ECLI:NL:RBLIM:2023:4229

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
ROE 22/880
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet wegens aantreffen van hard- en softdrugs in huurwoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 20 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de woningsluiting van haar huurwoning beoordeeld. De burgemeester van de gemeente Bergen had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten de woning van eiseres voor de duur van zes maanden te sluiten, nadat er tijdens een politie-inval op 14 oktober 2021 een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs was aangetroffen. Eiseres, die huurder is van de sociale huurwoning, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te bevelen en dat de door eiseres aangedragen omstandigheden niet voldoende waren om de sluiting als onevenredig te beschouwen. De rechtbank benadrukte dat de burgemeester bij zijn besluitvorming rekening had moeten houden met de ernst van de overtreding en de noodzaak om de openbare orde te herstellen. Eiseres had aangevoerd dat er geen overlast was en dat de drugs van haar ex-partner waren, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was, maar dat de burgemeester bij een eventuele feitelijke sluiting opnieuw moest beoordelen of de noodzaak tot sluiting nog bestond, gezien het tijdsverloop sinds de overtreding. Eiseres kreeg haar griffierecht niet terug en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/880

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.W. Kok),
en

de burgemeester van de gemeente Bergen (L.).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 7 maart 2022, gewijzigd met het besluit van 10 maart 2022, waarmee de burgemeester het bezwaar van eiseres, tegen de last onder bestuursdwang van 8 november 2021, ongegrond heeft verklaard.
2. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de burgemeester.

Wat ging er aan deze zaak vooraf?

4. Eiseres is huurder van een sociale huurwoning aan de [adres] te [plaats 1] (de woning). Naar aanleiding van anonieme meldingen heeft er door de politie op
14 oktober 2021 een doorzoeking van de woning plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking werden onder meer 23,8 gram hennep, 27,75 gram amfetamine, 9 XTC-pillen, lege gripzakjes, een keukenweegschaal met daarop residu van vermoedelijk verdovende middelen, enkele BB-geweren en munitie aangetroffen. Op basis van deze vondst heeft de politie een bestuurlijk rapportage opgesteld en verstuurd aan de burgemeester.
5. Met het besluit van 8 november 2021 (het primaire besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet besloten de woning van eiseres te sluiten voor de duur van zes maanden met ingang van 24 november 2021 om de openbare orde rondom de woning te herstellen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening verzocht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar van eiseres is beslist. [1]
6. Bij besluit van 7 maart 2022 (bestreden besluit I) heeft de burgemeester zijn besluit voorzien van een aanvullende motivering, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en besloten dat de woningsluiting zou plaatsvinden met ingang van
21 maart 2022. Bij het besluit van 10 maart 2022 (bestreden besluit II) heeft de burgemeester het bestreden besluit deels herzien door te bepalen dat de feitelijke sluiting niet op 21 maart 2022, maar op 20 april 2022 zou plaatsvinden. Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening verzocht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken nadat op het beroep van eiseres is beslist. [2]

