ECLI:NL:RBLIM:2023:4521

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
10564957 \ CV EXPL 23-2808
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot waardering van registergoederen in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de pachtkamer van de Rechtbank Limburg op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De vordering van [eiser] om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot medewerking aan de waardering van registergoederen werd afgewezen. De achtergrond van de zaak betreft een maatschapsovereenkomst voor de exploitatie van een melkveehouderij, die in de jaren '90 werd gesloten. Na een echtscheiding in 2018 en een arbitrale uitspraak in 2021, waarin de maatschap werd beëindigd, ontstond er een geschil over de overname van activa en passiva. [eiser] vorderde in kort geding dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zouden meewerken aan de waardering van de registergoederen, maar de pachtkamer oordeelde dat er geen spoedeisend belang was. De pachtkamer concludeerde dat [eiser] in de jaren 2020 tot 2022 aanzienlijke bedragen had opgenomen van de rekeningen van de maatschap, wat zijn spoedeisend belang ondermijnde. Bovendien was de vordering prematuur, aangezien de mogelijkheid tot financiering van de overnamesom weer was hersteld na het intrekken van het cassatieberoep door [eiser]. De pachtkamer wees de vordering af en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10564957 \ CV EXPL 23-2808
Vonnis in kort geding van de pachtkamer van 31 juli 2023
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres]
[woonplaats] ,
eisende partij, verder te noemen “ [eiser] ”,
gemachtigde mr. F.G.H.J. Niemarkt,
tegen:

1.[gedaagde partij 1] ,wonend [adres][adres] [woonplaats] ,verder te noemen “ [gedaagde 1] ”,

