, verder te noemen: de raad.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen ter griffie op 23 mei 2023;
- de aanvullende stukken van de vader, ingekomen ter griffie op 25 mei 2023;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen ter griffie op 7 juni 2023;
- de aanvullende stukken van de vader, ingekomen ter griffie op 8 juni 2023.
1.2.
Op 8 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de raad.

2.De feiten

2.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 7 november 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 7 november 2023.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 november 2022 is de door de ouders in 2014 overeengekomen en in een ouderschapsplan vastgelegde zorgregeling en de nadien door de rechtbank bepaalde voorlopige zorgregeling gewijzigd en is onder meer – voor zover hier van belang – bepaald, met instemming van de GI en de raad, dat [minderjarige] afwisselend een week bij de moeder en een week bij de vader verblijft, met als wisselmoment vrijdag na school. Daaraan is uitvoering gegeven totdat [minderjarige] vanaf medio januari 2023 niet meer bij zijn moeder heeft verbleven en uitsluitend bij zijn vader heeft gewoond.
2.4.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter – geregistreerd onder zaaknummer C/03/ 314940 / KG ZA 23-75 – is de vader onder verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot nakoming van de door partijen overeengekomen co-ouderschapsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 23 november 2022.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 mei 2023 is de schriftelijke aanwijzing van de GI van 1 maart 2023 bekrachtigd en is het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van voormelde schriftelijke aanwijzing afgewezen. Deze schriftelijke aanwijzing hield in:
  • De vader werk direct mee aan de omgang zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank; [minderjarige] verblijft de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader met wisselmoment op vrijdag;
  • De vader werkt mee aan het hulpverleningstraject van Xonar waarbij er naast het stuk ouderschap ook ingezet wordt op beide thuissituaties.
2.6.
[minderjarige] is op vrijdag 12 mei 2023 na school (na tussenkomst van de GI) vanuit school naar de moeder gegaan en heeft bij haar verbleven totdat hij op 17 mei 2023 na school is weggelopen en uiteindelijk bij zijn vader is beland. [minderjarige] is bij zijn vader gebleven. Op 9 juni 2023 is [minderjarige] door zijn moeder op school opgehaald en is hij bij zijn moeder gebleven totdat hij op maandag 12 juni 2023 na school naar zijn vader is weggelopen. [minderjarige] verblijft ten tijde van de zitting nog steeds bij zijn vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een verblijf pleegouder 24-uurs te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en verzoekt om het verzoekschrift binnen twee weken, dan wel zo spoedig mogelijk, op zitting te behandelen. De GI verzoekt voorts de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De ouders zijn al jaren verwikkeld in een forse ex-partnerstrijd waarbij het hen niet is gelukt om het ouderschap gezamenlijk en op een nieuwe wijze vorm te geven. Diskwalificatie, wantrouwen en het vernederen van de ander zijn nog de orde van de dag. [minderjarige] is daardoor fors klem komen te zitten tussen zijn ouders en bevindt zich in een loyaliteitsconflict. Om uit dit loyaliteitsconflict te geraken, lijkt [minderjarige] zijn moeder te verstoten ten gunste van zijn vader. [minderjarige] is meerdere malen weggelopen van school om vervolgens naar de vader te gaan en weigert bij zijn moeder te verblijven. De vader is niet in staat om de moeder een rol te geven in het leven van [minderjarige] en de strijdbijl te begraven waardoor [minderjarige] gevoed blijft worden met negativiteit jegens de moeder. De vader is op dit moment niet in staat zich aan de afspraken te houden waardoor [minderjarige] op dit moment weer bij zijn vader verblijft. Ondanks alle inzet van de hulpverlening en ondanks de beschikking van de rechtbank, waarin is beslist dat de vader de zorgregeling dient na te komen, lukt het niet om de zorgregeling na te komen en te werken aan contactherstel met de moeder. Zolang [minderjarige] bij de vader woont zal dit ook niet lukken. De GI acht een kortdurende plaatsing van [minderjarige] elders noodzakelijk, zodat gewerkt kan worden aan contactherstel met de moeder. Dit lijkt de enige manier om de vermeende ouderverstoting een halt toe te roepen. In die periode zal vervolgens gekeken worden in hoeverre het de vader lukt om zijn ouderschap te delen zodat heroverwogen kan worden of de huidige zorgregeling nog passend is.
3.3.
De GI heeft op de zitting nog aanvullend het volgende aangevoerd.
De GI staat nog steeds achter het verzoek. Het klem zitten van [minderjarige] wordt alleen maar groter en groter en duurt al jaren. Bij Xonar staan de ouders nu, na de beschikking over de schriftelijke aanwijzing, op een wachtlijst maar ze waren al aan de beurt geweest als de vader zijn toestemming in december 2022 niet had ingetrokken. Bij Plinthos is de vader aanwezig geweest, maar heeft hij nauwelijks een bijdrage geleverd en daarom is dat traject met de vader stopgezet. Met de moeder en [minderjarige] is het traject wel voortgezet. De vader doet onbewust in het bijzijn van [minderjarige] uitspraken over de moeder, dat overkomt hem. De e-mails van de vader over de moeder spreken voor zich. [minderjarige] kan niet in het netwerk worden geplaatst omdat het netwerk “tot zijn nek” in de problematiek van de ouders rondom [minderjarige] is betrokken.
Er moet bij de ouders echt iets veranderen en er zal echt iets in de communicatie tussen de ouders moeten gebeuren. Een duidelijk plan ligt er en het doel daarvan is duidelijk: contactherstel met de moeder en kijken of de zorgregeling die er ligt nog wel haalbaar is. Als nu de zorgregeling zou worden beperkt, wordt de inmiddels ontstane situatie verder gevoed en wordt aan [minderjarige] het signaal afgegeven: “Zie je wel, je hebt gelijk, je mag minder naar je moeder toe gaan”. De sfeer tussen de ouders is verschrikkelijk en de spanning tussen hen is voelbaar als je met hen in een kamer zit. De vader heeft de sleutel in handen, want hij biedt [minderjarige] steeds een vluchtmogelijkheid. De emotionele toestemming die [minderjarige] van zijn vader nodig heeft, gaat er niet komen omdat hij helemaal achter het verhaal van [minderjarige] staat.

4.Het standpunt van de belanghebbenden en het advies van de raad

4.1.
De moeder vindt een uithuisplaatsing erg pijnlijk en vreselijk voor [minderjarige] en wil dit niet voor hem, echter ziet geen andere mogelijkheid meer om een goede band met hem op te bouwen. [minderjarige] kan geen kant meer op. Hij zegt: “Ik ga naar papa en dan hoef ik niet naar mama te gaan”. Dat moet doorbroken worden. Ook moet [minderjarige] handvatten krijgen dat het goed is bij de moeder en de vader. Hij moet leren dat weglopen niet de enige oplossing is.
4.2.
De vader voert verweer, strekkende tot afwijzing van het verzoek. De vader is van mening dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een machtiging tot uithuisplaatsing. Een uithuisplaatsing is immers een ultimum remedium en de vader is in staat [minderjarige] een veilig opvoedingsklimaat te bieden. Bovendien is een uithuisplaatsing niet bedoeld om, zoals de GI stelt, [minderjarige] uit een klempositie te halen of, voor zover daarvan sprake is, een proces van ouderverstoting tegen te houden. Daar komt bij dat een concreet plan, zoals welke hulpverlening zal worden ingezet, ontbreekt. Door een uithuisplaatsing zal de vader buiten spel worden gezet, terwijl hij inmiddels al vijf maanden voor [minderjarige] zorgt. De GI neemt niet de moeite om met [minderjarige] in gesprek te gaan en als er al een gesprek plaatsvindt, worden er dreigende uitspraken gedaan als: “Je hebt niks te willen, je gaat gewoon naar je moeder” en “Als je niet naar je moeder gaat, dan word je uit huis geplaatst” en “Als je nog eens wegloopt, dan word je uit huis geplaatst”. De GI heeft daaraan bij de vader nog toegevoegd dat hij [minderjarige] de eerste zes weken van een eventuele uithuisplaatsing niet zal zien. De vader vindt deze uitspraken stuitend, onprofessioneel en ongepast. [minderjarige] heeft al weken last van deze uitspraken en ervaart angst. Echter, zelfs deze angst en uitspraken hebben [minderjarige] er niet van weerhouden bij de moeder weg te lopen, hetgeen de ernst van de situatie weergeeft. Ondanks pogingen van de vader, de oom en de oma van [minderjarige] en later de GI om met [minderjarige] in gesprek te gaan met als doel terug te keren naar de moeder, bleef [minderjarige] volharden en wilde hij niet terugkeren naar de moeder. Het lukt de GI niet om [minderjarige] over te halen terug te gaan naar de moeder, maar de GI verwacht dit vervolgens wel van de vader. Er wordt volgens de vader niet kritisch gekeken naar de rol van de moeder in het geheel. Van een harmonieuze situatie bij de moeder is kennelijk geen sprake, nu de moeder bij [minderjarige] bleef aandringen met de vraag of de vader hem in januari 2023 van school heeft gehaald. [minderjarige] bleef echter aangeven dat hij naar zijn oma was gerend en niet naar de vader. De moeder nam daar echter geen genoegen mee en bleef aandringen. De wens van [minderjarige] om niet naar zijn moeder te gaan is zeker niet gebaseerd op de mening van de vader over de moeder. [minderjarige] wil zelf niet meer naar de moeder gaan. De vader heeft meerdere keren aangegeven dat intensieve hulpverlening dient te worden ingezet om het vertrouwen van [minderjarige] in de moeder te herstellen, echter is er de afgelopen maanden geen enkele hulpverlening opgestart en wordt evenmin naar [minderjarige] geluisterd. Dat [minderjarige] als leugenaar wordt weggezet of verhalen zou verzinnen, gaat er bij de vader niet in.
De keren dat [minderjarige] is weggelopen bij zijn moeder, heeft [minderjarige] bij zijn vader een heel ander verhaal verteld over de dagen bij zijn moeder dan zijn moeder heeft verteld. [minderjarige] gaf aan dat hij door zijn moeder is geslagen. Hij blijft tegen iedereen in zijn verhaal volharden. [minderjarige] vertelt dat hij door zijn moeder aan zijn oren is getrokken en dat er door haar tegen hem is geschreeuwd. Hij zegt zelf dat hij liever in een pleeggezin zit dan dat hij naar zijn moeder gaat. [minderjarige] is volgens de vader op van de 'nerven' vanwege het verzoek van de GI. Vader gelooft dat waar rook is, ook vuur is. Vader vindt dat hij overal aan mee heeft gewerkt. De GI moet onderzoeken wie de waarheid spreekt. Vader wil de huidige situatie voor [minderjarige] niet in stand houden. Een uithuisplaatsing lost voor [minderjarige] niets op. Hij zal er nog meer door beschadigd worden en dat kan niet de bedoeling zijn. De vader hoopt dat de rechtbank een andere mogelijkheid zoekt. De vader zal voor [minderjarige] blijven vechten.
4.3.
De raad heeft het volgende naar voren gebracht. Er is heel veel aan de hand. [minderjarige] ondergaat al jarenlang enorme stress. [minderjarige] vertelt van alles over zijn moeder en weet dat zijn vader niet naar zijn moeder zal gaan om te vragen hoe het zit. Daar is te veel voor gebeurd. Het verzoek van de GI is het allerlaatste middel dat kan worden ingezet. Er is immers al zo veel geprobeerd. Een uithuisplaatsing is niet goed, maar dat is de huidige situatie ook niet. Soms wordt gezien dat, als de GI een dergelijk verzoek doet, dat ouders toch een andere weg inslaan, maar dat is hier niet mogelijk gebleken. Een uithuisplaatsing is nu nog het enige redmiddel.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn opvoeding en verzorging. De rechtbank komt tot deze beslissing op grond van de volgende overwegingen.
5.3.
[minderjarige] staat al sinds 7 november 2019 onder toezicht van de GI, omdat zijn ouders niet in staat zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] te verminderen of weg te nemen.
In de recentste verlengingsbeslissing (van 12 oktober 2022, zaaknummer C/03/309070 / JE RK 22-1566) staat daarover als oordeel van de kinderrechter het volgende te lezen:

Dit komt met name door de nog immer ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders die al lang voortduurt. Ook tijdens de mondelinge behandeling zijn tussen de ouders spanningen merkbaar en is gebleken dat de ouders in nagenoeg alles lijnrecht tegenover elkaar staan. [minderjarige] zal deze spanningen ongetwijfeld ook voelen. [minderjarige] zit klem tussen de ouders en bevindt zich in een loyaliteitsconflict.
De kinderrechter ziet ook twee betrokken ouders die op hun beurt veel van [minderjarige] houden en voor hem het beste willen, maar hem ook, al dan niet onbewust, belasten met volwassenproblematiek. De kinderrechter kan niet anders dan concluderen dat [minderjarige] hier onherroepelijk schade door zal oplopen en al oploopt als hier geen verandering in komt.De strijd tussen de ouders lijkt voornamelijk voort te komen uit het wantrouwen tussen de ouders. Dat wantrouwen is niet afgenomen nu de zorgtaken gelijkelijk tussen de ouders op de wens van [minderjarige] zijn verdeeld. En, belangrijker, ondanks vele pogingen van hulpverlening is het ouders niet gelukt om de strijdbijl te begraven en is het niet gelukt om de andere ouder, die ook belangrijk is voor [minderjarige] , te erkennen en te vertrouwen.
De ouders werken weliswaar tot op zekere hoogte mee met hulpverlening, maar hulpverlening zal geen doel treffen en de situatie zal nooit veranderen als niet eerst de problemen worden onderkend en niet meer wordt gewezen naar de andere ouder die het probleem zou zijn. Dát is juist het probleem voor [minderjarige] , dat de ouders niet samen door een deur kunnen als ouders en elkaar diskwalificeren. Uit de stukken blijkt dat er zorgen zijn over het gedrag en het welbevinden van [minderjarige] , die goed verklaarbaar zijn vanuit de klempositie waarin hij zich bevindt, te weten; gedragsproblematiek op school, liegen, uitspelen van volwassenen en onderscheid maken in volwassenen waarbij hij meer respect voor mannen dan vrouwen heeft, maar ook dat hij soms verdrietig is en met zijn thuissituatie geen raad weet. En het is, anders dan namens de vader is betoogd, niet aan de GI, maar aan de ouders om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] – met hulpverlening onder regie van de GI –- weg te nemen.Als ouders niet gaan leren met elkaar in het belang van [minderjarige] te communiceren en elkaar als andere ouder blijven diskwalificeren, helpen zij [minderjarige] niet om gezond op te groeien naar volwassenheid en als kind onbevangen ook van de andere ouder te mogen houden.Die andere ouder is nu eenmaal anders en zal dat ook blijven en zal zaken op een eigen, andere manier aanpakken hetgeen de ouders van elkaar zullen moeten respecteren en – dat is de bedoeling van de door de GI voorgestelde hulp van Xonar – daar mee leren om te gaan.Het is in het belang van [minderjarige] dat de ouders eindelijk vooruit te gaan kijken en eerlijk naar zichzelf als ouder kijken en de andere ouder als ouder respecteren. Het nog langer elkaar in de greep houden en elkaar als ouder diskwalificeren is niet de weg en uitdrukkelijk niet in het belang van [minderjarige] en uiteindelijk geeft dat ouders zelf ook geen rust.
5.4.
Gebleken is dat deze ernstige ontwikkelingsbedreiging nog steeds onverminderd aan de orde is en in alle hevigheid de afgelopen maanden het leven van [minderjarige] en zijn ouders heeft beheerst. Ondanks de duidelijke taal van deze verlengingsbeschikking is de situatie van en tussen deze ouders en daarmee voor [minderjarige] niet veranderd. De door ouders, met instemming van de GI en de raad, overeengekomen 50/50-regeling, die is neergelegd in voormelde beschikking van 23 november 2022, blijkt inmiddels vanaf januari 2023 door de vader niet meer te worden uitgevoerd. Ook de voornoemde schriftelijke aanwijzing aan het adres van de vader en het genoemde kort geding vonnis aan zijn adres hebben niet geleid tot een situatie waarbij die zorgregeling door beide ouders (en dus ook door de vader) loyaal en in het belang van [minderjarige] wordt nagekomen.
5.5.
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die tot de conclusie kunnen leiden dat de in november 2022 tot stand gekomen en door de kinderrechter bepaalde zorgregeling niet langer moet worden nagekomen door ouders. Dat betekent voor de rechtbank dat in het kader van de beoordeling van het verzoek van de GI deze zorgregeling leidend is en moet worden gehandhaafd.
5.6.
Juist bij complexe omgangsproblematiek als hier aan de orde is het van groot belang dat voor iedereen duidelijk is dat die nog maar recent bepaalde zorgregeling moet worden nagekomen. In een situatie van een klem zittende minderjarige moet deze niet het idee krijgen dat er aan die regeling zal worden gesleuteld door bijvoorbeeld de contacten met zijn moeder te beperken, omdat daarmee een verkeerd signaal zou worden gegeven, zoals: “Jouw verhaal over de moeder vindt de rechtbank aanleiding om je minder naar je moeder te laten toe gaan”.
5.7.
Dat het jarenlang klem zitten een grote belasting voor [minderjarige] is, heeft de rechtbank op de zitting aan de orde gesteld aan de hand van het openbaar adviesrapport van het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek. Op pagina 24 van dit rapport staat dat het kind door zijn contactweigering met een ouder niet alleen de liefde en de zorg van die ouder moet missen, maar zich blijvend onrustig kan voelen en die stress moet gaan onderdrukken. Als, zoals in deze zaak, de moeder aan [minderjarige] laat weten dat ze hem mist, voelt [minderjarige] weer de stress van die keuze. De keuze van een kind, zoals in dit geval de keuze van [minderjarige] voor de vader, is moeilijk omkeerbaar, zo stelt het rapport van deskundigen, want daarmee stelt het kind immers de ouder waar het voor heeft gekozen teleur en/of maakt het die ouder boos, hetgeen opnieuw stress veroorzaakt.
5.8.