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester heeft kunnen beslissen dat de woning van eiseres gesloten wordt voor de duur van 6 maanden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
9. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd een woning te sluiten als in die woning een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
10. Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester de beleidsregels vastgelegd. Daarin is opgenomen dat gekozen is voor het “one strike, you are out”-principe. Dit betekent dat bij een overtreding geen waarschuwing wordt gegeven, maar direct tot sluiting van een woning of lokaal wordt overgegaan (zie in dit verband artikel 2, achtste lid, van de beleidsregels).
10.1
Artikel 2, tweede lid, van de beleidsregels bepaalt – voor zover hier relevant – dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang aanwezig wordt geacht indien er sprake is van het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben van verdovende middelen en als er sprake is van een handelshoeveelheid, voor de uitleg waarvan aansluiting wordt gezocht bij het daartoe gestelde in de Aanwijzing Opiumwet. Concreet betekent dit dat er sprake is van een overtreding in de zin van dit beleid bij een hoeveelheid van meer dan 5 gram softdrugs of meer dan 0,5 gram harddrugs.
10.2
Artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels bepaalt – voor zover hier relevant – dat indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs de woning wordt gesloten voor de duur van zes maanden.
11. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt de burgemeester overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [3] uiteen heeft gezet in acht te worden genomen.
11.1
Zoals de Afdeling al vaker heeft overwogen moet de burgemeester bij de besluitvorming alle omstandigheden van het geval betrekken, ongeacht of die in de beleidsregel zijn verdisconteerd. Daarbij moet worden bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient allereerst beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dient de sluiting ook evenredig te zijn.
Bevoegdheid van de burgemeester
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat de bevoegdheid van de burgemeester niet (meer) ter discussie staat tussen partijen. De rechtbank beoordeelt alleen nog of de burgemeester van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Noodzaak van de sluiting
13. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kon maken door de woning direct voor zes maanden te sluiten. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
14. Eiseres stelt zich – kortgezegd – op het standpunt dat haar woning niet bekendstaat als drugspand en er niet gehandeld werd vanuit haar woning. Uit de stukken blijkt volgens eiseres ook niet dat er sprake is van overlast. Verder zegt ze dat er geen sprake is van ‘loop’ naar de woning. De gevonden drugs waren van de ex-partner van eisers, die al lang niet meer in de woning woont. De sluiting is volgens eiseres niet noodzakelijk, de burgemeester had kunnen volstaan met een waarschuwing.
15. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Op grond van de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 geldt als uitgangspunt dat in het geval in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat een pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Vast staat dat in de woning van eisers een handelshoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen, namelijk ruim 55 maal de maximaal toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik aan harddrugs en ruim 4 maal de maximale toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik aan softdrugs. Daarin is al een (groot) belang voor sluiting gelegen. Daarnaast blijkt uit de bestuurlijk rapportage dat er in minder dan één jaar tijd 7 anonieme meldingen zijn binnengekomen ten aanzien van eiseres en/of handel in verdovende middelen vanuit haar woning, en zijn er in de woning van eiseres lege gripzakjes, een keukenweegschaal met daarop residu van vermoedelijk verdovende middelen en enkele BB-geweren met munitie aangetroffen. Op basis hiervan kan volgens vaste jurisprudentie feitelijke handel worden aangenomen. De burgemeester heeft kunnen concluderen dat er sprake is van een ernstig geval. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing. De beroepsgrond faalt.
Evenredigheid
16. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. In de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is overwogen dat bij de beoordeling van de evenredigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenredig. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid.
17. Eiseres stelt zich – kortgezegd - op het standpunt dat de omstandigheden dat er minderjarige kinderen aanwezig zijn, dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk zal worden ontbonden, dat eiseres op de zwarte lijst komt te staan bij de verhuurder, dat zij geen passende vervangende woonruimte kan vinden en de door de burgemeester aangedragen alternatieve woningen niet passend zijn, samen maken dat het besluit onevenredig is. Eiseres vreest haar uitkering te verliezen wanneer de woning wordt gesloten en zou bovendien niet (tijdelijk) buiten de regio willen gaan wonen omdat haar oma, sinds het overlijden van haar opa, regelmatig bij haar komt logeren en dit dan niet meer mogelijk zou zijn.