2.
[gedaagde partij 2],
wonend [adres]
[adres] [woonplaats] ,
verder te noemen “ [gedaagde 2] ”,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. Th.J.H.M. Linssen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de voor de zitting van 17 juli 2023 zijdens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingediende producties;
  • de door de gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgelegde pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In de jaren ‘90 hebben [eiser] en [gedaagde 1] een maatschapsovereenkomst gesloten voor de exploitatie van een melkveehouderij en mestbedrijf. In 2014 is [gedaagde 2] toegetreden tot de maatschap.
2.2.
In 2018 is de echtscheiding tussen [eiser] en [gedaagde 1] uitgesproken en het huwelijk is inmiddels ontbonden.
2.3.
Bij arbitraal vonnis van 15 maart 2021 heeft het arbitraal scheidsgerecht de maatschap tussen partijen per 1 januari 2021 ten aanzien van [eiser] beëindigd en bepaald dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het aandeel van [eiser] in alle activa en passiva van de bestaande maatschap gezamenlijk voortzetten.
2.4.
Op grond van de arbitrale uitspraak zou de overdracht uiterlijk 31 december 2021 moeten plaatsvinden, waarbij [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een overnamebedrag van primair € 844.510,00 (met correctie en rente als in de uitspraak vermeld). Indien en voor zover dit bedrag voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet financierbaar is bij een erkende Nederlandse bankinstelling, wordt het overnamebedrag subsidiair vastgesteld op de helft van de agrarische waarde, nader vast te stellen door een deskundige en te vermeerderen met rente als in de uitspraak bepaald. Meer subsidiair is bepaald dat, indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om financiële redenen niet in staat zijn gebruik te maken van hun recht op overname van de onderneming van de maatschap, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens [eiser] het recht hebben alle registergoederen ten dienste van de maatschap in de vorm van reguliere hoevepacht met ingang van 1 januari 2021 voor de wettelijke duur van 12 jaar te pachten. Partijen bij die pachtovereenkomst zijn dan [eiser] en [gedaagde 1] als verpachters enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als pachters anderzijds. In het arbitraal vonnis is de pachtprijs voor de landerijen vastgesteld. De overige registergoederen dienen nog gewaardeerd te worden om daarvan de pachtprijs te kunnen bepalen.
2.5.
[eiser] heeft bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd alsook de schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan. Bij arrest van 17 mei 2022 heeft het hof de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis afgewezen. [eiser] heeft vervolgens tegen deze beslissing cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. [eiser] heeft dit cassatieberoep inmiddels ingetrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt – samengevat – het volgende. Inmiddels is uit het handelen alsook uit het uitdrukkelijk mededelen daarvan door de raadsman van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gebleken, dat financiering van zowel de primaire als de subsidiair bepaalde overnamesom voor hen niet mogelijk is. Een gedaan aanbod van [eiser] om de overname mee te financieren hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] evenmin geaccepteerd. [eiser] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] via hun raadsman laten weten dat hij tot een schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomst wenst te komen, zoals meer subsidiair is bepaald in het arbitraal vonnis. Daarop is echter geen reactie gekomen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gebruiken de registergoederen en landerijen al meer dan twee jaar zonder daarvoor te betalen, terwijl [eiser] geen inkomsten heeft. Nu de pacht rechtens niet invorderbaar is zolang de pachtovereenkomst niet schriftelijk is vastgelegd, heeft [eiser] er een spoedeisend belang bij om deze procedure in gang te zetten. [eiser] vordert in dit kort geding dan ook – samengevat – [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis mee te werken aan de waardering van de registergoederen door een door de pachtkamer te benoemen onafhankelijke deskundige, en voorts [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen op straffe van een dwangsom mee te werken aan de schriftelijke vastlegging van de reguliere pachtovereenkomst.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren – samengevat – het volgende verweer. [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij de vordering, omdat hij vanaf het jaar 2020 jaarlijks privé-opnames heeft gedaan ten laste van de rekeningen van de maatschap. Daarnaast is het zo dat de vordering prematuur is, nu enkel door de (processuele) houding van [eiser] er nog geen uitvoering is gegeven aan het primair respectievelijk subsidiair bepaalde in het arbitrale vonnis van 15 maart 2021. Bij brief van 20 december 2021 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de advocaat van [eiser] laten weten dat twee banken hadden aangegeven bereid te zijn de overnamesom ad € 844.510,00 te financieren, zodra zou vast staan dat het arbitraal vonnis niet wordt vernietigd. Eerst in de onderhavige kortgedingprocedure hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vernomen dat [eiser] het cassatieberoep had ingetrokken, zodat zij nu de financieringsaanvragen weer hebben kunnen opstarten. Maar zelfs als zij daarvan al in april van dit jaar op de hoogte waren gekomen, zoals [eiser] stelt, dan geldt dat hij nog altijd geen opdracht heeft gegeven aan de gezamenlijke accountant van partijen voor het opstellen van de aangepaste jaarrekeningen, verbeterde aangiftes en de slotbalans dan wel zijn medewerking daaraan heeft verleend.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft niet weersproken dat hij in de jaren 2020 tot en met 2022 telkens een bedrag van rond de € 49.000,00 ten laste van de rekeningen van de maatschap heeft opgenomen en voor het jaar 2023 een bedrag naar rato. Dat deze (nog te verrekenen) opnames zien op vermogen dat [eiser] nog tegoed heeft, maakt niet dat [eiser] op het spreekwoordelijke houtje dient te bijten, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht hebben aangevoerd. In zoverre ontbreekt naar het oordeel van de pachtkamer een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] .
4.2.
Voorts heeft [eiser] niet betwist dat de destijds lopende procedure tot vernietiging van het arbitrale vonnis voor de banken in 2021 de belemmering vormde om tot financiering van de overnamesom over te gaan. Met het intrekken van het cassatieberoep is deze belemmering nu weggevallen. Dat maakt dat de primaire weg van overname weer vervolgd kan worden. Dat maakt de vordering van [eiser] prematuur en daarmee ontbreekt ook in die zin het spoedeisend belang daarbij.
4.3.
Gezien het voorgaande wordt het gevorderde afgewezen. Gelet op de familieverhouding tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd als hierna vermeld.
4.4.
Ten overvloede overweegt de pachtkamer het volgende. Ter zitting is duidelijk gebleken dat beide partijen, gelet op de verstoorde familieverhouding, eigenlijk geen pachtovereenkomst met elkaar wensen aan te gaan en dat zij in plaats daarvan overname als de beste optie zien. De pachtkamer onderschrijft dit. De ervaring leert dat het in dit soort situaties beter is dat partijen uit elkaar gaan. Voor het zover is, zullen eerst nog de nodige hobbels genomen moeten worden om te bezien of de benodigde financiering kan worden verkregen. Mede met het oog daarop is het ook nodig dat overeenstemming wordt bereikt over de jaarstukken, de aangiftes en de slotbalans. Dat lukt alleen indien partijen zich over en weer open en constructief opstellen en met elkaar blijven communiceren. Voor zover hun raadslieden daarbij niet behulpzaam kunnen zijn, is mediation door een onpartijdige en onafhankelijke derde een mogelijk alternatief.

5.De beslissing

De pachtkamer, in kort geding
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer, gevormd door mr. P.H.M. Kuster, kantonrechter-voorzitter, P.H.G. Nouwen, deskundig lid, en M.M.E.H. Rompelberg, deskundig lid, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2023.
type: EB
coll: