ECLI:NL:RBLIM:2023:4166

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
ROE 21/1048
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toelating tot de Regeling internationaal handelsverkeer op basis van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een tuin- en akkerbouwbedrijf, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een aanvraag ingediend voor toelating tot de Regeling internationaal handelsverkeer, zoals neergelegd in artikel 1k van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav). De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 1k, met name het criterium dat de werkzaamheden niet concurrerend mogen zijn met prioriteitgenietend arbeidsaanbod. Eiseres stelde dat haar werkzaamheden onder de vrijstelling van artikel 1e van het BuWav vielen, maar de rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de Regeling internationaal handelsverkeer niet in strijd is met Europees recht, omdat eiseres zelf had gekozen om een aanvraag op basis van artikel 1k in te dienen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat er geen sprake was van een toezegging door verweerder die het beroep op het vertrouwensbeginsel zou kunnen rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1048

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. B.J. Maes en mr. D.O. Wernsing),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. F.J.P.F. Clous).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toelating tot de Regeling internationaal handelsverkeer, zoals neergelegd in artikel 1k van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav), afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Inleiding

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft een tuin- en akkerbouwbedrijf in [vestigingsplaats] en handelt ook in tuin- en akkerbouwproducten.
2. Op 8 juli 2020 heeft eiseres een aanvraag gedaan om toegelaten te worden tot de Regeling internationaal handelsverkeer ten behoeve van het leveren van tijdelijke arbeidskrachten door een Pools bedrijf in verband met de productie van vollegrondgroenten. Bij dit Poolse bedrijf zijn ook vreemdelingen uit derde landen (geen Europese Unie inwoners) werkzaam. Er zouden ongeveer 100 arbeidskrachten worden geleverd over een periode van anderhalf jaar.
3. De Regeling internationaal handelsverkeer is neergelegd in artikel 1k van het BuWav. Daarin staat – kort gezegd – dat ondernemingen een traject in het kader van het internationale handelsverkeer ter goedkeuring aan het Uwv kunnen voorleggen. Wanneer het traject is goedgekeurd kunnen vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten ten behoeve van dit traject, zonder tewerkstellingsvergunning tewerk worden gesteld.
4. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de voorwaarden van artikel 1k van het BuWav. Bij het primaire besluit heeft verweerder – na een zienswijzefase – de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder wordt niet voldaan aan de voorwaarde zoals neergelegd in artikel 1k, vijfde lid, van het BuWav. Daarin staat – kort gezegd – dat verweerder de toelating van het traject kan weigeren indien de activiteit naar zijn oordeel concurrentie oplevert met het prioriteitgenietend aanbod.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het door eiseres beschreven traject is door verweerder niet toegelaten in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer.
De standpunten van partijen
6. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder ten onrechte aan het vijfde lid van artikel 1k van het BuWav inzake concurrentie met prioriteitgenietend aanbod heeft getoetst. Dat mag volgens eiseres niet omdat de werkzaamheden waar de aanvraag op ziet vallen onder de vrijstelling van artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav.
6.1.
Eiseres beroept zich verder op het vertrouwensbeginsel en verwijst in dit verband naar een e-mail van 22 augustus 2019 van een medewerker van verweerder aan de gemachtigde van eiseres. Naar aanleiding van de toezegging in deze e-mail heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend. Eiseres heeft de rechtbank verzocht daaraan het gevolg te verbinden dat naast het feit dat haar aanvraag alsnog dient te worden ingewilligd, verweerder ook de gemaakte kosten van deze procedure dient te vergoeden op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat wanneer er een aanvraag op grond van artikel 1k van het BuWav wordt gedaan, aan alle in dat artikel opgenomen voorwaarden moet worden getoetst. Dat geldt ook wanneer de werkzaamheden waarop de aanvraag ziet (ook) onder de vrijstelling van artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav (kunnen) vallen. Verweerder heeft dus terecht getoetst of er sprake was van concurrentie met prioriteitgenietend aanbod als bedoeld in artikel 1k, vijfde lid, van het BuWav en heeft de aanvraag terecht afgewezen.
