ECLI:NL:RBLIM:2023:4091

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
ROE 23/1258
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet open overheid

Op 13 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de Wet open overheid (Woo). Verzoekster, een ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat een verzoek om openbaarmaking van documenten gedeeltelijk had toegewezen. De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) had op 22 mei 2023 besloten om bepaalde documenten openbaar te maken, maar met de beperking dat identificerende gegevens van verzoekster waren weggelakt. Verzoekster was van mening dat de openbaarmaking van de documenten indirect haar persoonlijke levenssfeer zou schenden, omdat zij meende dat de documenten nog steeds herleidbaar waren tot haar bedrijf.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor het Woo-verzoek was overschreden, maar dat dit niet betekende dat de derde-partij geen belang had bij de openbaarmaking. De voorzieningenrechter oordeelde dat het algemeen belang van openbaarheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de gegevens die niet waren weggelakt, zoals rapportnummers en datums, niet voldoende waren om verzoekster te identificeren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en openbaarheid van informatie in het kader van de democratische samenleving, zoals vastgelegd in de Woo. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van de Minister en heeft de belangenafweging die door de Minister was gemaakt, onderschreven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1258

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2023

in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: [namen 2 gemachtigden] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [woonplaats 2] .

Inleiding

In een besluit van 22 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) namens verweerder een door de derde-partij ingediend verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) om documenten openbaar te maken, gedeeltelijk toegewezen. Verweerder heeft daarbij bepaald dat de feitelijke openbaarmaking van de documenten niet eerder plaatsvindt dan twee weken na 22 mei 2023 (de zogenaamde uitgestelde openbaarmaking als bedoeld in artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo).
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank Noord-Nederland heeft het verzoek aan deze rechtbank doorgestuurd, omdat bij deze rechtbank een ander verzoek om voorlopige voorziening is ingediend dat is gericht tegen hetzelfde bestreden besluit. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer ROE 23/1183.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarin is de voorzieningenrechter tevens verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb is de in het vijfde lid bedoelde toestemming van rechtswege verleend, zodat de voorzieningenrechter kennis kan nemen van de stukken.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 juli 2023 op zitting gevoegd behandeld met het verzoek geregistreerd onder zaaknummer ROE 23/1257. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening gesplist en is in ieder verzoek afzonderlijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb bij de gevraagde voorziening aanwezig, omdat (gedeeltelijke) openbaarmaking van de verzochte documenten onomkeerbare gevolgen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening kan dan ook verder inhoudelijk worden behandeld.
3. Voor de toepasselijke bepalingen van de Woo wordt verwezen naar de bijlage behorend bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over
4. Op 1 februari 2022 (aangevuld bij brief van 22 februari 2022) heeft de derde-partij met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verweerder gevraagd om openbaarmaking van (i) alle inspectierapporten en rapporten van bevindingen die de NVWA heeft opgemaakt naar aanleiding van dierenwelzijnsinspecties in Nederlandse stallen met kalveren die tot melkkoe worden gefokt, opgemaakt in het jaar 2021, inclusief het bijbehorende beeldmateriaal, waaronder foto’s en de bijlagen, en (ii) een overzicht van alle dierenwelzijnsinspecties. De derde-partij heeft in zijn Wob-verzoek aangegeven dat zij er geen bezwaar tegen heeft als de betreffende documenten aan haar openbaar worden gemaakt na het weglakken van onderdelen, die herleidbaar zouden kunnen zijn tot individuele ondernemers.
5. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen.
