ECLI:NL:RBLIM:2023:4220

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
ROE 22/1021
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom en invorderingsbeschikking terrasoverkapping wegens overschrijding maximaal aantal toegestane vierkante meter aan bijbehorende bouwwerken

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld. De eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege de bouw van een terrasoverkapping die volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' niet was toegestaan, omdat het totale aantal vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken op het perceel de toegestane limiet van 150 m² overschreed. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom rechtmatig was opgelegd, omdat de overkapping na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan was gebouwd en dus niet als 'bestaand' kon worden aangemerkt. De eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van handhavend optreden moest worden afgezien. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waardoor de last onder dwangsom en de invorderingsbeschikking in stand bleven. De uitspraak benadrukt de beginselplicht tot handhaving door de gemeente bij overtredingen van het bestemmingsplan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 1021

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.H.J. Soogelee),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld, verweerder
(gemachtigde: mr. G.D. Falkenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden door de overkapping die is opgericht aan de achterzijde van de woning op het adres [adres] te [plaats] (kadastraal bekend als [plaats] ) te verwijderen en verwijderd te houden.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 januari 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder de door eiser verbeurde dwangsommen van € 9.000,- vastgesteld en besloten tot invordering hiervan over te gaan. Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het eerder ingediende bezwaarschrift van eiser tegen het primaire besluit I (de last onder dwangsom) zich tevens tegen het primaire besluit II (de invorderingsbeschikking).
Bij besluit van 25 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I en het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
Voorgeschiedenis
1. Op 9 juli 2019 is door eiser een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van de woning op het perceel plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (hierna: het perceel). Dit perceel is in eigendom van de ouders van eiser. Onderdeel van het bouwplan was een overkapping aan de achterzijde van de woning. In de vergunningprocedure is door verweerder aangegeven dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2016’ maximaal 150 vierkante meter (m²) aan bijbehorende bouwwerken toelaat, waardoor aan de bouw van de overkapping door verweerder geen medewerking verleend kon worden. Gelet hierop heeft eiser de tekeningen van het bouwplan aangepast en op 7 november 2019 is aan eiser een omgevingsvergunning verleend waarvan de overkapping geen deel uitmaakt. Op 13 maart 2020 heeft eiser een conceptaanvraag ingediend voor de bouw van de overkapping waarop verweerder op
8 april 2020 een negatief standpunt heeft ingenomen. Op 29 juli 2020 heeft eiser een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van de overkapping. Bij besluit van 1 september 2020 heeft verweerder deze aanvraag geweigerd. Bij besluit van
15 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering van de omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Ondanks het voorgaande heeft eiser in de periode tussen 8 april 2020 en 24 april 2021 de overkapping gebouwd. Daarnaast is van belang dat eiser op 2 september 2021 een aanvraag heeft ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de realisatie van de overkapping in aangepaste vorm namelijk een pergola. Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 15 november 2021 afgewezen omdat, kort gezegd, de pergola / de overkapping / het overdekt terras dient te worden gezien als een uitbreiding van het hoofdgebouw en er sprake is van een bijbehorend bouwwerk. Tevens heeft eiser op 15 oktober 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het aanbouwen van een zitkamer bij de woning met als doel een omgevingsvergunning te verkrijgen voor de overkapping. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 23 december 2021 geweigerd ten aanzien van de aanbouw, zijnde de overkapping. Op 30 mei 2022 is een omgevingsvergunning verleend voor de legalisatie van de overkapping/het overdekte terras, in aangepaste vorm, namelijk als pergola. Deze is wat de verschijningsvorm betreft een ander bouwwerk.
Last onder dwangsom en invorderingsbeschikking
2. Op 16 juni 2021 heeft een bouwkundig adviseur van verweerder een controle uitgevoerd op het perceel. Tijdens deze controle is geconstateerd dat aan de achterzijde van de woning op het perceel een overkapping is gebouwd. Volgens verweerder is voor de bouw van deze overkapping een omgevingsvergunning vereist voor zowel de activiteit ‘bouwen’ [1] als voor de activiteit ‘handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening’ [2] . Nu eiser hiervoor geen omgevingsvergunning heeft, is er volgens verweerder sprake van een overtreding van de Wabo. Van de hiervoor genoemde controle is door verweerder een controlerapport opgemaakt. Teneinde de geconstateerde overtreding te beëindigen heeft verweerder op 13 juli 2021 aan eiser een vooraankondiging last onder dwangsom uitgebracht. Eiser heeft tegen deze vooraankondiging een zienswijze ingediend.
2.1.
Op 17 augustus 2021 heeft een toezichthouder van verweerder geconstateerd dat de overkapping zich nog steeds bevindt op het perceel. Verweerder heeft bij het primaire besluit I besloten aan eiser een last onder dwangsom op te leggen om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden. Eiser dient daartoe de overkapping binnen vier weken, ingaand op de dag na de verzenddatum van het besluit, te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiser dit niet doet dan verbeurt hij van rechtswege een dwangsom van € 1.500,- per direct en per elke daarop volgende tijdseenheid van één week, met een maximum van € 9.000,-. Bij besluit van 17 september 2021 heeft verweerder besloten om de in de last onder dwangsom opgenomen begunstigingstermijn van vier weken te verlengen met vier weken, ingaand met ingang van 18 september 2021 en eindigend met ingang van 17 oktober 2021. Eiser heeft tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 22 oktober 2021 [3] heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
2.1.1.
Op 30 november 2021 is door een toezichthouder van verweerder tijdens een controle geconstateerd dat de overkapping niet is verwijderd. Daarmee staat volgens verweerder vast dat na het einde van de (verlengde) begunstigingstermijn niet voldaan is aan de opgelegde last onder dwangsom en dat de dwangsommen zijn verbeurd. Daarom heeft verweerder op 1 december 2021 aan eiser kenbaar gemaakt voornemens te zijn een besluit te nemen waarbij het bedrag aan verbeurde dwangsommen wordt vastgesteld op € 9.000,- en waarbij wordt besloten tot invordering van dit bedrag over te gaan. Omdat eiser niet tot betaling van de verbeurde dwangsommen is overgegaan heeft verweerder bij het primaire besluit II een invorderingsbeschikking genomen. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb richt het bezwaar van eiser tegen de last onder dwangsom zich tevens tegen de invorderingsbeschikking.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen de last onder dwangsom en de invorderingsbeschikking ongegrond verklaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, de opgelegde last onder dwangsom en de invorderingsbeschikking, en heeft hiertegen beroep ingesteld. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dit beroep van eiser.
Standpunten van partijen
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe het volgende aan. Volgens eiser is er geen sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met het ter plaatse geldende bestemmingsplan wat betreft een overschrijding van het aantal toegestane vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken op het perceel. Dit omdat volgens eiser op grond van artikel 27.2.9 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2016’ sprake is van een toetsmoment van de feitelijke bebouwde situatie op het moment dat dit bestemmingsplan inwerking trad. De regeling van artikel 27.2.9 maakt geen onderscheid in legale dan wel illegale bouwwerken. Op grond van artikel 27.2.9 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2016’ is volgens eiser dan ook geen sprake van een teveel aan bijbehorende bouwwerken, nu de 193,6 m² aan bestaande bijbehorende bouwwerken op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan gehandhaafd mogen worden, wat betekent dat deze oppervlakte als uitgangspunt moet worden genomen bij het beoordelen van een bouwplan. Tevens stelt eiser zich op het standpunt dat de (volgens hem nadien vervallen) oppervlakte van de garage, de tuinkamer en de serre in mindering moet worden gebracht op de oppervlakte waar op basis van de bouwregels aan moet worden getoetst. Hierdoor ontstaat “ruimte” die volgens eiser opgevuld kan worden met de oppervlakte van de overkapping waarvoor de last onder dwangsom is opgelegd (“plussen en minnen”). Daarom is er volgens eiser geen sprake van een overschrijding van het aantal toegestane vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken en gelet daarop is verweerder op onjuiste gronden overgegaan tot het opleggen van de last onder dwangsom en daarmee ook de invordering van de dwangsommen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor het aantal toegestane vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken op het perceel getoetst moet worden aan artikel 27.2.3, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan. Op grond van dit artikel mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, aanbouwen, bijgebouwen en open overkappingen maximaal 150 m² bedragen. Nu er op het perceel meer dan 150 m² aan bijbehorende bouwwerken staan is er volgens verweerder sprake van een overtreding. Volgens verweerder is artikel 27.2.9 van het bestemmingsplan niet van toepassing nu de overkapping gebouwd is na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Deze is volgens verweerder dan ook niet aan te merken als “bestaand”.