7.1.
Verweerder betwist dat er in de door eiseres aangehaalde e-mail van 22 augustus 2019 een toezegging is gedaan. Voor de toekenning van een schadevergoeding aan eiseres is volgens verweerder geen grond.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de aanvraag van eiseres om toegelaten te worden tot de Regeling internationaal handelsverkeer (artikel 1k van het BuWav) terecht heeft afgewezen. Die beoordeling voert de rechtbank uit aan de hand van de beroepsgronden die eiseres naar voren heeft gebracht en aan de hand van de toepasselijke regelgeving.
9. Voor de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Mag verweerder toetsen aan artikel 1k, vijfde lid, van het BuWav?
10. De werkzaamheden, die het Poolse bedrijf voor eiseres zou verrichten, vallen volgens eiseres onder artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav. Op grond van dit artikel mogen dienstverleners gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (in dit geval dus Polen) ten behoeve van grensoverschrijdende dienstverlening in Nederland werken met werknemers uit een land waarvoor geen vrij verkeer van werknemers geldt (derdelanders) zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning is vereist. Voor de tewerkstelling van de werknemers van het Poolse bedrijf met (enkel) toepassing van artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav, dient door het Poolse bedrijf bij verweerder een notificatie (melding) te worden gedaan. Eiseres is dan (als opdrachtgever) verplicht te controleren of er gemeld is en of deze melding klopt. Verweerder toetst niet of artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav daadwerkelijk van toepassing is maar neemt slechts de melding in ontvangst.
10.1.
Eiseres heeft aangegeven dat zij de genoemde inhuur van derdelanders van het Poolse bedrijf (vrijwillig) door verweerder wil laten toetsen om zodoende zekerheid te verkrijgen over de (legale) tewerkstelling van de derdelanders en het risico op een boete uit te sluiten. Volgens eiseres kan dat met gebruikmaking van artikel 1k van het BuWav. Artikel 1k van het BuWav is volgens eiseres namelijk ook bedoeld als een rulings- of toetsingsinstrument. Eiseres heeft aangegeven hiervoor steun te vinden in de Nota van Toelichting bij de totstandkoming van artikel 1k van het BuWav (Staatsblad 2017, 134), waarin is vermeld:

De vrijstellingen die voor het internationale handelsverkeer in het huidige BuWav zijn geregeld, zijn in ieder geval werkzaamheden die binnen de regeling vallen, zolang deze in het kader van een traject plaatsvinden”.
10.2.
Eiseres stelt zich daarmee dus op het standpunt dat zij via een trajectaanvraag op grond van artikel 1k van het BuWav vooraf door verweerder kan laten toetsen of de werkzaamheden vallen onder de vrijstelling van artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav. Volgens eiseres mag er in dat geval geen toetsing plaatsvinden aan artikel 1k, vijfde lid, van het BuWav (de werkzaamheden mogen niet concurrerend zijn met prioriteitgenietend aanbod), omdat deze eis op grond van Europese rechtspraak niet gesteld mag worden aan de in artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav vrijgestelde werkzaamheden.
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een beroep op artikel 1k van het BuWav, de voorwaarden van dit artikel onverkort gelden. De bedoelde werkzaamheden worden volgens verweerder dus ook getoetst aan het criterium van prioriteitgenietend (arbeids)aanbod. Dat de in de aanvraag genoemde werkzaamheden in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening zouden vallen onder de vrijstelling van artikel 1e van het BuWav impliceert volgens verweerder niet dat die werkzaamheden automatisch zouden kunnen worden toegelaten als traject in de zin van artikel 1k van het BuWav. Eiseres gaat er ten onrechte van uit dat zij in het kader van de trajectgoedkeuring ex artikel 1k van het BuWav de door eiseres omschreven werkzaamheden zou moeten toetsen aan het bepaalde in artikel 1e van het BuWav, aldus verweerder. Verweerder verwijst naar de volgende passage uit de Nota van toelichting bij de invoering van artikel 1e van het BuWav (Staatsblad 2016, 347):
“De wijziging die ziet op het vervallen van de tewerkstellingsvergunningsplicht bij het ter beschikkingstellen van arbeidskrachten uit derde landen voor dienstverrichters uit andere EU-lidstaten is uitvoerbaar. UWV tekent hierbij aan dat zij geen voorlichting kan geven over de criteria waaraan voldaan moet zijn om onder deze vrijstelling te vallen. Omdat UWV alleen de meldingen registreert maar geen oordeel geeft over de vraag of een werkgever voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling, is dit ook niet strikt noodzakelijk. Mochten in voorkomende gevallen over de uitleg van de criteria vragen rijzen, dan zal deze voorlichting over de vereisten van de wet van de kant van de Minister van SZW worden verzorgd.”.