6. Verweerder heeft op 22 mei 2022 het bestreden besluit genomen. Dit besluit ziet op het gedeeltelijk openbaar maken van 252 documenten, waaronder documenten die zien op het bedrijf van verzoekster. Verweerder heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat bepaalde informatie deel uitmaakt van een strafdossier dat ter terechtzitting is aangebracht. Op grond van artikel 365, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) heeft verweerder het Woo-verzoek van de derde-partij voor bepaalde documenten daarom afgewezen. Ook heeft verweerder gewezen op het feit dat de derde-partij heeft aangegeven niet geïnteresseerd te zijn in informatie, die herleidbaar zou kunnen zijn tot de individuele ondernemers. Volgens verweerder valt herleidbare informatie naar ondernemers hierdoor buiten de reikwijdte van het Woo-verzoek en is deze informatie in de documenten dan ook grijs gelakt (onleesbaar gemaakt). Verder heeft verweerder bij zijn besluit het algemeen belang van openbaarmaking afgewogen tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Zo heeft verweerder de persoonsnaam van de indiener van het Woo-verzoek verwijderd en de namen van de ambtenaren, die betrokken waren bij de controles, op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo.
7. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit. De voorlopige voorziening ziet op het gedeeltelijk openbaarmaking van de stukken die gaan over verzoekster en haar bedrijf.
Voorlopig inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit aan de hand van de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Verzoekster heeft betoogd dat de derde-partij zich niet heeft verzet tegen de overschrijding van de beslistermijn. Verzoekster leidt hieruit af dat dat de derde-partij geen belang (meer) heeft bij de opgevraagde gegevens. Bovendien is volgens verzoekster door het tijdsverloop de relevantie van de gevraagde en de te verstrekken gegevens vervallen, nu de aanvraag is gedaan in 2022 en de gevraagde gegevens zien op het jaar 2021.
8.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat met betrekking tot dit Woo-verzoek de wettelijke beslistermijn is overschreden. De derde-partij heeft geen actie ondernomen om deze overschrijding in rechte aan te vechten. Dit maakt echter niet dat door het ontstane tijdsverloop de derde-partij haar belang om de opgevraagde gegevens openbaar te maken heeft verloren, zoals verzoekster stelt. Verweerder heeft terecht aangegeven dat de derde-partij geen belang hoeft te stellen. Dit volgt uit artikel 4.1, derde lid, van de Woo. Het gaat hier om het openbaar maken van de informatie in het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving (artikel 2.5 van de Woo). Dat betekent dat het algemeen belang van openbaarheid van deze informatie een gegeven is. Uitgangspunt in de Woo is dat informatie openbaar wordt gemaakt, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond. In de artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo zijn de weigeringsgronden opgenomen. De relevantie van het openbaar maken van deze informatie is geen weigeringsgrond en hoeft dus niet te worden aangetoond.
9. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat de derde-partij geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop de gevraagde gegevens worden verwerkt en gebruikt. Ook heeft de derde-partij volgens verzoekster niet aangegeven waarom de gevraagde gegevens voor hem noodzakelijk zijn. Naar de mening van verzoekster dient de derde-partij dit in haar geval wel te doen, nu het verzoek van de derde-partij haar persoonlijke levenssfeer treft. Verzoekster verwijst in dit verband naar artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verzoekster zijn de gegevens onvoldoende anoniem gemaakt, waardoor deze gegevens nog tot haar herleidbaar zouden kunnen zijn.
9.1.
Zoals hiervoor reeds is vermeld, hoeft de indiener van een informatieverzoek bij zijn verzoek geen belang te stellen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het door de derde-partij ingediende informatieverzoek voldoende duidelijk is afgebakend en er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de derde-partij misbruik maakt van haar recht om informatieverzoeken in te dienen.
9.2.
De voorzieningenrechter stelt vast – na kennis te hebben genomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde stukken – dat verweerder met het bestreden besluit geen bedrijfsgegevens van verzoekster of naar verzoekster herleidbare gegevens openbaar zal maken. Alle direct identificeerbare gegevens van verzoekster zijn weggelakt.
9.3.
