4.3.1.De curator stelt dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] er niet voor heeft gezorgd dat er vanaf de aanvang van de ondernemingsactiviteiten - in februari 2019 - voldoende liquide middelen aanwezig waren. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft geen eigen middelen ingebracht en/of voor een (start)financiering gezorgd. Daardoor is, aldus de de curator, de liquiditeit al direct vanaf aanvang onder druk komen te staan. Daarbij speelt volgens de curator een rol dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] er voor heeft gekozen om de drie werknemers een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar aan te bieden met een vast aantal uren van 120 per maand. Daarmee drukte op de onderneming voor genoemde periode een niet aan te passen last aan loonkosten. De curator stelt dat [naam failliet] aan de werknemers (aanvankelijk) een nul-urencontract of min-maxcontract had moeten aanbieden, om zodoende de loonkosten beperkt te houden tot de uren waarin de werknemers daadwerkelijk werden ingezet.
Een tekort aan liquiditeit is volgens de curator ook door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voorzien omdat de door hem opgestelde liquiditeitsbegroting (productie 25 van de curator) in een deel van het eerste kwartaal van 2019 een negatieve liquiditeit laat zien. Daarbij komt volgens de curator bij dat in de liquiditeitsbegroting ten onrechte geen rekening is gehouden met enkele uitgavenposten, zoals het loon over februari 2019 (omdat eerst vanaf maart het loon in de begroting is opgenomen).
De curator voert verder aan dat, toen inderdaad bleek dat [naam failliet] leed onder een liquiditeitstekort, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet alsnog heeft gekozen voor het inbrengen van eigen middelen of het op een andere manier bestrijden van het liquiditeitstekort. Hij heeft, aldus de curator, zijn pijlen gericht op de werknemers en hun arbeidsovereenkomsten onregelmatig opgezegd, met als gevolg dat zij zich ziek hebben gemeld en er geen werkzaamheden door [naam failliet] meer konden worden uitgevoerd.
De slotsom van de curator is dat de handelwijze van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een aaneenschakeling laat zien van een ondeugdelijke voorbereiding en het nemen van evident verkeerde beslissingen met vergaande gevolgen c.q. het nemen van onnodige en niet te rechtvaardigen (financiële) risico’s. Dit leidt de curator tot de conclusie dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling omdat een redelijk denkend bestuurder onder gelijke omstandigheden niet aldus zou hebben gehandeld.
4.3.2.De bestuurders stellen dat het op basis van de prognoses het simpelweg niet mogelijk was om een startfinanciering aan te vragen. Ook is het volgens hen niet verwonderlijk dat een onderneming in de startfase verlies lijdt. Tijdens de mondelinge behandeling is daaraan toegevoegd dat de kraamzorgonderneming van de moeder van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] - [kraamzorgonderneming] - eventuele tijdelijke tekorten zou opvangen.
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomsten met de werknemers voeren de bestuurders aan dat men in de slechte (lees: krappe) arbeidsmarkt voor kraamverzorgenden niet hoefde aan te komen met een nul-urencontract. Als [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet akkoord zou zijn gegaan met een vaste urenomvang, dan had [naam failliet] volgens de bestuurders waarschijnlijk überhaupt geen werknemers kunnen vinden. Ook zou een dergelijk contract volgens de toepasselijke CAO niet zonder meer zijn toegestaan. Belangrijker nog is dat er voldoende werk was omdat het aanbod van cliënten hoog was en daarmee zekerheid bood van voldoende werk, aldus de bestuurders. Daarbij wijzen de bestuurders erop dat de werknemers een ingeschreven cliëntenlijst meenamen van hun vorige werkgever, zodat aannemelijk was dat er voldoende werk was voor de overeengekomen uren. Ook was het uitlenen van personeel aan een andere kraamzorgorganisatie een reële mogelijkheid. Mede daartoe was een samenwerkingsovereenkomst gesloten met [kraamzorgorganisatie] (productie 3 van de bestuurders).
Ten aanzien van de opzegging van de arbeidsovereenkomsten voeren de bestuurders aan dat dit in ieder geval niet heeft geleid tot het faillissement. Toen de kantonrechter besliste (zie 2.8 hiervoor) was het faillissement immers al uitgesproken. Gegeven het feit dat [naam failliet] geen verweer heeft kunnen voeren in de procedure voor de kantonrechter is het volgens de bestuurders ook maar de vraag of de opzegging onregelmatig was. In ieder geval kan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] volgens de bestuurders op dit punt geen ernstig verwijt worden gemaakt. Verder stellen de bestuurders dat er werd geklaagd over de werkwijze van de werknemers. Van [naam failliet] kon daarom niet worden gevergd hen in dienst te houden. Verloskundigen zouden niet meer met hen willen samenwerken.
Concluderend stellen de bestuurders dat het faillissement het gevolg was van het disfunctioneren van de werknemers in combinatie met personeelskrapte in de kraamzorgbranche. Het betreft oorzaken die volgens de bestuurders buiten hun macht lagen.
4.3.3.De rechtbank is van oordeel dat van een redelijk handelend bestuurder mag worden verwacht dat deze, voorafgaand aan voeren van ondernemingsactiviteiten middels de rechtspersoon, een adequate inschatting heeft gemaakt van de benodigde liquide middelen en zich ervan heeft vergewist dat deze, in ieder geval in de opstartfase, voorhanden zijn. In de opstartfase van de onderneming gaat het er daarbij om dat, als wordt of moet worden voorzien dat de benodigde liquiditeit niet onmiddellijk uit de inkomsten kan worden verkregen, daarvoor een andere voorziening is getroffen. Dit betreft niet de kwestie van winst of verlies draaien (dus wat de verhouding is tussen de opbrengsten en de kosten) maar of de met de operationele activiteiten gemoeide uitgaven kunnen worden betaald uit de inkomsten en/of andere bronnen. Is dat niet het geval dan is een faillissement(ssituatie) immers onafwendbaar.
Indien op basis van de prognoses voor [naam failliet] een (start)financiering niet mogelijk was - zoals de bestuurders stellen - en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] als middellijk bestuurder en aandeelhouder niet bereid of in staat was financiële dekking te (laten) bieden terwijl dat wel nodig was, had [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] moeten besluiten [naam failliet] de ondernemingsactiviteiten niet te laten starten. Voor zover de bestuurders bedoelen te stellen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geen keus had omdat er geen financiering te verkrijgen was, wordt die stelling verworpen. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] had immers onder die omstandigheden de keus om de ondernemingsactiviteiten niet uit te voeren. Datzelfde geldt voor het tegen vaste uren en voor de duur van één jaar aannemen van de werknemers. Als het zo is dat alleen middels het aanbieden van een dergelijk dienstverband personeel te krijgen was - wat de curator overigens betwist - en de daarmee gepaard gaande vaste loonkosten niet verantwoord waren, had [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] moeten besluiten de activiteiten niet te starten. Vast staat dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] er echter voor heeft gekozen om zonder externe financiering en met de bekende loonkosten de activiteiten te gaan uitvoeren.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de bestuurders dat zou zijn afgesproken dat [kraamzorgonderneming] tekorten zou opvangen. Deze stelling is tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst geponeerd - en dus niet in de correspondentie met de curator voorafgaand aan de procedure noch in de conclusie van antwoord in conventie - en niet nader onderbouwd. Enig bewijs daarvan is niet aangebracht terwijl de curator heeft betwist dat er een dergelijke voorziening was. Daarbij komt dat de curator onweersproken heeft gesteld dat [kraamzorgonderneming] ook feitelijk geen verplichtingen heeft gedragen of overgenomen. Daaraan voegt de rechtbank toe dat dit in ieder geval vaststaat voor de loonkosten, die geheel onbetaald zijn gebleven en (afgezien van de kosten van de curator) het faillissementstekort opleveren.
Uitgaande van de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] opgestelde liquiditeitsbegroting, zou er in maart en april 2019 sprake zijn van een liquiditeitstekort oftewel zou [naam failliet] niet aan haar opeisbare verplichtingen kunnen voldoen. Als onweersproken staat bovendien vast dat over de maand februari 2019 in de liquiditeitsbegroting ten onrechte geen rekening is gehouden met loonkosten, zodat de begroting in ieder geval op dat punt ondeugdelijk was. Een op dat punt correcte begroting zou hebben laten zien dat er in ieder geval ook in februari 2019 een liquiditeitstekort was en dat er een tekort zou blijven tot juli bij een geprognosticeerde omzetverviervoudiging in juni en juli ten opzichte van februari.