12. De rechtbank stelt voorop dat de tekst van de Regeling internationale handel (artikel 1k van het BuWav) geen blijk geeft van een rulings- of toetsingsinstrument ten behoeve van de arbeid genoemd in (onder meer) artikel 1e van het BuWav. Integendeel, uit de tekst van artikel 1k van het BuWav volgt dat aan alle voorwaarden zoals opgenomen in dat artikel moet worden getoetst wanneer een traject wordt aangevraagd. Het artikel bevat geen mogelijkheid om binnen het kader van een trajectaanvraag te (laten) toetsen of de vrijstelling van artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav (of een andere vrijstelling) van toepassing is.
12.1.
De rechtbank stelt verder vast dat ook in de Nota van toelichting bij de totstandkoming van artikel 1k van het BuWav (Staatsblad 2017, 134) nergens expliciet of impliciet melding wordt gemaakt van artikel 1k als rulings- of toetsingsinstrument. Op diverse plekken in de Nota van Toelichting wordt vermeld dat werkzaamheden die onder een vrijstelling vallen, ook in het kader van een traject zouden kunnen plaatsvinden, maar dat er bij de beoordeling van een traject altijd wordt gekeken of er sprake is van concurrentie met prioriteitgenietend aanbod (artikel 1k, vijfde lid, van het BuWav). De rechtbank verwijst onder meer naar de volgende passages:
“De werkzaamheden die binnen een traject worden verricht, kunnen van uiteenlopende aard zijn. De vrijstellingen die voor het internationale handelsverkeer in het huidige BuWav zijn geregeld, zijn in ieder geval werkzaamheden die binnen de regeling vallen, zolang deze in het kader van een traject plaatsvinden. (…) Van belang is dat wordt aangetoond waarom het noodzakelijk is dat voor de betreffende werkzaamheden een arbeidskracht naar Nederland komt. Werkzaamheden waarvoor in een tewerkstellingsprocedure een tewerkstellingsvergunning zou worden verkregen, kunnen in ieder geval aangemerkt worden als niet concurrerend. (…)”
“Bij de toelating van het traject toetst UWV of het werkzaamheden betreft die niet concurrerend zijn met arbeidsaanbod uit Nederland, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, dan wel met arbeidsaanbod van andere vreemdelingen die vrij zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt. Alle aspecten, zoals de aard van de werkzaamheden in combinatie met het traject, het waardecriterium van het traject tot aan de duur van de activiteit zullen meewegen in de toets of de werkzaamheden niet door reeds aanwezig aanbod kan worden uitgevoerd. (…)”
“Gebruikmaking van de regeling begint dus met een verzoek tot toelating van een traject met bijbehorende werkzaamheden tot de regeling. Het verzoek wordt gedaan door de werkgever in Nederland die de buitenlandse arbeidskracht zal ontvangen. U WV toetst vervolgens of sprake is van een traject in het kader van internationaal handelsverkeer en of de werkzaamheden niet concurrerend zijn. (…)”
“Het vijfde lid bepaalt dat bij de aanvraag tot toelating van een traject door UWV wordt getoetst of de beoogde werkzaamheden niet concurrerend zijn met het arbeidsaanbod van Nederlanders, vreemdelingen waarop het vrije verkeer van werknemers van toepassing is, en vreemdelingen die een vergunning hebben op grond van de Vreemdelingenwet waaruit blijkt dat geen beperkingen zijn verbonden aan het verrichten van arbeid. Hierbij wordt getoetst aan het geheel van de verschillende criteria, genoemd in het vijfde lid; als uit deze integrale toets blijkt dat er sprake is van concurrentie met het voornoemde arbeidsaanbod, wordt de toelating van het traject tot de regeling geweigerd. (…)”