De vader is, zo is tijdens de zitting gebleken, (nog steeds) niet bij machte om de zeer ernstige problematiek van [minderjarige] in te zien en is daardoor ook niet in staat om zijn rol als gezaghebbende ouder uit te voeren zoals dat van hem mag worden verwacht. In plaats van [minderjarige] de emotionele toestemming te geven dat het bij zijn moeder veilig is en hem naar zijn moeder te begeleiden, biedt de vader [minderjarige] de ruimte om zelf de “keuze” te maken bij welke ouder hij wil zijn. Zoals het voornoemde rapport op pagina 25 beschrijft, wordt de 10-jarige [minderjarige] daarmee voortijdig beslisser over bepalende aspecten van zijn leven en daarmee krijgt [minderjarige] van zijn vader een ongepaste verantwoordelijkheid, en veel stress omdat het gebeurt in een poging uit zijn loyaliteitsconflict te stappen. Dit kan leiden tot onhandelbaar gedrag van [minderjarige] , en kan verder ook leiden tot het zich bewust worden van de macht die daaruit voortvloeit met alle gevolgen van dien voor zijn ontwikkeling. In de recente verlengingsbeschikking wordt dergelijk gedrag van [minderjarige] ook benoemd. Gedragswetenschappelijk onderzoek heeft dat ook aangetoond, zie pagina 25 van het rapport, en op grond daarvan kan zonder twijfel worden geoordeeld dat het niet aanpakken van de huidige situatie van [minderjarige] inmiddels een groot gevaar vormt voor zijn identiteits- en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Het beeld dat [minderjarige] van zijn moeder heeft, is inmiddels zodanig ernstig negatief gekleurd en haar gezag wordt door de opstelling van de vader indirect zodanig fors ondermijnd (de moeder heeft dat ook benoemd en heeft in dit verband verklaard dat zij [minderjarige] niet meer kan bereiken en dat hij neerbuigend tegen haar doet) dat ingrijpen nu absoluut nodig is om het tij (de ernstige ontwikkelingsbedreiging) nog te kunnen keren. Sinds 2019 is, zonder enig tastbaar althans blijvend resultaat, al heel veel hulpverlening bij het systeem betrokken geweest met als doel (onder meer) om de forse klempositie van [minderjarige] weg te nemen. Er kan in de gegeven omstandigheden, waarin [minderjarige] zich steeds forser tegen de moeder afzet en haar praktisch volledig afwijst, niet langer worden gewacht op de inzet en resultaten van de volgende hulpverlenende instantie, niet alleen omdat daarmee pas over vier maanden kan worden gestart maar vooral ook omdat nog moet worden afgewacht of de ouders, en dan met name de vader, daadwerkelijk in staat zijn om daaraan mee te werken. Daarvoor is immers nodig dat de vader zijn inzicht in de aard en ernst van de situatie van [minderjarige] drastisch moet veranderen.
5.9.
De enige korte termijn oplossing die het tij zou kunnen keren, is de opstelling van de vader. Tijdens de zitting is gebleken dat de vader niet tot een ander inzicht gebracht kan worden en ook de inhoud van zijn verweerschrift biedt geen aanknopingspunten in een andere richting die [minderjarige] echt zou kunnen helpen in zijn situatie. De reële kans dat de vader bij machte is nu of in ieder geval binnen een voor [minderjarige] afzienbare termijn daadwerkelijk een positieve bijdrage aan de oplossing van de problematiek te leveren, schat de rechtbank daarom als verwaarloosbaar in. Daarbij betrekt de rechtbank nog dat ook recente interventies van de hulpverlening en van de kinderrechter alsmede de voorzieningenrechter geen wijziging in de opstelling van de vader hebben kunnen bewerkstelligen. Mogelijk dat de vader naar aanleiding van deze beschikking nog tot een andere keuze komt. Lezing van het rapport van de onafhankelijke deskundigen kan hem daarbij mogelijk ook helpen.
5.10.
Kortom, [minderjarige] zit inmiddels voortdurend en langdurig zodanig intensief klem tussen zijn ouders dat de last voor hem zo zwaar is geworden dat hij, mede gelet op zijn jonge leeftijd en zijn adoratie van zijn vader, nog maar één oplossing kan bedenken en dat is het (meer en meer) afwijzen van zijn moeder. Immers, zijn moeder steunt de zorgregeling en komt deze zo goed mogelijk na, maar zijn vader biedt [minderjarige] de mogelijkheid om aan die zorgregeling (lees: de last van het klem zitten tussen zijn ouders omdat hij bij uitvoering van de zorgregeling elke week de loodzware overstap naar de andere ouder moet maken) te ontkomen. Zijn vader gelooft het verhaal van [minderjarige] en wil [minderjarige] tegen zijn moeder beschermen. De vader is ervan overtuigd dat [minderjarige] dit niet over zijn moeder kan verzinnen en is van oordeel dat hij door zijn moeder wordt mishandeld (“waar rook is, is vuur”).