De conclusie is dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ervoor heeft gekozen om met de ondernemingsactiviteiten te starten terwijl hij wist of behoorde te weten dat [naam failliet] in ieder geval in de eerste vijf maanden niet met haar inkomsten aan haar essentiële verplichtingen zou kunnen voldoen en er geen andere dekking voor deze verplichtingen was. Daarmee heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet gehandeld zoals van een redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden mocht worden verwacht. Dat de bestuurders stellen dat op basis van het aanbod van cliënten en de door de werknemers meegenomen cliëntenlijst de verwachting bestond dat in de toekomst de inkomsten voldoende zouden zijn voor het voldoen van de lasten, is daarbij niet relevant. Dat doet er immers niet aan af dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op basis van zijn eigen prognose wist of behoorde te weten dat voordien de situatie van het niet kunnen voldoen van de lasten zou bestaan. Die lasten bestonden voor het grootste deel uit de loonkosten die vast waren vanwege het aard van het dienstverband dat door [naam failliet] aan de werknemers was verleend, hetgeen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] uiteraard ook wist. Vooruitkijkend wist of behoorde [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ook te weten dat het tijdelijk onbetaald laten van deze last geen optie zou zijn omdat de uitvoering van de ondernemingsactiviteiten volledig afhankelijk was van de uitvoering van de werkzaamheden door de werknemers. Anders gezegd, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] mocht er ten tijde van het nemen van de hier besproken beslissing om te starten met de ondernemingsactiviteiten dus niet op vertrouwen dat het liquiditeitstekort zou kunnen worden overbrugd door niet-essentiële lasten later te betalen (dit afgezien van het feit dat er uiteindelijk aan de werknemers niets is betaald).
De bestuurders hebben weliswaar gesteld dat er een voorziening was getroffen middels een overeenkomst met [kraamzorgorganisatie] , op grond waarvan dat de werknemers zouden kunnen worden uitgeleend, en de loonkosten via die weg omlaag konden worden gebracht, maar aan die stelling gaat de rechtbank voorbij. Allereerst is daarbij van belang dat vaststaat dat de overeenkomst met [kraamzorgorganisatie] pas is getekend op 15 maart 2019, dus nadat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de arbeidsovereenkomsten al (onregelmatig) had opgezegd. Dat de overeenkomst eerder is aangegaan hebben de bestuurders gesteld onder verwijzing naar het moment dat de op 15 maart 2019 getekende overeenkomst kennelijk is opgemaakt, namelijk in januari 2019. Zonder verdere toelichting (bijvoorbeeld bestaande uit een verklaring van [kraamzorgorganisatie] ), die ontbreekt, kan uit het feit dat een document is opgemaakt in januari niet worden afgeleid dat de in die document vervatte overeenkomst alsdan tot stand is gekomen terwijl de ondertekening van het document in maart plaatsvindt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de overeenkomst pas op 15 maart 2019 is gesloten, toen [naam failliet] als gevolg van de opzegging door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] feitelijk geen personeel meer uit te lenen had. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op enig moment de uitleen van de werknemers ter sprake heeft gebracht. Enkel staat vast dat hij gepoogd heeft hen akkoord te laten gaan met wijziging van de arbeidsovereenkomst en toen dat niet lukte heeft besloten tot de (onregelmatige) opzegging van de arbeidsovereenkomsten. Dat past niet in het verhaal dat alstoen de overeenkomst met [kraamzorgorganisatie] was gesloten op basis waarvan personeel zou kunnen worden uitgeleend. Van een voorafgaand aan het aangaan van de arbeidsovereenkomsten getroffen voorziening waarmee het risico van de vaste loonkosten is beperkt, is dus niet gebleken. En als die voorziening middels de gestelde overeenkomst toch gold, moet worden vastgesteld dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een beroep daarop kennelijk niet heeft overwogen. Hij heeft immers onmiddellijk en alleen ingezet op een niet afdwingbare aanpassing van de arbeidsovereenkomsten en toen dat niet lukte beëindiging daarvan. Als zou worden uitgegaan van de stelling van de bestuurders dat de overeenkomst met [kraamzorgorganisatie] al in januari 2019 was gesloten, is het aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ernstig verwijtbaar dat hij daar geen gebruik van heeft gemaakt. Ook dan is er dus sprake van onbehoorlijk bestuur.
Waar het niet zorgen voor een voldoende financiële basis bij het starten van de ondernemingsactiviteiten het aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te maken verwijt is en de oorzaak van een faillissement per definitie is het niet kunnen voldoen van de schulden (en daarmee het verkeren in de toestand van opgehouden hebben te betalen), is aannemelijk dat het onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement was. In dat kader merkt de rechtbank nog op dat de curator onweersproken heeft gesteld dat er ten tijde van de faillissementsaanvraag geen debiteuren waren en dat [naam failliet] in totaal maar twee facturen heeft verstuurd met een totale omvang van (€ 1.608,95 en € 1.177,01=) € 2.785,96. Alleen al de maandelijkse loonkosten bedroegen volgens de begroting van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] € 5.739,90 (volgens de curator waren de werkelijke kosten hoger).
4.3.4.De bestuurders hebben een andere oorzaak voor het faillissement van [naam failliet] gesteld, namelijk het disfunctioneren van de werknemers en de onmogelijkheid om ander personeel te krijgen.