12.2.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een belanghebbende arbeid die valt onder de vrijstelling van artikel 1e van het BuWav ook in het kader van een traject kan laten verrichten. In alle gevallen dient voor de toelating van het traject wel aan de daarvoor geldende voorwaarden worden voldaan. Wanneer een aanvraag wordt gedaan voor de toelating van een traject tot de Regeling internationale handel, zal verweerder dus moeten toetsen of aan de voorwaarden voor de toelating van een traject zoals opgenomen in artikel 1k van het BuWav wordt voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt nergens uit dat wanneer een dergelijke aanvraag wordt gedaan, en de aanvrager mogelijk (ook) gebruik zou kunnen maken van de vrijstelling van artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav, het Uwv moet toetsen of deze vrijstelling daadwerkelijk van toepassing is en in een voorkomend geval de voorwaarden (met name in het vijfde lid inzake prioriteitgenietend aanbod) verder buiten toepassing zou moeten laten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat artikel 1k van het BuWav niet is bedoeld als rulings- of toetsingsinstrument ten behoeve van de (andere) vrijstellingen.
12.3.
Eiseres heeft er terecht op gewezen dat dit kan betekenen dat wanneer een belanghebbende een trajectaanvraag doet ten behoeve van vrijgestelde arbeid, er in feite aan die vrijgestelde arbeid (aanvullende) voorwaarden worden gesteld. Zo wordt er in dat geval getoetst of sprake is van concurrentie met prioriteitgenietend aanbod, terwijl dit op grond van Europese regelgeving ten aanzien van vrijgestelde arbeid niet is toegestaan. De rechtbank acht de Regeling internationale handel desalniettemin niet in strijd met deze Europese regelgeving. De Regeling internationale handel doet immers geen afbreuk aan de vrijstelling als geregeld in artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav, zonder aanvullende voorwaarden. Eiseres kan dus zonder aanvullende voorwaarden van deze vrijstelling gebruik maken. Enkel indien een belanghebbende er in geval van samenloop voor kiest om op vrijwillige basis een aanvraag ex artikel 1k van het BuWav in te dienen (terwijl er ook een vrijstelling van toepassing is), wordt er aan die voorwaarde getoetst. Dat is dus een keuze van de betreffende Nederlandse werkgever en maakt de Regeling internationale handel niet in strijd met Europees recht.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht aan artikel 1k, vijfde lid, van het BuWav heeft getoetst. Verweerder heeft, gelet op de aanvraag, niet hoeven toetsen of de vrijstelling van artikel 1e, aanhef en onder c, van het BuWav van toepassing was. Verweerder heeft de aanvraag vanwege het niet voldoen aan de in artikel 1k van het BuWav opgenomen voorwaarden kunnen afwijzen. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiseres een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
14. Eiseres stelt dat zij af mocht gaan op de in een e-mail van 22 augustus 2019 van verweerder gedane uitlatingen en doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres heeft verweerder in deze e-mail aangegeven dat het mogelijk is om situaties die kunnen vallen onder artikel 1e van het BuWav, onder artikel 1k van het BuWav te laten vallen zonder dat er aan artikel 1k, vijfde lid, van het BuWav (concurrentie met prioriteitgenietend aanbod) wordt getoetst.
14.1.