Verzoekster stelt dat aan de hand van het rapportnummer, de datum van het rapport en de inspectiedatum haar bedrijf alsnog indirect kan worden geïdentificeerd. Deze gegevens heeft verweerder niet onleesbaar gemaakt. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de hiervoor genoemde gegevens indirect naar haar zijn te herleiden. Anders dan verzoekster ziet de voorzieningenrechter niet in dat een buitenstaander (iemand die geen toegang heeft tot de gegevens van verweerders organisatie) haar bedrijf aan de hand van de hiervoor vermelde gegevens kan achterhalen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het rapportnummer, de datum van het rapport en de inspectiedatum niet behoeven te worden weggelakt. De stelling van verzoekster dat het Woo-verzoek haar persoonlijke levenssfeer treft door openbaarmaking van de verzochte informatie is – gelet op het voorgaande – daarom onvoldoende gerechtvaardigd. Van een ontoelaatbare inbreuk op de in artikel 8 van het EVRM vervatte bescherming van het privéleven door de voorgenomen openbaarmaking kan evenmin sprake zijn.
10. Verzoekster heeft verder naar voren gebracht dat het inspectierapport geen wetenschappelijke of andere waarde heeft, niet kenbaar is opgemaakt op ambtseed of ambtsbelofte en niet is ondertekend. Verzoekster leidt uit het feit dat het rapport automatisch is opgemaakt af dat het rapport niet op juistheid is gecontroleerd en daardoor voor de derde-partij niet bruikbaar is voor welk doel dan ook.
10.1.
De voorzieningenrechter benadrukt dat het uitgangspunt van de Woo is dat informatie openbaar wordt gemaakt, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond. Dat deze informatie voor de derde-partij niet bruikbaar zou zijn, zoals verzoekster stelt, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat informatie niet bruikbaar is – wat hier verder ook van zij – is namelijk niet van belang bij de beantwoording van de vraag of informatie op grond van de Woo openbaar moet worden gemaakt.
11. Voor zover verzoekster heeft betoogd dat er in het bestreden besluit geen kenbare afweging van belangen heeft plaatsgevonden, overweegt de voorzieningenrechter dat er wel degelijk een belangenafweging heeft plaatsgevonden, waarbij het algemeen belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie is afgewogen tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, zoals vastgelegd in de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aan hef en onder e, van de Woo. Verweerder heeft het verwijderen van deze gegevens (te weten: de persoonsnaam van de indiener van het Woo-verzoek en de namen van de ambtenaren, die betrokken waren bij de controles) in dit geval zwaarder laten wegen dan het algemeen belang van openbaarmaking. Niet valt in te zien waarom verweerder niet in redelijkheid tot geheimhouding van deze gegevens heeft kunnen besluiten. Gegevens die herleidbaar zijn tot verzoeksters bedrijf vallen buiten de reikwijdte van het Woo-verzoek en zijn in de verzochte documenten weggelakt. Verweerder hoeft ten aanzien van deze gegevens geen belangenafweging toe te passen.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat naar verwachting het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven. De door verzoekster naar voren gebrachte gronden in het verzoekschrift treffen geen doel. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
13. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 juli 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: het wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Artikel 8:29 van de Awb
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
2. Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet open overheid de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
6. Inzake een beroep tegen een besluit op grond van de Wet open overheid neemt, in zo verre in afwijking van het eerste en derde lid, uitsluitend de bestuursrechter kennis van de stukken waarvan op grond van de Wet open overheid om openbaarmaking of verstrekking is verzocht. De toestemming, bedoeld in het vijfde lid, is van rechtswege verleend.
Artikel 8:81 van de Awb
1.
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
[…]
Wet open overheid(Woo)
Artikel 1.1 van de Woo
Eenieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.
Artikel 2.1 van de Woo
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
publieke informatie: informatie neergelegd in documenten die berusten bij een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, of informatie die krachtens artikel 2.3 door een bestuursorgaan kan worden gevorderd.
Artikel 2.5 van de Woo
Bij de toepassing van deze wet wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving.
Artikel 4.1 van de Woo
1. Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
[…]
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
[…]
Artikel 4.4 van de Woo
[…]
5. Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, wordt de informatie verstrekt tegelijk met de bekendmaking van het besluit, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daartegen heeft, in welk geval de informatie wordt verstrekt twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan of het verzoek is ingetrokken.
[…]
Artikel 5.1 van de Woo
[…]
2. Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
[…]