Allereerst moet worden vastgesteld dat het beroep op het disfunctioneren van de werknemers niet afdoet aan de vaststelling dat het starten van de ondernemingsactiviteiten met een kenbaar tekort aan liquiditeit als onbehoorlijk bestuur en oorzaak van het faillissement heeft te gelden. Ook als er over het functioneren van de werknemers geen discussie bestond, was er niet genoeg geld om de lasten te betalen. Volledigheidshalve gaat de rechtbank nog in op de door de bestuurders gestelde alternatieve oorzaak voor het faillissement.
Volgens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] waren er veel klachten over het functioneren van de werknemers en wilden verschillende verloskundigen hun cliënten niet meer doorverwijzen naar [naam failliet] . De enige onderbouwing van die stelling bestaat uit een reactie op Facebook, twee sms(?)-berichten tussen ene [naam 3] en ene [naam 4] en een WhatsApp-bericht van [naam 1] aan (kennelijk) [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Een toelichting ontbreekt en dat is een probleem omdat:
- de Facebookreactie van 15 maart (2019?) een (overigens niet toegelichte) klacht is over de wijze waarop [naam failliet] met haar personeel omgaat en dus niet gaat over de kwaliteit van het werk van de werknemers,
- de berichten tussen ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 4] ’ ook niet gaan over de kwaliteit van het werk van de werknemers,
- in het bericht van [naam 1] van 13 maart (2019?) weliswaar staat dat zij niet meer met ‘de dames’ van [naam failliet] geconfronteerd wil worden en geen vertrouwen heeft in hun inzet en professionaliteit, maar dat daaruit niet blijkt wat er zou zijn voorgevallen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gesteld dat [naam 1] een verloskundige is, wiens klacht ook benoemd is in de e-mail van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan de werknemers van 28 februari 2019 (zie 2.3 hiervoor). Dat maakt echter eens temeer dat een nadere uitleg vereist is omdat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aldaar schrijft te verwachten dat ‘het opgelost is’. Ook tijdens de mondelinge behandeling is die uitleg niet verschaft. Ook overigens is de stelling van de bestuurders niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld middels het overleggen van een verklaring van (ten minste een van) die verloskundige praktijken die volgens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet meer met [naam failliet] wilden samenwerken vanwege de kwaliteit van het werk van de werknemers. Dat klemt temeer omdat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de werknemers - in ieder geval na kennisneming van de klacht van [naam 1] - schrijft dat hij heel veel vertrouwen hen heeft (zie wederom 2.3 hiervoor). [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat de inhoud van zijn e-mail van 28 februari 2019 op de hier besproken punten onjuist was, maar dat dit opzettelijk was. Zijn ervaring was immers dat een klein beetje kritiek zou leiden tot een ziekmelding en ook dat hij probeerde om de moed erin te houden. Wat daar ook van zij, de inhoud van de e-mail onderschrijft zijn standpunt over de kwaliteit van het werk niet. Het wijst veeleer in de richting van de financiële situatie als oorzaak van de problemen van [naam failliet] . De wens om de arbeidsovereenkomsten aan te passen wordt immers gekoppeld aan de omstandigheid dat er, volgens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , verlies wordt geleden. De daarop gevolgde opzegging van de arbeidsovereenkomsten verwijst daar ook naar (zie 2.4 hiervoor). Al met al hebben de bestuurders niet aannemelijk gemaakt dat het disfunctioneren van de werknemers (mede) een belangrijke oorzaak is geweest voor het faillissement van [naam failliet] . Daarop doorredenerend is de handelwijze van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ten opzichte van de werknemers veeleer als aanvullende oorzaak van het faillissement te beschouwen, in die zin dat die handelwijze erin heeft geresulteerd dat de werknemers niet meer beschikbaar waren voor [naam failliet] . Anders dan de bestuurders stellen was de opzegging van de arbeidsovereenkomsten immers evident onregelmatig, want buiten de proeftijd van een maand. Niet betwist is dat dit aanleiding is geweest voor de ziekmelding van de werknemers. Derhalve heeft deze evidente fout geleid tot het niet meer beschikbaar zijn van de werknemers, terwijl - naast een deugdelijke financiële basis - voor arbeid beschikbare werknemers cruciaal waren voor het voortbestaan van de binnen [naam failliet] gedreven onderneming. Daar komt nog bij dat de bestuurders zelf hebben gesteld dat de krappe arbeidsmarkt vervanging zeer moeilijk maakte (ook al zou op enig moment een verzoek aan [kraamzorgorganisatie] tot het uitlenen van personeel gedaan kunnen worden).
4.3.5.De slotsom is dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in de periode direct voorafgaand aan het faillissement onbehoorlijk bestuur kan worden verweten en dat aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [naam failliet] . De primair gevorderde verklaring voor recht op dat punt ligt daarom voor toewijzing gereed.
Betalen van een bedrag ter hoogte van het faillissementstekort