Deze e-mail betreft een reactie op een e-mail van de gemachtigde van eiseres van
1 augustus 2019. In deze uitgebreide mail schrijft de gemachtigde van eiseres onder meer:
“(…) Echter, nogal wat cliënten willen geen 99% maar 100% zekerheid wat betreft het deel van de intra-EU dienstverrichting wat geschiedt met de inzet van derdelanders. En toevalligerwijze doet zich hier een samenloop voor van de figuren ex artikel 1e en ex artikel 1k BuWav. Niets staat er immers aan in de weg dat werkgevers om, bovenop de twv-vrijstelling ex artikel 1e BuWav die hen al toekomt op basis van het EU-recht, ook een trajectgoedkeuring te vragen ex artikel 1k BuWav. (…)
Een en ander dient nog wel ingevolge artikel 1k, lid 5 getoetst te worden aan eventuele eerdere onherroepelijke sancties ingevolgde de aldaar genoemde wetten alsmede dient het UWV te toetsen of de activiteit naar hun oordeel al dan niet concurrentie oplevert met het prioriteitgenietend aanbod (‘PGA’), waarbij wordt meegewogen: (…)
Echter, de Nota van Toelichting bepaalt ook:
“De vrijstellingen die voor het internationale handelsverkeer in het huidige BuWav zijn geregeld, zijn in ieder geval werkzaamheden die binnen de regeling vallen, zolang deze in het kader van een traject plaatsvinden.”Meer nog, iets verderop is bepaald:
“Hecht de werkgever waarde aan de toets van UWV over een bepaalde situatie, dan zal hij een tewerkstellingsvergunning kunnen aanvragen en daarmee zekerheid hebben over de tewerkstelling van de betreffende arbeidskracht. Dit neemt uiteraard enige tijd in beslag. Wanneer het gaat om werkzaamheden die vallen onder de vrijstellingen in het BuWav, kan de werkgever daar direct gebruik van maken en is hij geen tijd kwijt aan een procedure. Dat geeft flexibiliteit maar daar staat tegenover dat de situatie niet door UWV getoetst is en de werkgever zelf zal moeten beoordelen of de betreffende situatie onder de vrijstelling valt.”
Welnu, artikel 1e BuWav is evident zo’n vrijstelling die voor het internationale handelsverkeer – lees: intra-EU dus per definitie internationaal – die in het BuWav is geregeld. Bovendien dienen ook ‘artikel 1e-werkzaamheden’ in verband met het bepaalde in artikel 1e, aanhef en onder c. BuWav in een soortement van projectvorm te worden gegoten anders kun je nooit aan deze eis voldoen (…). Dus heb je ook meteen het traject ex artikel 1k BuWav gedefinieerd. Daarmee zou zo’n traject aanvraag als het ware het karakter van een ruling- of toetsingsverzoek op de intracommunautaire dienstverrichting ex artikel 1e BuWav j° artikel 56 en 57 VWEU j° artikel 1, lid 3 aanhef en onder a) en/of c) van Richtlijn 96/71/EG krijgen en zou er dus ook, mede gelet op het bijzondere karakter van intra-EU dienstverrichting alsmede het bepaalde in de Nota van Toelichting –
(…)– geen toets aan artikel 1k, lid 5 mogen plaatsvinden omdat deze eisen ook niet gesteld mogen worden ex artikel 1e BuWav en de achterliggende Europese rechtspraak. (…)
Resteert nog de vraag of er dan twee keer gemeld moet worden – één keer ex artikel 1e BuWav j° artikel 2, lid 1 aanhef en onder a. RmWav en één keer ex artikel 1k BuWav j° artikel 2, lid 1 aanhef en onder b. RmWav – dan wel of één melding volstaat en zo ja, welke. (…)”
14.2.
De reactie van [naam] , werkzaam bij het UWV (werkbedrijf/ arbeidsjuridische dienstverlening), in de e-mail van 22 augustus 2019 luidt als volgt:
“Het is inderdaad de bedoeling van de wetgever geweest dat een werkgever kan kiezen voor de regeling internationale handel als bedoeld in artikel 1k van het BuWav in een situatie dat ook een andere vrijstelling zoals art. 1e BuWav van toepassing is.
Je vraagt op grond van welke regeling de werkgever dan de vreemdelingen dient te melden? Volstaat één melding en zo ja welke?
Het antwoord is dat als er gebruik wordt gemaakt van artikel 1k, met vooraf toetsing door UWV, dat er dan niet twee keer een melding gedaan hoeft te worden, een melding in het kader van artikel 1k BuWav (artikel 3, onderdeel b, Regeling melding Wav) volstaat.