Ondanks het oordeel van de voorzieningenrechter in het recente kort geding vonnis, ondanks de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing, ondanks de pogingen en interventies van de GI, van de ingezette hulpverlening en van anderen om de vader tot een ander inzicht te brengen, blijft de vader “hangen” in “zijn beeld” van zijn werkelijkheid. Daarmee ontstaat het actuele beeld dat [minderjarige] steeds verder verwijderd raakt van zijn moeder. Het contact met zijn moeder is de voorbije zes maanden geminimaliseerd tot een keer circa vijf dagen en een keer twee/drie dagen. Die contacten zijn er steeds in geëindigd dat [minderjarige] vanuit school niet naar de moeder teruggaat, en vervolgens voortijdig naar zijn vader terugkeert en dan ook bij hem blijft en daar van de vader ook mag blijven. Er zijn geen reële aanknopingspunten dat het contact met zijn moeder wordt hersteld en op het niveau van de zorgregeling zal komen. Ook de aan de vader opgelegde dwangsommen hebben de vader niet tot een ander inzicht gebracht: namelijk zijn overtuiging over de moeder loslaten en [minderjarige] bij de hand nemen om gewoon naar zijn moeder toe te gaan en aan [minderjarige] te laten zien en voelen (in woord, in geschrift en gebaar) dat de moeder respect verdient, net zo goed als de vader voor hem zorgt en blijft zorgen en dat [minderjarige] bij haar mag genieten en in veilige handen is. Kortom, de vader kan [minderjarige] geen emotioneel veilig opvoedklimaat bieden terwijl niet is aangetoond of gebleken dat het opvoedklimaat bij de moeder voor [minderjarige] emotioneel of anderszins niet veilig zou zijn.
5.11.
Bij deze stand van zaken is het noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] om - als laatste redmiddel - [minderjarige] uit huis te plaatsen op een neutrale plek; er zijn nu geen minder ingrijpende maatregelen meer die deze situatie kunnen keren. Hoewel een uithuisplaatsing verstrekkende gevolgen heeft en ingrijpend is voor [minderjarige] en de ouders, is het belang van [minderjarige] om de komende periode op een voor hem rustige en neutrale plek te verblijven doorslaggevend, zodat met ondersteuning van de hulpverlening zoveel mogelijk zijn klempositie en zijn loyaliteitsproblematiek kan worden weggenomen, zijn moederbeeld tot realistische proporties kan worden teruggebracht en in het verlengde daarvan bestendig contactherstel met de moeder tot stand kan worden gebracht. Tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen en geoordeeld, is deze kinderbeschermingsmaatregel derhalve doelmatig en proportioneel teneinde de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen.
5.12.
De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren en is van oordeel dat de zwaarwegende ontwikkelingsbelangen van [minderjarige] en het belang van zowel de moeder als de vader dringend vragen om een beslissing die, ondanks een hoger beroep, kan worden tenuitvoergelegd. Zoals overwogen, loopt de ontwikkeling van [minderjarige] zonder deze maatregel grote schade op en dat moet kost wat het kost worden geprobeerd te voorkomen. [minderjarige] moet uit zijn benarde situatie worden gehaald en op een neutrale plaats worden ondergebracht. Vanuit die tijdelijke situatie moet worden gewerkt aan het herstel van zijn contact met de moeder, het herstel van zijn beeld van zijn moeder en het herstel van het gezag van zijn moeder alsmede aan de verhouding en communicatie van de ouders en aan de gezagspositie van de vader tot [minderjarige] , zodat [minderjarige] bij beide ouders kind kan zijn en onbelast met beiden contact kan hebben en houden. Alles afwegende, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat tot uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beslissing moet worden beslist.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een verblijf pleegouder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 23 juni 2023, aldus tot
7 november 2023;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, voorzitter, mr. P.H. Brandts en
mr. C.M.W. Nobis, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Meuris, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2023 door mr. P.H. Brandts in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.