18. De burgemeester stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij alle relevante belangen heeft afgewogen en daarmee tot het besluit heeft kunnen komen. Daarbij acht de burgemeester het belangrijk dat er sprake is van verwijtbaar handelen. Ten aanzien van de vervangende woonruimte is de burgemeester van mening dat hij, nu hij concrete locaties voor huisvesting in Nederland heeft aangedragen, heeft voldaan aan zijn plicht om zich hierover te informeren.
19. De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van een ernstige overtreding van de Opiumwet, dat de burgemeester eiseres daarvan een verwijt heeft kunnen maken en dat deze verwijtbaarheid in beroep niet (meer) door eiseres wordt betwist. De rechtbank acht verder van belang dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor bijzondere omstandigheden op grond waarvan verzoekster specifiek verbonden is aan verblijf in de woning. Door eiseres is niet onderbouwd dat zij haar oma niet in de woning van haar oma of elders kan bezoeken. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij door een (tijdelijke) verhuizing haar bijstandsuitkering zal verliezen, dan wel dat zij die niet in een andere gemeente zou kunnen aanvragen.
19.1
Dat neemt niet weg dat de sluiting van de woning voor eiseres veel nadelige gevolgen zal hebben. Duidelijk is dat de woningcorporatie de huurovereenkomst wenst te ontbinden en aannemelijk is dat eiseres op een zwarte lijst wordt geplaatst, hetgeen het vinden van een andere (sociale) huurwoning in de regio erg lastig zal maken. Ook is niet in geschil dat het vinden van tijdelijke woonruimte gedurende de sluiting voor eiseres en haar (ten tijde van de bestreden besluiten) minderjarige zoon erg lastig zal zijn, nu zij moet rondkomen van een bijstandsuitkering en niet lang (genoeg) staat ingeschreven voor een sociale huurwoning. Daar staat tegenover dat de burgemeester genoegzaam heeft gemotiveerd dat het voor eiseres niet onmogelijk zal zijn om tijdelijke betaalbare woonruimte te vinden. De burgemeester heeft in dat kader onderzocht welke andere woonruimte beschikbaar is, waarbij de burgemeester de huidige huurprijs van eiseres als richtsnoer heeft gehanteerd. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de door de burgemeester aangedragen alternatieven in Duitsland niet passend zijn en dat uit de door eiseres verrichtte inspanningen blijkt dat haar inschrijftijd te kort is om op korte termijn voor een sociale huurwoning in aanmerking te komen. De burgemeester heeft echter ook op alternatieve particuliere huurwoningen gewezen, zowel in de regio als in de omgeving van [plaats 2] omdat de minderjarige zoon van eiseres daar naar school ging ten tijde van de bestreden besluiten. Dat is uiteraard steeds een momentopname. Dat de specifieke woningen op het moment dat eiseres daarnaar heeft gekeken niet meer beschikbaar waren, betekent niet dat op dat moment geen nieuwe passende woningen beschikbaar zijn gekomen. Niet is gebleken dat eiseres heeft getracht om een particuliere huurwoning (in de omgeving [plaats 2] ) te bemachtigen, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank wel van haar mag worden verwacht. Tot slot heeft de burgemeester er op gewezen dat er sinds enige tijd een daklozenopvang met gezinsvoorziening aanwezig is in de gemeente Bergen, hetgeen als uiterste noodoplossing zou kunnen dienen. De burgemeester heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderzocht in hoeverre eiseres in staat zou moeten zijn om vervangende woonruimte te vinden en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het vervolgens de verantwoordelijkheid van eiseres zelf is om die woonruimte te vinden.
19.2
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van sluiting van de woning dan aan het belang van eiseres. De door eiseres aangedragen omstandigheden maken de sluiting van zes maanden niet onevenredig. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de burgemeester heeft mogen beslissen de woning van eiseres voor de duur van zes maanden te sluiten.
21. Dit betekent echter niet dat de burgemeester na bekendmaking van de onderhavige uitspraak tot de (feitelijke) sluiting van de woning mag overgaan. Van belang is namelijk dat tussen de datum van de voorgenomen sluiting (20 april 2022) en deze uitspraak méér dan een jaar is verstreken. Gelet op vaste rechtspraak [4] zal de burgemeester, indien hij alsnog wil over gaan tot sluiting, opnieuw moeten beoordelen of de noodzaak tot sluiting nog bestaat. Tijdsverloop kan er namelijk toe leiden dat sluiting van een pand redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. De burgemeester zal alle relevante omstandigheden moeten meewegen, zoals de mate van overlast of signalen van ‘loop naar de woning’ sinds de beëindiging van de overtreding van de Opiumwet. De rechtbank merkt in dit kader op dat tijdens de zitting door de burgemeester is bevestigd dat er in elk geval de laatste maanden geen overlast is gemeld. Als de burgemeester desalniettemin tot sluiting van de woning over zou willen gaan, dan zal hij daarover een (nieuw) besluit moeten nemen.
22. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres haar griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 juli 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 december 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:9840).
2.Uitspraak van 6 mei 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:3484).
4.Zie onder meer de uitspraak van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2756.