Indien een verblijfsvergunning wordt aangevraagd dan zal dat een arbeid in loondienst vergunning moeten zijn.”.
15. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat voor de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel, drie stappen moeten worden doorlopen. De rechtbank moet allereerst beoordelen of er een toezegging is gedaan (stap 1), die kan worden toegerekend aan verweerder (stap 2). Daarna moet de rechtbank de vraag beantwoorden wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid (stap 3). Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van degene die zich op het vertrouwensbeginsel beroept en andere belangen, zoals de belangen van derden of het algemeen belang.
15.1.
Uit de hiervoor genoemde rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat, om aan te nemen dat een toezegging is gedaan (stap 1), degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk moet maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De Afdeling overweegt in dit verband verder dat, om een toezegging aan te nemen, de uitlating en/of gedraging in ieder geval toegesneden dient te zijn op de concrete situatie. Algemene voorlichting of uitlatingen over een ander geval of jegens derden zijn niet aan te merken als een toezegging. Ook is er geen sprake van een toezegging als er uitdrukkelijk over het concrete geval aan de betrokkene een voorbehoud is gemaakt.
16. De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat eiseres geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen, omdat met de e-mail van 22 augustus 2019 geen toezegging is gedaan.
16.1.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de in de e-mail verstrekte informatie als algemene informatie dient te worden beschouwd. Nergens in de e-mail van de gemachtigde van eiseres of in de reactie daarop van [naam] wordt de naam van eiseres genoemd. Ook specifieke informatie over het concrete geval van eiseres, die later in de aanvraag wel terugkomt, ontbreekt. Zo is niet vermeld dat het een tuin- en akkerbouwbedrijf in [vestigingsplaats] betreft, dat tijdelijke arbeidskrachten via een Pools bedrijf wil inhuren in verband met de productie van vollegrondgroenten. Integendeel, in de e-mail van de gemachtigde van eiseres wordt gesproken over “nogal wat cliënten” en de mogelijkheid om artikel 1k van het BuWav – in zijn algemeenheid – als rulings of toetsingsinstrument te gebruiken. Uit niets blijkt dat deze e-mail namens één cliënt wordt verstuurd. Bovendien hebben de gemachtigden van eiseres tijdens de zitting aangegeven dat zij ook in het kader van andere zaken dan wel cliënten een beroep zouden doen op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar de e-mail van 22 augustus 2019. Daarin ziet de rechtbank bevestigd dat de voorliggende e-mailwisseling niet (enkel) op de concrete situatie van eiseres zag en het een uitwisseling van algemene informatie c.q. algemene voorlichting betrof.
16.2.
De rechtbank is overigens van oordeel dat de e-mail van 22 augustus 2019 ook geen toezegging bevat omdat deze e-mail geen uitlatingen bevat die bij betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling inzake de toetsing aan artikel 1k, vijfde lid, van het BuWav wanneer het gaat om werkzaamheden die eveneens onder artikel 1e van het BuWav zouden kunnen vallen. Daarbij is van belang dat de gemachtigde van eiseres in zijn e-mail van 1 augustus 2019 weliswaar zijn visie hieromtrent uiteenzet, maar daar geen vragen over stelt en ten aanzien daarvan niet om een bevestiging vraagt. De gemachtigde stelt slechts de vraag of er een of twee keer gemeld moet worden, en op grond van welke regeling. Die vraag is vervolgens in de e-mail van 22 augustus 2019 beantwoord. Het was zonder meer duidelijker geweest wanneer [naam] expliciet had opgenomen dat zij niet inhoudelijk zou reageren op de visie van de gemachtigde van eiseres inzake het al dan niet toetsen aan lid 5 van artikel 1k van het BuWav. Het ontbreken van die duidelijkheid maakt echter niet dat sprake is van een toezegging. Een reactie op het standpunt van de gemachtigde hieromtrent ontbreekt immers geheel.
