ECLI:NL:RBLIM:2023:4406

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
03-659019-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet voorwaardelijk in vrijheid stellen van een veroordeelde met Hongaarse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een bezwaar tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen. De veroordeelde, geboren in Hongarije, was eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. Op 20 juli 2023 kwam hij in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar het Openbaar Ministerie besloot op 3 juni 2023 dat hij niet voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld. De rechtbank heeft het bezwaar van de veroordeelde behandeld, waarbij de belangen van de veroordeelde en de uitvoerbaarheid van een voorwaardelijke invrijheidstelling in Hongarije centraal stonden. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie onvoldoende had onderzocht of een voorwaardelijke invrijheidstelling in Hongarije mogelijk was, en dat dit niet in overeenstemming was met de belangen van de veroordeelde. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en stelde de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling vast op 20 juli 2023, onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit voor het einde van de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
parketnummer gerechtshof : 20-001306-17
parketnummer : 03-659019-14
v.i. nummer : 89-000039-55
raadkamernummer : 23-014488
datum : 24 juli 2023
beslissing van de raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] (Hongarije),
verblijvende in de [P.I.] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. H.P. Ruysink, advocaat te Bunde ( [adres] ),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de veroordeelde bij arrest van 17 maart 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De veroordeelde kan, gelet op art. 6:2:10 Sv, op 20 juli 2023 in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.).
Het Openbaar Ministerie heeft op 3 juni 2023 beslist dat de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld.
Een kennisgeving van de beslissing van het Openbaar Ministerie is op 13 juni 2023 aan de veroordeelde in persoon betekend.

Procedure

Het bezwaar tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie op 8 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 20 juni 2023 het bezwaar in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsman mr. H.P. Ruysink en de officier van justitie in raadkamer gehoord.
De uitspraak van de beslissing is bepaald op 4 juli 2023.
Op 4 juli 2023 heeft de rechtbank het onderzoek in raadkamer heropend en de officier van justitie de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om in Hongarije, een lidstaat van de Europese Unie, door de daarvoor bestaande instantie(s), toezicht te laten houden op de voorwaarden die aan de veroordeelde mogelijk in het kader van een v.i. kunnen worden opgelegd.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand opnieuw zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 18 juli 2023 het bezwaar opnieuw in raadkamer behandeld. Op 18 juli 2023 is de behandeling van het bezwaar aangehouden tot heden, omdat er voor de veroordeelde geen tolk in de Hongaarse taal was opgeroepen.
De rechtbank heeft op 24 juli 2023 het bezwaar opnieuw in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde middels [naam] , tolk in de Hongaarse taal, zijn raadsman mr. H.P. Ruysink en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Bezwaar

De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het Openbaar Ministerie om de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen.
Door en namens de veroordeelde is aangevoerd dat een marginale toetsing in deze inhoudt dat de rechter een belangenafweging dient te maken. De veroordeelde is afkomstig uit Hongarije en heeft geen binding met Nederland. Na detentie wil hij terugkeren naar Hongarije. Niet de veroordeelde, maar de omstandigheden maken dat een v.i. in Nederland onmogelijk is. Het Openbaar Ministerie had (eerder) moeten onderzoeken of een terugkeer naar Hongarije in het kader van de v.i. mogelijk was en onder welke voorwaarden. Door dit na te laten, had het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot zijn beslissing kunnen komen en komt het niet verlenen van v.i. neer op een extra straf.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar
ongegrond dient te worden verklaard, nu het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De veroordeelde heeft geen openheid van zaken gegeven bij de reclassering en niet meegewerkt aan een re-integratietraject. Hierdoor is het ook niet mogelijk om in te schatten welke voorwaarden nodig zijn ter voorkoming van recidive. Ook heeft de veroordeelde geen inspanningen geleverd om de slachtoffers schadeloos te stellen. Voorts kan een toezicht in het kader van een v.i. pas worden overgedragen als er v.i. is verleend aan de veroordeelde en de bijzondere voorwaarden in Hongarije uitvoerbaar zijn. Door de houding en het gedrag van veroordeelde is het echter niet mogelijk gebleken een plan van aanpak op te stellen en bijzondere voorwaarden te formuleren. Er is derhalve geen mogelijkheid om het toezicht over te dragen, omdat het toezicht niet is opgestart. Daarnaast duurt het ongeveer zes maanden om een toezicht over te dragen naar Hongarije. Een gerechtelijke erkenning van de v.i.-beslissing uit Hongarije is nodig voor een dergelijke overdracht en de praktijk leert dat dit niet op korte termijn te realiseren is.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:9 Sv dient de rechtbank te bepalen of het Openbaar Ministerie bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
De regeling van v.i. is gericht op het laten terugkeren van veroordeelden in de maatschappij. Om deze terugkeer mogelijk te maken zijn afspraken met de veroordeelde noodzakelijk en moet er onderzocht worden of de veroordeelde zich aan deze afspraken kan en wil houden.
Naar het oordeel van de rechtbank mag daarbij geen onderscheid gemaakt worden tussen onderdanen van de Europese Unie (hierna: EU), in dit geval Nederlandse en Hongaarse onderdanen. Naar het zich laat aanzien is het systeem van v.i. echter niet of niet voldoende ingericht om te voldoen aan een gerechtvaardige wens van een veroordeelde EU onderdaan om zijn/haar v.i. te mogen ondergaan in het Europese land van herkomst.
De veroordeelde is door Hongarije overgedragen aan Nederland om hier berecht te worden en zijn straf te ondergaan. De hele aanpak van terugkeer in de maatschappij in het kader van de v.i. is gericht op een terugkeer in Nederland, terwijl de veroordeelde voor zijn detentie geen binding met de Nederlandse samenleving had en hij voornemens is om na detentie terug te keren naar Hongarije. Nu er geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen EU-onderdanen, zou terugkeer in het kader van de v.i. van veroordeelde gericht moeten kunnen zijn op terugkeer naar Hongarije, in elk geval zou de mogelijkheid daartoe moeten worden onderzocht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende duidelijk kunnen maken waarom terugkeer naar Hongarije in dit kader niet mogelijk is. De enkele constatering dat er praktische bezwaren bestaan voor de overdracht naar Hongarije mag niet betekenen dat de veroordeelde niet in aanmerking komt voor v.i. Immers de facto zou dit betekenen dat het ondergaan van v.i. in een ander EU land van herkomst bijna onmogelijk zou zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten contact op te nemen met de Hongaarse autoriteiten om te bezien of een v.i. in Hongarije mogelijk en als dat zo is, hoe dit vervolgens vormgegeven zou kunnen worden. Een mogelijke uitkomst van dit contact zou kunnen zijn dat een v.i. in Hongarije niet uitvoerbaar is. Echter, nu het Openbaar Ministerie dit onderzoek heeft nagelaten en hierover geen informatie heeft ingewonnen blijft de mogelijkheid van een v.i. in Hongarije openstaan en heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de veroordeelde. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen en zal zij het bezwaar gegrond verklaren. Nu er geen andere beslissing mogelijk is zal de rechtbank daarbij zelf voorzien in deze beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en bepaalt het tijdstip waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld op 20 juli 2023, onder de algemene en universele voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.J.M. Goessen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
Buiten staat
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.