Beoordeling door de rechtbank
Juridisch kader
6. Bij de beoordeling van het beroep hanteert de rechtbank het volgende juridisch kader.
6.1.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
6.2.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo bepaalt, voor zover relevant, dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
6.3.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2016’ (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop de overkapping zich bevindt de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie 3’.
6.4.
Op grond van artikel 1.36 van de regels van het bestemmingsplan (hierna: planregels) wordt onder ‘bestaand’ verstaan:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
6.5.
Op grond van artikel 1.41 van de planregels wordt onder een ‘bijbehorend bouwwerk’ verstaan: een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.
6.6.
Artikel 27.2.3, aanhef en onder a, van de planregels bepaalt dat voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bijgebouwen geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 60% mogen worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, aanbouwen en bijgebouwen en open overkappingen maximaal 150 m² mag bedragen.
6.7.
Artikel 27.2.9 van de planregels bepaalt dat voor zover bestaande maten afwijken van de bepalingen in 27.2.2, 27.2.3 en 27.2.8 de bestaande maten gehandhaafd mogen worden.
De last onder dwangsom
Beginselplicht tot handhaving
7. De rechtbank stelt voorop dat voor verweerder de beginselplicht tot handhaving geldt (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 augustus 2020 [4] ). Dit betekent dat verweerder, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel van zijn bevoegdheid gebruik zal moeten maken om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van verweerder worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat indien komt vast te staan dat eiser geen omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo nodig heeft, hij ook geen omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo nodig heeft en vice versa.
9. Tussen partijen is ook niet in geschil dat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan de garage met een oppervlakte van 32 m² reeds aanwezig was. Ook de overkapping aan de voorzijde van de woning met een oppervlakte van 11,6 m² stond er toen al. Daarnaast was ook de vrijstaande schuur achter de woning op het perceel met een oppervlakte van 150 m² reeds aanwezig. Dit geldt ook voor de tuinkamer met een oppervlakte van 20,5 m². Dit betekent dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in totaal reeds 214,1 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig waren. [5]
10. Ter zitting is met partijen besproken dat indien de rechtbank eiser volgt in zijn standpunt dit leidt tot een gegrond beroep.
Hoe is artikel 27.2.9 van het bestemmingsplan bedoeld: met andere woorden is er sprake van een overtreding?
11. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat op de overkapping van eiser artikel 27.2.9 niet van toepassing is. De overkapping is namelijk een
nieuwbijbehorend bouwwerk: deze is immers ná de inwerkingtreding van het bestemmingsplan gebouwd, terwijl artikel 27.2.9 juist bedoeld is voor bestaande maten en dus
bestaandebijbehorende bouwwerken op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Er dient in dit geval voor het maximaal aantal toegestane vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken gekeken te worden naar artikel 27.2.3, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan. Op grond hiervan geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, aanbouwen, bijgebouwen en open overkappingen maximaal 150 m² mag bedragen. In het licht hiervan volgt de rechtbank ook niet het standpunt van eiser over het “plussen en minnen” (zie onder 4), waarbij in ieder geval - wat daarvan ook zij - door de rechtbank ter zitting is betwijfeld of de oppervlakte van de garage wel vervallen is. Omdat met de overkapping van eiser het maximaal aantal toegestane vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken op het perceel wordt overschreden, is er sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. [6] De beroepsgrond van eiser slaagt derhalve niet. Verweerder was dus bevoegd om handhavend op te treden en de last onder dwangsom aan eiser op te leggen.
Zijn er bijzondere omstandigheden waardoor verweerder van handhavend optreden dient af te zien?
12. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat verweerder van handhavend optreden diende af te zien.
De invorderingsbeschikking
13. Nu het beroep van eiser tegen de last onder dwangsom niet slaagt en eiser (verder) niets heeft aangevoerd tegen de invorderingsbeschikking slaagt het beroep van eiser hiertegen ook niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom en de invorderingsbeschikking in stand blijven.
14.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier, en openbaar gemaakt op 20 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 juli 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
5.Het verschil met 193,6 m² - zie onder 4 - heeft te maken met de daarna (vervallen) tuinkamer van 20,5 m².
6.En dus - zie onder 8 - ook van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.