17. Nu er geen concrete toezegging is gedaan en eiseres geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel behoeven de overige stappen geen bespreking meer. Een beroep op het vertrouwensbeginsel treft geen doel.
Kan eiseres aanspraak maken op een schadevergoeding?
18. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder in de volledige kosten van deze procedure, althans voor zover zij zijn gemaakt tot en met de bezwaarfase, te vergoeden op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Ter zitting heeft eiseres in dat kader toegelicht dat hier sprake is van een bijzondere situatie, gelet op de toezeggingen die namens verweerder zijn gedaan in de hiervoor besproken e-mail van 22 augustus 2019 en het gegeven dat de gemachtigden van eiseres hierop hun advisering en werkzaamheden voor eiseres hebben gestoeld.
19. In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
19.1.
De rechtbank stelt voorop dat van een onrechtmatig besluit niet is gebleken en dat ook de e-mail van 22 augustus 2019 niet als onrechtmatige handeling kan worden aangemerkt. Hiervoor is immers reeds geoordeeld dat deze e-mail geen toezegging bevat en dat eiseres dientengevolge geen beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Reeds gelet hierop biedt artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, geen grondslag voor het toekennen van een schadevergoeding aan eiseres.
19.2.
De rechtbank overweegt verder dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de vergoeding van proceskosten slechts met toepassing van artikel 7:15 en 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht kan plaatsvinden. Gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van artikel 8:88 van de Awb geen plaats. [2] Ook daarom wordt het verzoek om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb afgewezen.
Conclusie en gevolgen
20. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. De beslissing op het bezwaar van eiseres en de afwijzing van de aanvraag van eiseres blijven dus in stand.
20.1.
Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
21. De rechtbank zal verder het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 juli 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, zoals dit besluit gold op 25 februari 2021 (BuWav)
Artikel 1e
Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, mits:
a. de vreemdeling voldoet aan alle voorschriften inzake verblijf, werkvergunning en sociale zekerheid om als werknemer van de werkgever arbeid te verrichten in het land waar de werkgever gevestigd is,
b. de vreemdeling arbeid verricht die gelijksoortig is aan de arbeid waartoe de vreemdeling gerechtigd is in het land waar de werkgever gevestigd is,
c. de vreemdeling slechts de vervanger is van een andere vreemdeling die gelijksoortige arbeid heeft verricht, indien de totale duur van de overeengekomen dienstverrichting niet wordt overschreden, en
d. de werkgever daadwerkelijk substantiële activiteiten verricht als bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel a, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie.
Artikel 1k
1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot de vreemdeling die werkzaamheden verricht binnen een traject in het kader van het internationale handelsverkeer, waarbij de in Nederland gevestigde werkgever de werkzaamheden in opdracht van de in het buitenland gevestigde onderneming, werkgever, of opdrachtgever verricht, indien het gaat om werkzaamheden die de vreemdeling uitoefent in de hoedanigheid van:
a. directeur-grootaandeelhouder van een in het buitenland gevestigde onderneming;
b. opdrachtnemer van een in het buitenland gevestigde onderneming; of
c. werknemer van een in het buitenland gevestigde werkgever.
2. De werkgever die gebruik wil maken van dit artikel dient daartoe een schriftelijke aanvraag in bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij het verzoek worden het traject, de bijbehorende werkzaamheden, evenals de duur van het traject gemeld, en wordt door de werkgever aangetoond dat hij aan de voorwaarden van dit artikel voldoet.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist binnen vijf weken op het verzoek tot toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verleent de toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid, voor het traject voor de duur van maximaal drie jaar.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid, weigeren:
a. indien de activiteit naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen concurrentie oplevert met het prioriteitgenietend aanbod, waarbij wordt meegewogen:
1°. de aard van het traject;
2°. de aard van de werkzaamheden die de vreemdeling binnen het traject zal uitvoeren;
3°. de duur van het traject;
4 de waarde van de te leveren of geleverde goederen en diensten;
5°. het verwachte aantal vreemdelingen dat werkzaamheden zal uitvoeren binnen het traject; en
6°. de waarde van het traject;
[…]

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:684, en 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:593.